Het epitheton dat Mia Doornaert gebruikt voor de door haar aanbeden Franse binnenland- voorheen buitenlandminister Dominique de Villepin is ongemerkt veranderd. Het is lange tijd ‘bloedmooi’ geweest: ‘De bloedmooie Villepin.’ En dan nog vooral omdat de eindredacteur ‘botergeil’, wat Mia eerst had geschreven, te suggestief vond. Maar zonder er veel ophef over te maken, heeft Mia ‘de bloedmooie Villepin’ vervangen door ‘de bevlogen Villepin’.
Naar de redenen hiervoor hebben we, zoals bij de meeste veranderingen in De Standaard, het raden. Heeft het iets te maken met de Franse wapenleveringen aan China? Of met de omkoping van Franse politici door Saddam Hoessein? Mogelijk. Maar meer dan dat zijn wij geneigd de reden intern te zoeken, meer bepaald in de aanwezigheid van een vreemde eend op de redactie: onze voormalige chef-boeken. Wij hebben u al verteld hoe Reynebeau tijdens zijn eerste redactievergadering, in een poging toch tenminste de lachers achter zich te scharen, had opgemerkt dat Dominique de Villepin nooit iets anders omhoog heeft gekregen dan de belastingen. ‘En bloedmooi is hij alleen na een bezoek aan zijn taxidermist.’
Mia Doornaert was geschoffeerd. En ook al had ze onze chef-boeken meteen proefondervindelijk laten ervaren dat hij niet alleen intellectueel maar ook fysiek niet tegen haar opgewassen was, toch had hij haar appetijt voor haar prins op de Quai d’Orsay flink aangetast. En het verlies van die droom nam ze hem meer dan kwalijk.
Het was dan ook met een gevoel van lichte euforie dat ze op de vergadering van vorige week uitpakte met een frontale aanval die Reynebeau compleet verraste. Mia zwaaide haar verbaasde collega’s toe met een flinterdun grijs boekje, en riep uit: ‘Nieuw literair talent! Standaard der Letteren openhouden! Voorpagina en minstens twee volle bladzijden binnenin.’
Nu heeft de bevlogen Villepin onlangs een bloedmooi boek geschreven, en velen namen aan dat Mia dáármee kwam aanzetten. Maar wat de barones triomfantelijk in de lucht hield, was iets heel anders. Het was een dichtbundeltje, geen veertig bladzijden dik, dat Spelbederf heette. En het was in 1980 gepubliceerd door de toen jonge en veelbelovende dichter… Marc Reynebeau! Uitgegeven in Ertvelde, waar ook andere bekende mediafiguren thuis zijn.
Reynebeau dacht dat hij stierf. Waar ze dat boekje vandaan had gehaald, was hem een raadsel. De bundel, zo men het een bundel wil noemen, was destijds op honderd exemplaren gedrukt, waarvan enkele waren uitgedeeld en drie of vier verkocht, en al de rest had in de versnipperaar een voorbestemde rustplaats gevonden. Meende Reynebeau. Maar dat was gerekend buiten Mia, die graag hele dagen zoekbrengt in de meest obscure librairies.
Reynebeau kon alleen maar hopen dat ze de foto op de achterflap niet zou laten rondgaan. Daarop prijkt de jonge dichter namelijk wijl hij telefoneert en… een pijp rookt! Een dodelijk getuigenis van een wel bevlogen maar niet bepaald bloedmooi verleden. Op hetzelfde moment schakelde Mia de projector in en verscheen de foto metershoog op de muur.
‘Ik lees u een stukje voor’, was de barones tot Reynebeaus afgrijzen niet meer te stoppen. ‘Het heet Duel.’ Mia was gaan staan, schraapte theatraal de keel, en stak met luide stem van wal:
‘ Woorden zijn.
De publieke opinie is.
Façades met wolfijzers en schietgeweren
– de goedgemikte valstrik.
Diezelfde angst als die van stoelen in een nooit betreden kamer
Angst die tussen de bomen blijft hangen
tussen zijn voeten
De angst en de begeerte die hem toch naar het hoofd zal stijgen’
In het vergaderlokaal van de VUM kon je een speld horen vallen. De ene helft van de aanwezigen zat verbijsterd voor zich uit te staren, de andere vocht verbeten tegen een aandringende lachstuip. Mia likte met het puntje van haar tong traagjes over haar lippen, en monsterde door haar bril haar verbouwereerde gehoor. Reynebeau durfde niet bewegen. Waarna Mia zelf de spanning doorbrak en in schaterlachen uitbarstte. Verwonderde voorbijgangers op de Gossetlaan hoorden plots een verwoestend gehuil opstijgen uit de kantoren van de VUM, iets wat zich normaal gezien enkel voordoet wanneer de jaarcijfers worden meegedeeld.
Binnen rolde driekwart van de redactie in tranen over het tapijt, de rest stormde blauw aangelopen naar de ramen voor zuurstof. Reporters zochten steun op elkaars schouder, enkelen hingen in twee geplooid over hun stoel te hoesten en te proesten. Wat Mia net had gedebiteerd, was werkelijk het meest lachwekkende dat ze hadden gehoord sinds Peter Vandermeersch op een morgen de nieuwe redactionele lijn had toegelicht.
Mia Doornaert was gaan zitten, overzag tevreden de ravage die ze had aangericht, en achtte Villepin gewroken. Het enige wat ze betreurde, was wat alle lezers vijfentwintig jaar geleden hadden toegejuicht: dat er zo weinig gedichten in dat boekje stonden. Toch had Mia uitgerekend dat als ze er elke week één voorlas, ze minstens tot half november geen opmerkingen van die indringer meer te vrezen had. Ze besloot het intimistische ‘En dan is er de liefde’ voor het laatst te houden.
Koen Meulenaere