Van homo sapiens tot homo zapiens, van trage tot snelle media, van woorden naar nullen. Een media-antropologische stand van zaken.
TOEN de eerste mensen 2.500.000 jaar geleden lichaamstaal gebruikten om elementaire lust- en onlustgevoelens te uiten, moest de geschiedenis van de media nog beginnen. De homo tactilis, die de werkelijkheid alleen met gebaren te lijf gaat, kent geen ruimtelijke nabijheid of verte, maar alleen de plek die hij momentaan (aan)voelt. Het is pas een goede honderdduizend jaar geleden dat de evolutie van de media op gang kwam, meer bepaald toen de nood aan een gesproken taal ontstond. Het begin van de laatste ijstijd liquideerde het plantaardige voedsel en dwong de homo sapiens om een nieuw voedselpakket samen te stellen. Mensen werden vleeseters, die in groep op jacht gingen naar dierlijk voedsel. Jagen op dieren en later op mensen was een militaire operatie die de nodige coördinatie en dus mondelinge communicatie vereiste.
Op de militaire ontstaansreden van de oraliteit entten zich andere organisatorische aanleidingen, waarbij gesproken taal goed van pas kwam. Daartoe behoorden ook het maken van afspraken rond familiale organisatie (incestverbod) en het overleveren van instrumenteel-culturele praktijken aan de volgende generaties. Overlevering of traditie was in het begin een kwestie van overleven.
Zowat elfduizend jaar geleden ontstonden de wereldrijken die in de agrarische, sedentaire setting op het einde van de laatste ijstijd het schrift nodig hadden om bezit te inventariseren en om de staatsstructuren te consolideren. De nomadische way of life van de vorige samenlevingsvormen werd ingeruild voor een uitgesproken statisch samenlevingspatroon. De landbouw- en veeteeltbeschavingen in het oude Egypte, Babylonië, Indië en China zochten een middel om hun bezittingen te bewaren en vonden dit conservatieve medium in het geschrift. Daardoor kon de mens zich distantiëren van de werkelijkheid waaraan hij vroeger met huid en haar én met oor en mond dus tactiel en oraal was overgeleverd.
SYMPTOOM.
Die distantie werd sindsdien synoniem voor civilisatie. De schriftcultuur werpt een dam op tegen het verstrijken van de tijd. Binnen de begrensde, compacte ruimte van het geschrift kon de mens zijn eigen geschiedenis in veiligheid brengen tegen het vlieden van de tijd. Op een analoge manier creëerde de stadsomwalling een afgebakende, ?veilige? ruimte tegenover het niemandsland buiten de stadspoorten. Geletterdheid is een uiting van distantie of van grenzen trekken tegenover een al te directe, opdringerige omgeving. Schrijven is een supreem symptoom van een beschavingscomplex dat voortdurend grenzen trekt tussen binnen en buiten, centrum en omgeving, het midden en de rand, boven en onder, west en oost, links en rechts. Sociaal-culturele positiebepalingen zijn een afgeleide van dat gevoel van begrenzende ruimtelijkheid.
Nabijheid en verte, een geordende ruimte versus chaos, cultuur versus natuur, het privé-terrein tegenover de openbare sfeer, veilige geborgenheid versus blootstelling aan gevaren, de menselijke tegenover de goddelijke ruimte, het zijn allemaal contrasten die door deze waarneming van de distantie rechtstreeks in het leven worden geroepen. Het logische denken van het westerse subject, dat zich afgrenst van een object, vindt zijn oorsprong in die beschaafde vormen van distantiëring. De eerste termen van die tegenstellingen (het eigen lichaam, het subject, het centrum) werden met positieve betekenissen ingevuld, terwijl het andere, het objectieve, de periferie met negatieve aspecten werd beladen. De hele cultuur was gericht op het sporadische aftasten van die grenzen en op occasionele grensoverschrijdingen, zoals in religieuze extase, oorlogssituaties, erotiek of artistieke expressie.
De schriftcultuur was de opperste uitdrukking én het instrument van die cultuur van de ruimtelijke begrenzing. De conservatieve essentie van het schrift maakte van de geletterdheid een natuurlijke bondgenoot van het behoud van het status-quo op elk gebied. De huidige, alfabetische geletterdheid is een fenomeen dat amper 2800 jaar bestaat, te beginnen met het Griekse alfabet in de achtste eeuw vóór Christus. Vervolgens zal de typografische standaardisering (1447) het nieuwe mensbeeld van de renaissance articuleren. De identiek uitgevoerde lettertekens doorheen de tekst en de strakke lijnvoering van de gedrukte regels zijn typografische uitingen van de ééndimensionaliteit van de technologische mens.
