Cartooneske figuurtjes van Keith Haring palmen Bozar in: de lust for life van een eightiesicoon
Een retrospectieve van Keith Haring in Brussel bewijst dat de man veel meer was dan de action painter die altijd en overal tekeningetjes maakte. Ga het krachtige, militante en nog altijd relevante oeuvre van het vroeggestorven popfenomeen herontdekken.
Wie ze (min of meer) bewust heeft mee gemaakt, kan het beamen: Keith Haring was overal in de jaren tachtig. Je zag zijn alom bekende en alomtegenwoordige cartoonfiguurtjes op muren en metro’s in New York. Je zag ze op posters, T-shirts, kaftpapier, sneakers en MTV. Je zag ze rennen, springen, vallen en weer doorgaan op elk tv-scherm, in elke galerie, in elke shop, in elk huis. Het was streetart die vol vreugde, woede, energie en engagement uit de underground kwam, en zich bovengronds als een virus over de hele aardbol en tot in het museale wereldje had verspreid. Tenminste: tot Haring er plots niet meer was, en in 1990 op zijn 31e bleek bezweken aan de gevolgen van aids. Geen kunstenaar zou daarom zo innig met het decennium van breakdance, walkmans, Ronald Reagan en blazers met epauletten verbonden blijven als hij, wat van Haring evengoed een tollende tijdscapsule als een cultureel fenomeen maakt.
Het is alsof Haring voelde dat hij maar beter haast kon maken. En niet alleen om de flikken te snel af te zijn wanneer hij weer eens illegaal een billboard beschilderde.
De vraag is alleen: is Harings kleurrijke, meteen herkenbare en instant leesbare kunst daarom gedateerd of gedemodeerd? En ook: is het meer commercie dan kunst? Het antwoord blijkt een ‘nee’, die met een graffitispuitbus metershoog op de muur der vooroordelen werd getagd. Nog steeds spatten de vitaliteit, de sociale relevantie, de subversieve humor, de primaire kleuren en vooral de ongebreidelde lust for life van zijn werk af. Of dat nu op papier, op doek, op billboards, een muur of op de motorkap van een auto werd gepleurd. Dat blijkt althans uit de grote retrospectieve die vanaf volgende week het Brusselse Bozar inpalmt en eerder was te zien in Tate Liverpool. Ze laat je opnieuw kennis maken met Harings schreeuwende baby’s, zwemmende zaadcellen en blaffende honden die zowel guitig als gretig knipogen naar God, homofobie, Mickey Mouse en Amerika’s wapencultuur.
Haring was véél meer dan dat magere, bebrilde, blanke mannetje dat overal waar het maar kon – en vaak ook waar het niet eens mocht – zijn stiften, krijt en spuitbus bovenhaalde om als in een roes zijn archetypische, tot hun naakte essentie gereduceerde figuurtjes te zetten. Hij was ook een begenadigd tekenaar, een performancekunstenaar, action painter, danser, dj en activist. Hij was een goedmoedige duivel-doet-al die zich in New York tussen Andy Warhol, Jean-Michel Basquiat, Robert Mapplethorpe en David Byrne heen bewoog, maar evengoed John Doe tot zijn miljoenen fans mocht rekenen. In die zin produceerde Haring geen kunst, hoewel hij de (faux) popart naar een nog commerciëler niveau tilde met The Pop Shop, waar hij zijn (betaalbare) vazen, koffiebekers, baseballpetten en god weet wat aan de man en de vrouw in de straat bracht. Hij wás zijn kunst, alsof hij zelf een van zijn rebelse figuurtjes was, vleesgeworden om overal een boodschap te verspreiden met simpele lijnen, kleuren en een graffitispuitbus als wapens.
