‘We zouden pas beseffen wat de euro voor ons doet als we de eenheidsmunt weer afschaffen.’ Bekaert-topman Bert De Graeve over de industriële toekomst van België, de groei van China, de zwakke leiders van Europa en… een heel klein beetje over de VRT.

‘Maak er wat moois van. Iets positiefs.’ Bert De Graeve tikt ons bij het afscheid gemoedelijk op de schouder. De nieuwe gedelegeerd bestuurder van Bekaert, een multinationale staaldraadfabrikant, loopt er dezer dagen bijzonder opgewekt bij. Hij ziet er zomers uit: kleurig hemd, korte haren, keurig getrimde snor. Opener ook, sinds hij zijn directeursstoel bij de openbare omroep heeft ingeruild voor een topfunctie bij de wereldleider in bewerkte staalproducten. ‘Eigenlijk’, zegt De Graeve, ‘zouden we dat van de Chinezen moeten leren: altijd positief blijven denken. Wij, Belgen, zijn vaak veel te fatalistisch. We klagen over de loonkosten, over delokalisaties… maar er is ook zoveel dat in ons voordeel speelt.’

Vindt u de loonkosten dan geen reëel probleem?

BERT DE GRAEVE: De loonkosten zijn soms een probleem. Een probleem dat we misschien kunnen afzwakken, maar nooit zullen kunnen oplossen. Waar de arbeidskosten bepalend zijn voor de prijs van een product, maken Belgische bedrijven geen kans tegen de Slowaakse, de Braziliaanse of de Chinese concurrenten. Maar arbeidskosten zijn niet overal allesbepalend. Op bepaalde vlakken hebben we wél een voorsprong op bedrijven in andere delen van de wereld. Daarom moeten we zo veel mogelijk dingen ontwikkelen die anderen niet kunnen maken, waardoor wij de loonkosten absorberen. Dat is althans de strategie die wij bij Bekaert hanteren.

Gelooft u in de mythe van de kenniseconomie, de innovatiegedreven samenleving die België overeind moet houden?

DE GRAEVE: Bekaert probeert in elk geval om zijn innovatiecapaciteit in België te houden. We hebben hier ons onderzoekscentrum en dat is omringd met industriële activiteiten die van een idee een product kunnen maken. Als het product aanslaat, zal het vroeg of laat tot dicht bij de klant verhuizen, of naar een omgeving waar we goedkoper hoge volumes kunnen draaien – dat weten we. Maar als we blijven vernieuwen, hoeft dat geen probleem te zijn.

Echt niet? China heeft toch ook onderzoekscentra? Of mensen die nieuwe producten kunnen bedenken?

DE GRAEVE: (Knikt) Meer nog: innoveren doen we het best onder druk van schaarste, of van extreme omstandigheden van enorme groei. China telt vandaag al meer dan 600 onderzoekscentra. Een tiental jaar geleden had het er nog maar 40. Het aanzuigeffect van China’s economische groei is gigantisch, en de investeringen in onderzoek en ontwikkeling evenzeer. Het land heeft namelijk niet alleen zijn ontluikende economie mee, maar ook een productschaarste die vernieuwende producten uiterst lucratief maakt. Dat zet het Westen aan twee kanten onder druk: we hebben onze kenniseconomie nodig om te kunnen overleven, maar ook om met de Chinezen te concurreren.

Paul De Grauwe, hoogleraar economie aan de KU Leuven, zei enkele maanden geleden van de Belgische industrie dat ze met uitsterven bedreigd was. Deelt u zijn pessimisme, als baas van een van de laatste industriële giganten van het land?

DE GRAEVE: Nee. België zal altijd industrie moeten hebben, want zonder industrie kan ook de kenniseconomie niet overleven. We vinden in België geen mijnbouwingenieurs meer, want we hebben de mijnen gesloten. Zonder industrie zullen we ook de ingenieurs verliezen die de innovatie kunnen sturen. Bedrijven als Bekaert hoeven daar niet wakker van te liggen – wij kunnen onze ingenieurs overal ter wereld rekruteren. Maar België, of nog beter, Europa moet daar wel iets aan doen.

Wat dan wel?