TRANSMISSIE.
Pas met het instorten van het ancien régime, tweehonderd jaar geleden, werd de statische, agrarische samenleving gedynamiseerd. Van 1800 af trad de mediageschiedenis in een tweede fase, het stadium van een permanente revolutie. De revolutionaire ontwikkeling van de moderne media ging samen met een progressieve versnelling van de informatieoverdracht die met de optische elektronica van vandaag in een derde fase verzeilde. Waar de moderne media met hun altijd snellere transmissie van informatie de werkelijkheid almaar dichter benaderen, dreigt die werkelijkheid nu vermalen te worden in de lichtsnelheid van de opto-elektronische digitalisering.
De moderne media was het te doen om high fidelity, met andere woorden om imitatie of mimesis van de realiteit. Maar de recente digitalisering en de nakende opto-elektronische versnelling van de informatieoverdracht genereert een gesimuleerde werkelijkheid. Virtuele realiteit is een nieuwe realiteit die alle ruimtelijke grenzen van de vroegere schriftcultuur, maar ook de nabootsende praktijken van de traditionele, moderne media, simpelweg uitwist. Het einde van de twintigste eeuw betekent dus misschien het einde van de klassieke beschaving, zoals die vanaf het begin van de agrarische, sedentaire samenleving werd uitgebouwd.
Om zijn leven te vergemakkelijken, ontwierp de mens van bij het begin instrumenten als verlengstukken van menselijke lichaamsdelen. Naast deze technische hulpmiddelen werkte hij ook een symbolisch medium uit, het schrift, dat in eerste instantie door de hand zelf, maar geleidelijk aan door natuurlijke prothesen werd aangebracht op natuurlijk schrijfmateriaal. De stylus uit de Grieks-Romeinse tijd is een namaakvinger en dat geldt ook voor de latere pen of ganzenveer.
Hoe statisch de eerste wereldrijken ook waren ingesteld, toch was enige dynamiek hen zeker niet vreemd. De stabiele organisatie van een wereldrijk vraagt om een dynamisch optreden in commercie en administratie. Schepen waren een cruciale, commerciële en militaire factor voor het overleven van deze mega-organisaties. De Romeinen beseften dat een efficiënt verkeer van schriftelijke instructies levensbelangrijk was voor het in stand houden van de pax Romana. Daarom riep keizer Augustus het eerste telecommunicatieve netwerk in het leven. Het logistieke netwerk van de heirbanen zorgde voor militaire controle van het rijk en vandaar was het een logische stap om dit netwerk ook te gebruiken voor vlotte, symbolische communicatie. Koeriers te paard brachten via de heirbanen geschreven boodschappen in een mum van tijd tot in de verste uithoeken van het Romeinse Rijk.
SPIERKRACHT.
Hoe dynamisch sommige van deze technische of symbolische media ook waren, schepen of koeriers te paard bleven ingeschreven in een natuurlijk tempo dat de mens met zijn loopsnelheid bijna of helemaal kon evenaren. De mediagebruiker had ook een grote affiniteit met de instrumenten die hij gebruikte, want ze vormden een natuurlijk verlengstuk van het eigen lichaam. Ook in het geval van de toenmalige ?snelle? media, zoals schepen, bleven de bewegende factoren natuurlijk en vertrouwd. De wind, het water of de menselijke en dierlijke spierkracht behoorden tot het alledaagse leven. De mens stond dus via de technologische en symbolische media nog altijd in een min of meer direct contact met de natuur.
Op het einde van de achttiende eeuw liep deze ecologische samenleving, met haar trage, natuurlijke media, op haar laatste benen. De stoommachine ontketende een explosieve dynamiek die niets meer van doen had met dierlijke of natuurlijke, laat staan met menselijke maatstaven van krachtontwikkeling. De mechanische telegraaf van de gebroeders Chappe (1794) markeerde de telecommunicatieve versnelling. Tot dan toe bleef het Romeinse telecomsysteem van koeriers te paard onovertroffen. Het traject Parijs-Rijsel, ongeveer 220 kilometer, werd door de toenmalige Franse koeriers te paard in twintig uur overbrugd. Chappes telegraaf deed het via ongeveer twintig tussenstations in dertien minuten ! De pre-moderne snelheid van informatieoverdracht werd vermenigvuldigd met een factor 80.