Egyptische hiërogliefen
Wie de expo straks bezoekt – een trip door het disco-inferno van de eighties, bevolkt door maden, monsters, copulerende koppels, vliegende schedels en schotels – zal merken dat Haring minstens zoveel inspiratie putte uit het straatleven en de catalogus van Walt Disney en Dr. Seuss als uit Jean Dubuffets modernistische art brut, waaraan zijn hypergestileerde, steevast zwart omrande figuurtjes doen denken. Als student semiotiek was hij bovendien meer dan gemiddeld geïnteresseerd in Egyptische hiërogliefen, en ook de rotstekeningen van Aboriginals en Afrikaanse stammen echoën door zijn koortsige creaties heen, vaak spontaan en vliegensvlug gemaakt in een tijd waarin de term culturele toe-eigening nog moest worden uitgevonden. De jonge Haring, die als kind al tekende alsof zijn leven ervan hing, absorbeerde alles als een spons, vatte het samen in krachtige lijnen en maakte er iconografische beelden van die hij zonder poespas aan de fricties van zijn tijd haakte. Wanneer je kijkt naar een tekening waarop ‘Silence = Death’ te lezen staat, zie je geen symbool voor een waarschuwingsbord. Je ziet een écht waarschuwingsbord, een dat wijst op de gevaren van het stilzwijgen van aids, de epidemie die de jaren tachtig bruusk uit de roes van de seksuele revolutie deed ontwaken, en die Haring uiteindelijk fataal werd.
Het is grafische kunst die simpel en in your face is, wat verklaart waarom ze in de jaren tachtig zo snel zo groot werd en waarom ze ook vandaag nog resoneert. Zijn stralende baby’s staan voor onschuld en speelsheid. Zijn dansende mannetjes voor vrijheid en rebellie. Zijn kruisen zijn ofwel religieuze ofwel mathematische tekens. Hun boodschappen zijn even duidelijk als direct, en Haring mag dan een aimabele, toegankelijke, naar verluidt zelfs verlegen jongen zijn geweest, hij schuwde het boude statement niet en vond dat een kunstenaar de spreekbuis van zijn tijd moest zijn. Hij was tegen racisme en voor homorechten, tegen de nucleaire wapenwedloop en voor controle op het wapenbezit, een engagement en messianisme dat als een rode draad door de expo loopt. Onvermijdelijk werd hij dus ook een publiek figuur, een artistieke celebrity die op protestmarsen voor betere gezondheidszorg kon worden gespot, die zijn eigen pamfletten ontwierp en drukte, en die in 1986 een deel van de Berlijnse Muur beschilderde in de hoop hem zo ‘psychologisch te vernietigen’.
‘Gay Disneyland’
Zijn activisme is een wezenlijk aspect van het popfenomeen Keith Haring en wordt uitvoerig belicht met foto’s, archiefbeelden en documentaires. Maar waar de expo – die begint bij enkele van zijn vroegste tekeningen als tiener en eindigt met indrukwekkende, meterslange muurschilderijen – ook prima in slaagt, is Harings milieu en leefwereld weergeven. Je ziet hem op een video niet alleen het naakte lijf van newwavediva Grace Jones beschilderen, of dansen op The Cure. Er is ook aandacht voor Club 57, waar hij mee tentoonstellingen en events organiseerde, als exponent van de bruisende kunstscene uit de New Yorkse East Village. Daar heerste eind jaren zeventig een ongebonden bohemiensfeertje en er ontstond een gemeenschap van jonge artiesten die elk op hun manier de doe-het-zelfprincipes van de punk propageerden. Het was een tijd en een plek waar literatuur, film, muziek, performance en plastische kunst samenkwamen in een sfeer van anarchie en hedonisme, oftewel ‘ gay Disneyland’ zoals hij het zelf omschreef, wat Haring volledig deed ontbolsteren toen hij daar in 1978 vanuit Pittsburgh arriveerde om er aan de School of Visual Arts te studeren.
Daarnaast bevat de tentoonstelling ook een blacklightroom, een reconstructie van zijn tweede solo bij zijn New Yorkse galeriehouder Tony Shafrazi uit 1982, toen hij het undergroundcircuit begon te ontgroeien en ook bij collectioneurs naam en faam kreeg. In het elitaire galeriewereldje voelde Haring zich, als kunstenaar die het liefst van de straat zijn canvas maakte, zich niet op zijn gemak. Hij stond er bijgevolg op om de kloof tussen pop en kunst, tussen hoog en laag zo veel mogelijk te dichten, bijvoorbeeld door te exposeren in onconventionele ruimtes die een nachtclubsfeertje uitademden. In het verdonkerde zaaltje vind je enkele van zijn fluorescente Day Glo-schilderijen en objecten onder UV-licht, terwijl ondertussen de muziek van Talking Heads, Fab 5 Freddie en andere hippe new wave-, postpunk- en postdisco-vogels van weleer uit de boxen knalt. Een tip voor de melomane kunstliefhebbers en eightiesnostalgici: de muziek staat verzameld op The World of Keith Haring, een uitmuntend compilatiealbum dat speciaal voor de tentoonstelling werd samengesteld door het Britse SoulJazz-label.