DE GRAEVE: De Europese economie zal in de nabije toekomst een antwoord moeten vinden op verschillende prangende problemen. De grote vraag is: kan het Westen zijn voorsprong behouden? Is ‘ja’ het antwoord op die vraag, dan komt het wel goed. Maar we moeten er ons bewust van zijn dat we niets voor niets zullen krijgen. Onze kennis van de wereldmarkten, die ons een voorsprong geeft op de concurrenten uit China, is helemaal niet aan regio’s gebonden. Het is dus een voordeel dat in een globale maatschappij niet overeind blijft. Andere competenties, die ons wel een voorsprong geven op de concurrentie, dreigen we dan weer te verliezen. Als Europa niet snel politiek en economisch integreert en zowel het onderwijs als de industrie in een hogere versnelling schakelt, zullen wij op alle vlakken te weinig schaalgrootte hebben om te antwoorden op de ontwikkelingen in de Verenigde Staten, China, Japan en straks ook India of Rusland.

Denkt u dat de politiek op de verschillende niveaus dat voldoende beseft?

DE GRAEVE: Ik merk dat er steeds meer nationaal gedacht wordt.

Terwijl het volgens u net de andere richting uit moet.

DE GRAEVE: Absoluut. We hebben dringend behoefte aan politici die Europa weer kunnen bezielen. De mensen die de Europese Unie zouden moeten leiden, hebben duidelijk niet genoeg uitstraling om de kracht van Europa op de bevolking over te brengen.

Zitten er te weinig krachtdadige politici in de Europese Commissie?

DE GRAEVE: (Ontwijkend) Europese politici zouden maar in één project mogen geloven: een project dat van de EU een wereldspeler maakt. Europa mag geen eiland worden in de wereld: als de EU als enige bedoeling heeft om Europa níét competitief te maken, dan zijn we beter af zónder de Unie. Wil Europa daarentegen een kennismaatschappij zijn? Dan moet het volgens een sterke visie investeren in onderwijs, en niet toelaten dat een lokale universiteit snel snel enkele extra kandidaturen fabriceert voor de visie ingang vindt. Helaas: op de top van Lissabon is destijds wel een visie ontplooid, maar vijf jaar later staan we nog altijd nergens.

Dat klinkt zeer negatief.

DE GRAEVE: En toch wil ik positief blijven. Het voordeel is: we hebben in het verleden bewezen dat er niet veel nodig is om het verschil te maken. Eén of hooguit een paar charismatische politici die duidelijk maken dat wat ons bindt sterker is dan wat ons scheidt, meer heb je niet nodig. Er is namelijk ook veel dat in het voordeel van Europa speelt. Onze culturele diversiteit, bijvoorbeeld. Dat is een specifiek probleem waar Europa mee worstelt, maar het is ook een enorme troef, zowel cultureel als in de zakenwereld of de politiek.

Intussen gaan er wel stemmen op om zelfs de economische eenheid op te blazen. De Italiaanse oud-premier Silvio Berlusconi wilde enkele maanden geleden zelfs uit de euro stappen. Hoe belangrijk is die eenheidsmunt eigenlijk voor een multinationaal bedrijf als Bekaert, dat in zijn jaarverslag een volle bladzijde aan muntschommelingen wijdt?

DE GRAEVE: Klaar en duidelijk: de euro is voor Europa een schitterende zaak geweest. Ik denk dat we pas zouden beseffen wat de euro voor ons doet, als we de eenheidsmunt weer afschaffen. Ik weet in elk geval dat ondernemingen daar niet blij mee zouden zijn. Hooguit kunnen we erover discussiëren of de munt zo sterk gehouden moet worden, maar dat is een keuze die je als regio maakt. Het is bovendien een detail: de EU-landen exporteren voornamelijk binnen de EU, of naar landen die niet in dollar rekenen. Daardoor heeft de koers van de euro tegenover de dollar geen grote negatieve weerslag – al zullen er ongetwijfeld uitzonderingen zijn.

De Amerikaanse econoom Milton Friedman zei drie maanden geleden in Knack dat de euro zonder politieke unie gedoemd is te verdwijnen. Heeft hij gelijk?