Deze schok was minder spectaculair, want onzichtbaar, dan de waarneembare versnelling via de stoomtrein. De eerste stoomtreinen uit de jaren 1830 deden het drie tot vier keer sneller dan de postkoetsen. De ongelooflijke versnelling van het leven op technologisch-communicatief gebied verliep vanaf het midden van de negentiende eeuw volgens een andere instrumentele logica dan tevoren. Waar de pre-moderne, trage media natuurlijke, duidelijk herkenbare verlengstukken waren van het menselijk lichaam, brachten de nieuwe media de onzichtbare, innerlijke mens naar buiten. En sterker nog : ze confronteerden de mediagebruiker met een mediamachine die neurofysiologische functies van de mens in eigen beheer nam en beter presteerde dan het menselijk voorbeeld.
Met de introductie van de fotografie in 1839 werd niet langer de fysieke, maar de psychische, neurofysiologische mens geëxternaliseerd door de media. Het fotografische oog kijkt net als het menselijke oog, maar waar het menselijke brein drie seconden nodig heeft voor een bewuste visuele waarneming, doet het fotografische oog dat heel wat sneller. In de beginperiode van de fotografie overtrof het menselijke oog de fotografische kijkprestaties veruit. Daguerre had vijf tot tien minuten nodig om een stabiel beeld te schieten, maar vanaf 1850 deed het fotografische oog het even snel als het menselijke en weldra sneller. De chronofotografie van Marey en Muybridge in de jaren 1870 werkte met momentopnames van één duizendste van een seconde. Het menselijke oog was met andere woorden drieduizend keer trager dan de fotografische versie.
AKOESTISCH.
Omstreeks de jaren 1880 namen elektrotechnologische media, zoals fotografie en film, fonografie en radio, de verschillende sensoriële functies van het centrale zenuwstelstel als het ware in eigen regie. Optische impulsen werden dankzij de momentfotografie en weldra ook de film (1895) waarheidsgetrouw vastgelegd. Bells telefoon (1876) en Edisons fonograaf (1877) registreerden akoestische signalen in real-time mimesis. Het mechanische medium van de typemachine het prototype van Sholes dateert van 1874 gehoorzaamde aan ogenblikkelijke, tactiele impulsen van de vingertoppen.
Deze elektrotechnologische en audiovisuele media deden het eigenlijk beter en zeker sneller dan de mens vermocht. De eerste lichting snelle media verhevigde het menselijk contact met de werkelijkheid. Ook al waren ze, technisch gesproken, niet langer een nabootsing van een door mensen waargenomen werkelijkheid ze zien of horen immers vlugger , toch kregen deze media de functie van high fidelity imitatie.
Met de stoomtrein werd het wél duidelijk dat de moderne mens de werkelijkheid anders waarneemt dan de pre-moderne. Wie de stoomtrein nam, verheelde niet dat de werkelijkheid in de ogen van de treinreiziger aan flarden werd gerukt. Heinrich Heine maakte het in zijn Parijse ballingsoord mee hoe in 1843 spoorlijnen werden getrokken van Parijs naar Rouen en Orléans en hij begon al dadelijk visioenen te krijgen van een nieuwe ervaring van tijd en ruimte, nu Frankrijk tot in zijn uithoeken als het ware verschrompelde tot enkele punten waar men in en uit de trein stapte. Elk concreet gevoel van ruimtelijkheid verdween in het vacuüm van een abstracte treintijd die weldra alle regionale tijdsverschillen zou uitvlakken in een uniform tijdsbesef : ?Door de trein wordt de ruimte vermoord en rest er ons slechts de tijd.?
De elektrificering van de informatieoverdracht begon met de elektrische draadtelegraaf van Morse (1844) en werd vervolgens populair met de elektromagnetische, draadloze audiovisuele media. Ze maakte Heines diagnose nog dwingender. De telecommunicatie elimineerde de ruimte tussen punt van verzending en punt van aankomst helemaal ; in de draadloze telegraaf van Marconi (1895) vallen beide punten bijna samen. Toch worden de audiovisuele media door de tijdgenoten precies zo gewaardeerd omwille van hun onmiddellijke, orale (radio) of tactiele (film, televisie) werkelijkheidssuggestie. Rechtstreeks uitgezonden radio- of tv-programma’s maken de luisteraar en de kijker inderdaad oor- en ooggetuige van wat op een andere plaats en vaak op een ander tijdstip gebeurt.
