Voormalig tafeltennistopper Bettine Vriesekoop trok twee jaar geleden voor de Nederlandse kwaliteitskrant NRC Handelsblad naar China, en houdt daar sindsdien de vinger aan de pols. Een gesprek bij het einde van de Olympische Spelen.
In 1980 kwam Bettine Vriesekoop, toen achttien, voor het eerst in China. Vier dagen deed ze over de reis, met trein en boot, wegens geen geld. Het was Vriesekoops ambitie om in het tafeltennis de wereldtop te behalen die haar naar het oosten voerde.
Toen ze vijftien was, zag ze op haar eerste wereldkampioenschap in Birmingham voor het eerst het Chinese team: ‘Ze kenden geen woord Engels, er was één journalist bij die ik gebruikte als tolk. Ik was een heel brutaal meisje toen, ik zocht gewoon contact en zei tegen die Chinezen: “Ik wil met jullie trainen. ” Mijn uitgangspunt was simpel: ik had in mijn eentje helemaal geen kans om wereldkampioen te worden. Dus dacht ik: dit is mijn kans. Ik trainde zes uur per dag op dat WK. Al gauw stond ik bij die Chinezen bekend als een harde werker. Toen ik ook nog vertelde dat mijn vader boer was, scoorde ik nog beter. Dus mocht ik met ze meetrainen. Ik zag ook meteen hoe goed ze wel waren, veel beter dan Europeanen.’
‘Toen ik hier kwam, zag ik heel veel goede speelsters. Als je tegen Chinezen speelt, moet je je goed aanpassen: elke bal is anders. Als je in Europa traint, is alles hetzelfde. Je wordt er minder alert. Bovendien werd in China veel sneller gespeeld. Toen ik naar Nederland terugkeerde, kon ik terwijl ik speelde een boek lezen.’
In 1996 besloot Vriesekoop Chinees te leren: ‘In een basisconversatie kan ik me behelpen. Korte interviewtjes op straat kan ik wel doen, maar als het om een moeilijk politiek onderwerp gaat, heb ik wel iemand nodig. Als je Chinees praat, krijg je in ieder geval respect. Dan ben je niet iemand die China veroordeelt. En er zijn veel mensen die geen woord Chinees kennen maar China toch veroordelen. Dat vind ik zo belachelijk.’
Twee jaar geleden vestigde ze zich met het oog op de Olympische Spelen in China, om er te berichten over de veranderingen in de samenleving. Volgend jaar verlaat ze het land. ‘Chinezen zijn heel erg gericht op hun eigen volk. Je wordt nooit een van hen. De cultuurbarrière overbrug je misschien als je trouwt met een van hen en hier dertig jaar woont. Anders blijf je een buitenstaander. Misschien ga ik hierna wel in België wonen.’
ALLES WEGGEMOFFELD
Het China waar ze over schrijft, is heel anders dan het land dat ze in 1980 ontdekte. ‘Tussen 1950 en 1980 is China veel minder veranderd dan van 1980 tot nu. De hele omslag van keizerrijk naar communistisch China staat niet in verhouding tot de stormachtige ontwikkeling van de laatste dertig jaar. Die heb ik van bij het begin meegemaakt.’
Toch hebben de Spelen van China geen modern land gemaakt. De moderne aanblik van Peking is maar show, waarschuwt ze. ‘Peking en Shanghai zijn gedrochten, modelsteden die alles naar zich toe zuigen, maar er zit niets achter. Ga dertig kilometer buiten Peking en je ziet de krottenwijken. China is niet de wereldmacht die wij denken dat het is. Het gemiddelde inkomen is nog altijd heel laag. Economisch zijn ze al heel ver, maar een politieke wereldmacht zullen ze de eerste twintig jaar niet worden. Het is een ontwikkelingsland. Journalisten die hier alleen tijdens de Spelen zijn, hebben een heel vertekend beeld, en dat was ook de bedoeling. Ze hebben letterlijk alles achter muurtjes weggemoffeld. Die worden straks naar beneden gehaald, maar intussen is het een en al feest voor de buitenwereld. Typisch Chinees. Hetzelfde geldt voor het milieu. In het olympisch dorp hebben ze groene maatregelen getroffen, maar dat is enkel om de buitenwereld het idee te geven dat ze met het milieu bezig zijn. En pas op: door de omvang van het land en van de bevolking zal de hele wereld het voelen als het hier echt fout zou gaan met het milieu, of met de economie. Dus kunnen we maar beter goed omgaan met China.’
DE BARST IN LIU XIANG
Wel brengen de Spelen meer openheid. ‘Neem nu die zaak-Liu Xiang, waar de hele wereld op toekeek (de hordeloper en volksheld, goud in Athene 2004, viel in de eerste reeks geblesseerd uit, nvdr). Opeens blijken die oude Chinese mechanismen, waarbij ze vooral niet willen zeggen wat er aan de hand is, niet te werken als daar een pers op zit te kijken die oordeelt op basis van heel andere normen. Alles is maakbaar in China, tot de blessure van Liu Xiang toont dat het toch ook maar mensen zijn, dat hier óók dingen fout gaan. En dat is interessant. Door de Spelen komen plots hele andere, internationale waarden, China binnen. Maar laten we ons vooral geen illusies maken: Chinezen hebben hun eigen tempo van democratiseren, en laten zich niet dicteren hoe ze de dingen moeten doen. Ook al weten ze dat ze contact met het Westen nodig hebben, dat ze de grenzen niet meer kunnen sluiten zoals voorheen.’
Medailles halen, véél medailles ter meerdere eer en glorie van de partij, dat is wat voor de Chinezen telde. Dat de kranten elke dag op de voorpagina de medaillestand afdrukten, verbaast Bettine Vriesekoop niet: ‘Als ze weer eens een gouden medaille behalen, zijn ze kinderlijk trots. Maar zijn wij dat ook niet? Als Nederland goud haalt, staat het toch ook op de voorpagina van De Telegraaf?’ Ondanks de vele gouden medailles vindt Vriesekoop de Chinezen niet echt sportminded: ‘Er zijn voor de mensen hier geen tennisbanen, geen hockeyclubs. Hooguit de middenklasse gaat naar de fitness. De rest doet, eenmaal oud, in het park wat lichaamsoefeningen. Jongeren doen dat niet, die moeten te hard werken. De enige uitzondering zijn de topsporters. Het is hier allemaal alles of niets, vooral in de steden. Als je niets doet, heb je geen eten. Het is een keihard land.’
De eerste gouden medaille in het judo, Xian Dongmei, vertrok toen haar dochter zeven maanden was op trainingskamp, en zag haar pas terug na haar gouden medaille, een jaar later. ‘Dat is hier heel normaal. Ik had in Leiden een Chinese lerares uit Peking. Die ging één keer per jaar voor een vakantie terug, om haar kind te zien. Hoeveel mensen zouden hier in China uit liefde trouwen? Als het één op de tien is, zal het veel zijn. China heeft het grootste zelfmoordpercentage onder vrouwen op het platteland, omdat daar helemaal geen keuzemogelijkheden zijn. Daar is het gewoon om uitgehuwelijkt te worden door je ouders. Liefde is luxe, behalve voor die 300 miljoen mensen uit de middenklasse, die zich van de armoede hebben losgetrokken.’
DOOR GEERT FOUTRÉ IN CHINA