DE GRAEVE: Wellicht wel. Ofwel ís er een Europese Unie, ofwel niet. Het politieke en het economische Europa zijn nauw met elkaar verbonden. Hoe zou Europa een economisch beleid kunnen voeren als de landen hun buitenlands beleid niet op elkaar afstemmen? Een supermacht moet dingen afdwingen op verschillende vlakken – economisch, maar ook politiek of diplomatiek. Ook de landen van Europa zullen zich niet langer kunnen veroorloven om elk hun eigen weg te gaan. Europa heeft een globale visie nodig als het in de wereld wil overleven. En wel nú.

Als die Europese visie er inderdaad zou komen, is er dan nog plaats voor een Belgisch, laat staan een Vlaams beleid?

DE GRAEVE: Minder en minder, maar dat weten we vandaag ook al. De belangrijkste vraag zal zijn: voert Vlaanderen een strenger beleid dan de EU of niet?

Wellicht hoopt u van niet, want een strenger beleid geeft meestal een concurrentieel nadeel.

DE GRAEVE: Niet altijd. Een simpel voorbeeld. Stel dat België zou eisen dat we energiebesparende investeringen sneller zouden doorvoeren dan de Kyoto-normen voorschrijven. Dan zou dat een heel positieve impact hebben op Bekaert, omdat onze industrie daar met efficiëntere branders op zou inspelen. En dat versterkt onze innovatiekracht, en geeft ons een wereldwijde voorsprong. De problematiek van Kyoto zal vroeg of laat ook spelen in China namelijk, en ook de VS zullen zich niet kunnen blijven wegsteken voor de gevolgen van hun doe-maar-opbeleid. Het is dus maar een kwestie van tijd voor er voor zulke technologieën een wereldwijde markt opengaat.

Wie het over wereldmarkten heeft, belandt dezer dagen al snel in China. Schatten de bedrijven het Chinese wonder wel correct in?

DE GRAEVE: Bekaert heeft in elk geval weinig fouten gemaakt in de Chinese markt. We waren er vlug bij, en dat is onbetaalbaar in een markt waar je de tijd moet krijgen om te leren. We hebben geen Belgische fabriek neergepoot in China, we hebben de sterke punten van België met de specifieke Chinese cultuur vermengd. En we hebben ook de juiste analyses gemaakt: China is weliswaar een markt van 1,3 miljard consumenten, maar ook weer niet voor alle producten. Dus hebben wij ons beperkt tot alles wat de infrastructurele en de industriële ontwikkeling ondersteunt. We hebben, met andere woorden, alle beslissingen genomen die we moesten nemen.

Bekaert is groot in China, maar veel minder in India – volgens sommigen een even grote groeimarkt. Gelooft u niet in de toekomst van India?

DE GRAEVE: Toch wel, maar de groei van India zal trager verlopen. Bekaert is geen toeleveraar van de dienstensector, maar een industrieel bedrijf. We moeten dus naar plaatsen waar de industrie zich ontwikkelt. Daarin staat China veel verder dan India. De Chinezen hebben twintig jaar geleden twee decennia vooruitgekeken, en een enorme infrastructuur uitgebouwd – van wegen over luchthavens tot energievoorzieningen. Vandaag doen ze dat nog altijd: in Shangai hebben ze over een paar jaar een diepzeehaven met misschien twintig keer de omvang van de haven van toen. Ze zijn nu al aan de bouw begonnen, en ze plukken daar nu al de vruchten van. De Indiërs hebben in diezelfde periode een geweldige dienstensector ontwikkeld, maar ze hebben veel minder industrie. Wij kijken als bedrijf niet zozeer naar de formidabele groei van het Chinese bruto binnenlands product (tussen de 8 en de 10 procent per jaar, nvdr), want economische groei op zich is niet altijd het synoniem van marktpotentieel. Wij kijken echter naar het aantal lokale fabrieken dat erbij komt: dáár ligt de draagkracht van een economie. Het valt me op dat China heeft gekozen voor een gestructureerde aanpak: eerst de telecommunicatie, dan de wegeninfrastructuur, vervolgens de industrie, dan het vastgoed. Het heeft zich als een industriële reus planmatig ontwikkeld. Heel anders dan India, waar de macht veel meer verdeeld is, en waar dat type van centraal gestuurde planning veel minder mogelijk is. De voorbije week halen de berichten over privéluchtlijnen de voorpagina’s van alle kranten in India. Dat zal ongetwijfeld een enorm mobiliteitsaanbod creëren, maar die luchtvaartmaatschappijen gaan wel naar luchthavens waar onmogelijk zo veel vliegtuigen kunnen landen, hè. Misschien zal de overheid in de komende maanden beslissen om die luchthavens uit te bouwen, misschien zullen de bedrijven dat doen. Maar daarmee is het nog altijd niet opgelost, want dan zijn er wegen nodig om van de luchthaven naar de stad te kunnen. Ik gelóóf op termijn in de groei van India, maar ik denk dat het best nog wat tijd zal vergen. De druk op de Indiase overheid zal in de komende jaren toenemen en het is nog niet duidelijk hoe ze daarmee zal omgaan.