De fascinatie die van die uitzendingen uitgaat, heeft niets te maken met een positiebepaling in ruimte en tijd tegenover het media-onderwerp. De mediagebruiker laat zich integendeel helemaal opgaan in de door de media geprojecteerde gebeurtenis alsof ze zich hier en nu, binnen de muren van zijn huiskamer, afspeelt. Kortom, de moderne mediagebruiker is eerst en vooral geïnteresseerd in direct, zintuiglijk contact met alles en iedereen, waar ook ter wereld. Waar de schriftgebruiker voorzichtig en beredeneerd, stap voor stap een stukje werkelijkheid ontwierp naar eigen inzicht en dat achteraf ook koesterde, zo laat de moderne mediagebruiker zich bij voorkeur verrassen door nieuwe, zintuiglijke indrukken. Hij vormt in zekere zin een communicerend vat met die media en is vooral bekommerd om een energetische, zintuiglijke return van zijn input in de media.
VERSLAVEND.
De digitalisering van de media drijft de snelheid van transmissie ten top en herdefinieert de instrumentele logica van deze middelen. De trage media, natuurlijk verlengstuk van het menselijk lichaam, hadden een assisterende functie. De moderne media die gebruik maakten van analoge technologie draadloze, continue golven die zich geleidelijk aan voortbewegen streefden een zo werkelijkheidsgetrouwe, zintuiglijke imitatie na. Film, radio en tv intensifiëren de menselijke zintuigen. De digitale media creëren daarentegen een mediawerkelijkheid naast de ?echte? werkelijkheid. Natuurlijk heeft de waarneming van die gedigitaliseerde mediawerkelijkheid een tonisch, intensifiërend effect. Computerkicks kunnen verslavend werken. De ongekende snelheid van de digitale associaties genereert een artificiële werkelijkheid die gefixeerde, menselijke en natuurlijke coördinaten van tijd en ruimte simpelweg laat verdampen.
De elektronische netwerken van de hypermedia mogen veel weg hebben van het menselijk neuronennetwerk in het brein, nuchter bekeken, gebeurt hier eigenlijk het omgekeerde. Waar de media vroeger menselijke zintuigen veruitwendigden, gaan menselijke zintuigen artificiële instrumenten nu verinnerlijken. Wanneer de interface, de grens tussen digitaal instrument en menselijke gebruiker, meer en meer wordt uitgewist, zal het duidelijk worden dat digitale media in het menselijke lichaam worden geïnternaliseerd tot een menselijke machine met een heel eigen kwaliteit en realiteit. Die cyborg is tot nu toe vooral bekend als een karikatuur van de symbiose tussen mens en digitale machine. Maar wie virtual reality-installaties beproeft, merkt inderdaad dat de menselijke zintuigen worden gevoed door de digitaal geprogrammeerde indrukken van de computer en niet andersom, zoals in de pre-moderne mediawerkelijkheid waar de mens de machine spijsde.
De invloed van snelheid op het maatschappelijk-economisch leven in het algemeen en op de media in het bijzonder dateert van het begin van de moderne, industriële tijd, omstreeks 1800. De ?trage? media van vóór 1800 pasten in een statische beschaving en kanaliseerden een specifieke vorm van waarneming die nu nog altijd virulent is. Een bepaalde kaste van schrijvers en intellectuelen wil de schriftcultuur propageren en vergroot dit trage medium uit tot een algemeen-menselijk pleidooi voor trage waarden in een digitale samenleving die altijd sneller draait, denkt, werkt en leeft.
MEDIAMIX.
Maar dat de snelle media vandaag het tempo en de evolutie van onze samenleving aangeven, betekent niet dat de trage, pre-moderne media zonder meer worden weggespoeld. De mediageschiedenis toont juist aan dat media nooit verdwijnen het oudste medium, gebarentaal, is nog altijd het meest gebruikte maar dat andere tijden andere media en trouwens ook andere mensen in het leven roepen. Vandaag beschikt de mediagebruiker over een intrigerende mediamix die de nodige variatie waarborgt. Snelheid sluit traagheid hoegenaamd niet uit, maar vult haar veeleer aan. Het is juist de charme dat de mens van vandaag het tempo van zijn leven en van de media voor een belangrijk deel ook kan sturen.
Trage en snelle media hebben trouwens veel gemeen. De waarnemingsmodellen van die media getuigen eigenaardig genoeg van een formeel identieke perceptiestructuur. Media organiseren de menselijke waarneming en waarneming kan in termen van ruimtelijke en temporele organisatie worden gekenschetst. De trage media waren ruimtelijk, statisch ingesteld terwijl de snelle media vanuit hun dynamisch karakter het temporele benadrukken. Tijd vertoont van nature uit dynamische kwaliteiten terwijl ruimte daarentegen iets onbeweeglijks, stars of traags heeft.
De homo tactilis percipieerde via ogenblikkelijke tastindrukken. Daardoor wordt de werkelijkheid ingeperkt tot hier-fragmenten, die tijdens de tastbare aanraking telkens nu aanwezig zijn. De tactiele instant-mens heeft geen continu tijdsbesef, maar leeft uitsluitend bij de genade van het tastbare ogenblik. Dat hier en nu-paradigma keert terug in de waarneming van de homo cinematograficus en de huidige homo digitalis. Alleen ligt het accent vandaag op het temporele nu-karakter van de waarneming.
Het filmische montagekarakter van de associaties mikte op synchroniciteit. De film trachtte de alledaagse werkelijkheid, meer bepaald de beweging van de tijd, zo zintuiglijk mogelijk te reconstrueren. Daardoor kreeg de filmbezoeker de illusie dat hij niet alleen le temps perdu ( Proust) maar ook l’espace perdu de plastische, tactiele kwaliteiten van het leven terugkreeg. De digitale media passen eveneens in dit hier-en-nu-paradigma. Alleen ambiëren hypermedia en virtuele media niet langer een synchrone imitatie van de werkelijkheid, maar scheppen ze hun eigen gesimuleerde mediawerkelijkheid die haast simultaan de meest diverse associaties in elkaar vervlecht. Dit associatieve, pulserende denken, dat zoveel mogelijk informatie tegelijk verwerkt, is het creatieve denken van vandaag.
BONDGENOTEN.
De gesproken taal, die mediahistorisch na de gebarentaal komt en vóór de introductie van het geschreven woord, sticht al een zekere mate van tijd-ruimtelijke identiteit die het moment van spreken overschrijdt. Alleen is de garantie dat iemand ergens ooit iets heeft beweerd afhankelijk van andere oorgetuigen. Ook de telegrafie, het eerste snelle, symbolische medium, zweert bij het ergens en ooit-waarnemingsmodel van de gesproken taal. De telegrafie, met haar zin voor punctualiteit en ogenblikkelijkheid, hakt de ruimte in mootjes die ogenblikkelijk worden overbrugd. In tegenstelling tot de gesproken taal is er deze keer wel een garant voor de communicatieve signalen die ooit ergens werden verzonden : het telegram.
Geletterdheid, tenslotte, in zijn geschreven of typografische variant schept de illusie van onsterfelijkheid. Het geschreven en gedrukte woord creëert een compacte, symbolische ruimte die weerstaat aan de tand des tijds en die principieel overal kan worden geraadpleegd. Het is overal en altijd aanwezig, maar het mist de band met de realiteit van de lichaamstaal en van de gesproken taal. Kortom, de onsterfelijkheid die het geschrift aan de scribent schenkt, is van een abstracte, irreële kwaliteit. Toch weegt dit werkelijkheidsverlies niet op tegen de immense beheersbaarheid van de werkelijkheid die het geschrift mogelijk maakt.
De alfabetisering wordt in deze digitale tijden alfabytisering. De vercijfering is in zekere zin het ironische resultaat van de woordcultuur. De telegrafie wou het overal-en-altijd-pathos van de woordcultuur immers ook naar de verste uithoeken van de wereld uitdragen en transformeerde de woorden daarom in Morses cijfermatige code van strepen, punten en pauzes. Later werden die gereduceerd tot digitale eentjes en nullen. Woordcultuur en digitale cultuur kunnen dus elkaars bondgenoten zijn. Vernieuwers van het woord plachten vrij dikwijls de springerige associaties van de digitale logica te hanteren. En is de homo zapiens tegenwoordig ook niet overal en altijd aanwezig ?
Frank Hellemans
Dit essay is een bewerking van het slothoofdstuk uit het boek : ?De boodschap van de media. Een geschiedenis?, dat samen met ?Mediatisering en literatuur. Een moderne, media-vergelijkende literatuurgeschiedenis? verschijnt bij uitgeverij Acco.
Snelle media concurreren trage media, zoals de literatuur, niet weg.
Het schrift : begrensde ruimte.