Is de ontwikkeling van China of India op termijn een gevaar voor de Belgische economie, zoals onheilsprofeten vrezen?

DE GRAEVE: (Beslist) Nee. De Chinezen hebben nog geen enkele baan weggehaald uit Vlaanderen. Ze hebben enkel werkgelegenheid gecreëerd om hun eigen markt te bevoorraden.

Hoezo? Heeft Bekaert dan geen machines van Aalter naar China verscheept?

DE GRAEVE: Ja, om te zorgen dat we onze concurrenten ín China beter kunnen bekampen, en door de hoge loonkosten kunnen we dat niet vanuit Aalter doen. Aalter maakt meer dan vierhonderd verschillende soorten producten, en het speelt de perfecte brug tussen innovatie en industriële ontwikkeling. (Verontschuldigend) Ik voel me een beetje in het defensief gedrongen, want mensen doen alsof we Aalter aan het sluiten zijn, en alsof we daar ik-weet-niet-wat-allemaal aan het weghalen zijn. Maar de Chinese vestigingen buiten beschouwing gelaten, heeft Bekaert de voorbije jaren in geen enkele fabriek méér geïnvesteerd dan in die van Aalter.

Eigenlijk vertelt uw verhaal dat het hele discours over delokalisatie danig vertroebeld is.

DE GRAEVE: Het vertelt veel meer dan dat. In feite is het hele discours over bedrijven vertroebeld. De ondernemingen worden verketterd, de economische groei, de winsten die ze maken. Er heerst zo’n sfeertje van: hebben we die bedrijven eigenlijk nog wel nodig? Moeten we ze niet laten betalen, want het zijn vervuilers, die sociaal onverantwoord handelen. (Verheft voor het eerst in het interview zijn stem) Terwijl Bekaert al 125 jaar lang bekend staat om zijn sociaal correcte behandeling, niet alleen in België, maar wereldwijd. Geloof maar niet dat wij in China de goedkoopste lonen betalen – verre van zelfs. En toch hangt er die negatieve sfeer, die de Europese bedrijven nog meer concurrentienadeel bezorgt. In de VS worden entrepreneurs op handen gedragen, en in China nog veel meer. Europa mag niet het continent worden van de doemdenkers. Anders wordt het een selffulfilling prophecy. We moeten daartegen vechten.

Is dat een taak voor de politiek?

DE GRAEVE: Nee, nee. Het is veel ruimer dan dat. Ondernemers verketteren zit ingebakken in de cultuur, het wordt de kinderen met de paplepel ingegeven, het wordt op televisie verteld, het staat met grote koppen in de kranten. Als we dieper in die negatieve spiraal zinken, raken we er binnenkort nooit meer uit.

Nu we het toch over grote koppen hebben: de voorbije weken spraken de kranten schande van de lonen van topmanagers. Wat denkt u daar eigenlijk over?

DE GRAEVE: Wat ik net gezegd heb: dat we een positief verhaal moeten vertellen. We leven in een maatschappij waar iedereen over iedereen oordeelt. Een leraar zegt of een leerling geslaagd is, een werkgever oordeelt of een arbeider voldoende presteert, aandeelhouders beoordelen of een bedrijf genoeg rendement oplevert. En op al die niveaus is de stelregel dezelfde: een positieve instelling geeft goede resultaten, een negatieve geeft slechte resultaten. Als wij onze Chinese arbeiders beter betalen, presteren zij beter. Maar dat geldt ook voor een gedelegeerd bestuurder: als de CEO een correcte vergoeding krijgt, is hij meer gemotiveerd en boekt hij wellicht ook betere resultaten. (Zucht) Ik begrijp niet waarom iedereen altijd repressief wil werken.

Kort gezegd: u vindt niet dat de overheid de lonen van topmanagers moet reglementeren?

DE GRAEVE: Wat moet gebeuren, moet volgens de regels gebeuren. Het is de taak van de overheid om daarover te waken en om in te grijpen als er strafrechtelijke inbreuken gebeuren. Voor de rest moet ze alleen positieve ondersteuning bieden in het onderwijs, de overheidsdiensten of de industrie. Met straffen en regeltjes zal ze in geen van die drie sectoren resultaat boeken. Blijkbaar hebben beleidsvoerders de neiging om steeds enger te kijken. En daarmee word je helaas niet groter.

Bekaert predikt wel de groei, maar samen met uw collega Julien De Wilde wilt u het bedrijf ook ‘heruitvinden’. Bekaert Fencing, de oermoeder van het bedrijf, is verkocht. Is de staaldraadfabrikant nu geen staaldraadfabrikant meer?

DE GRAEVE: Toch wel. We spitsen ons alleen toe op de topkwaliteit en op producten die een duurzame groei kunnen geven. Bekaert Fencing was 125 jaar oud, maar het bood in Europa niet meer de perspectieven die we binnen dit bedrijf van zo’n afdeling verwachten. Wil dat zeggen dat wij geen toekomst zien voor de tuinafsluitingen die Bekaert groot hebben gemaakt? Natuurlijk niet. Het zegt alleen dat wij vinden dat de beste toekomst voor die divisie buiten Bekaert ligt.

Hoe ziet u de vernieuwing van het bedrijf? Hoe zal Bekaert eruitzien over vijf of tien jaar?

DE GRAEVE: Daar zal ik niet concreet op antwoorden, of straks vraagt u me om onze aandelenprijs in 2015 te voorspellen. (lacht) Bekaert wil walsdraad blijven verwerken in zo veel mogelijk oplossingen, en het wil daarin de beste van de wereld zijn. We hoeven niet per se nieuwe dingen uit te vinden, maar we moeten wel continu datgene verbeteren waar we al goed in zijn – in ons geval: metaal vervormen en voorzien van deklagen. En daarbij moeten we bij uitstek internationaal blijven denken, want dat is de kracht van Bekaert. Als onderneming hebben we wereldwijd niet echt een gelijke: we zijn in veel marktsegmenten nummer één, omdat we als enige overal aanwezig zijn.

Welke stempel hoopt u op het bedrijf te kunnen drukken?

DE GRAEVE: (Schudt het hoofd) Het gaat helemaal niet over stempels. Het belangrijkste is dat het bedrijf de verwachtingen van al wie bij Bekaert betrokken is, niet alleen haalt, maar zelfs overtreft. Dat is mijn enige doelstelling. Dat betekent niet dat wij ons blind willen laten leiden door de dictatuur van de kwartaalcijfers, want die zijn een totaal verkeerde motivatie voor een bedrijf. We willen ons laten leiden door inzichten en visie op lange termijn, en waar het nodig is desnoods de verwachtingen bijstellen. Langetermijnvisie, gedragen door stabiele aandeelhouders, heeft Bekaert groot gemaakt.

Volgt u nog de discussies over uw vorige werkgever, de openbare omroep?

DE GRAEVE: Geen commentaar. (Pauzeert even) Natuurlijk volg ik dat debat. Mijn visie is: een goed functionerende publieke omroep is essentieel voor een land. De VRT heeft een unieke positie opgebouwd in het medialandschap. Je kunt die niet opnieuw afbouwen. Trouwens, als een commerciële omroep het zich niet kan veroorloven, moet hij niet de ambitie hebben om zich als een publieke omroep te gedragen. En de openbare omroep moet de openbare omroep blijven, niet om economische redenen, maar uit culturele en kwalitatieve overwegingen. Wie dat niet van mij wil aannemen, moet maar enkele dagen in een ander land tv gaan kijken.

FRANK DEMETS EN INGRID VAN DAELE/Foto’s patrick de spiegelaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content