Het is een expo die bol staat van de levenslust, op het overdadige af, maar ook van het besef dat het bestaan maar iets vluchtigs is. Veel van de werken zijn ongesigneerd, maar wel expliciet gedateerd, als tekenen des tijds. Het is alsof Haring voelde dat hij maar beter haast kon maken. En niet alleen om de flikken te snel af te zijn wanneer hij weer eens illegaal een metrostel, billboard of straatmuur beschilderde. Wanneer je naast de werken loopt, en de chronologie van zijn leven bekijkt, krijg je het gevoel dat hij donders goed besefte dat zijn blitzcarrière maar kort zou duren – ook voor 1988, toen hij hiv-positief werd bevonden. Het is een gegeven dat Haring, die vanaf 1986 met zijn ademhaling begon te sukkelen, ook incorporeerde in zijn werk, onder meer in zijn naargeestige Set of Ten Drawings, waarin het aidsvirus wordt verbeeld door demonische zaadcellen met zwarte hoorns. Wat begon als benevolente, vaak grappige en optimistische kunst, werd naarmate de jaren vorderden in elk geval steeds wranger en nijdiger, alsof hij op zijn hoogst persoonlijke maar immer energieke manier getuigenis wilde afleggen van een (post)moderne apocalyps.
Thuis in België
Wie naar de naamplaatjes bij de vele werken kijkt – verzameld in samenspraak met de Keith Haring Foundation, die zijn erfenis bestiert en zich inzet voor minderbedeelde kinderen en aidspatiënten – zal merken dat flink wat stukken afkomstig zijn uit Belgische collecties. Haring had dan ook een erg nauwe band met ons land, het enige waar hij volgens zijn dagboek ‘echt thuiskwam’. Dat had niet zozeer te maken met Belgisch Cobra-kunstenaar Pierre Alechinsky, door wiens grafische, aan kalligrafische letters herinnerende werk hij als jonge artiest was beïnvloed. Tijdens zijn korte maar hectische leven bezocht Haring meermaals Antwerpen en Knokke. In 1987 werd hij voor het eerst uitgenodigd door zijn Antwerpse galeriehoudster Emmy Tob, die al vanaf 1983 werken van hem exposeerde in haar galerie 121. En ook de Knokse verzamelaar Roger Nellens bestelde een tentoonstelling bij Haring voor het Casino aldaar. Tussen 1987 en 1989 bracht Haring drie opeenvolgende zomers door in Het Zoute, waar hij verbleef in Nellens’ speelhuis (Le Dragon gedoopt) en een oude tearoom bezigde als studio. Buiten de werkuren leerde hij surfen, bouwde een lokale kennisenkring op en zette op alles wat los en vast zat een tekening. Onder zijn ‘Belgische’ creaties zijn er de muurschildering van de MUHKA-cafetaria in Antwerpen, een klus waar hij in vijf uur mee klaar was, en de beschilderde container van de plaatselijke surfclub in Knokke, die nu verplaatst is.
Hoewel Haring in 1990 overleed, voelt het alsof hij nog steeds alive and kicking is. Retro is hip, de jaren tachtig zijn terug en dus ook zijn joelende, krioelende, blaffende en bijtende figuurtjes. Hoewel ze natuurlijk nooit echt weggeweest zijn, zie je ze overal opnieuw opduiken, op posters, op behangpapier, in galeries en nu dus ook in de gewijde zalen van Bozar, met hun niet mis te verstane boodschappen omtrent safe seks, geweld, crack, kernenergie, LGBTQ-rechten en wat dies meer zij. Het zijn topics die ook in dit tijdperk van Trump, Tinder en Taylor Swift nog steeds zo relevant zijn als toen Grace Jones de hitparade aanvoerde, MTV nog gewoon videoclips draaide en de Berlijnse Muur stijf overeind stond.
‘Er zullen altijd dingen zijn die onafgewerkt blijven’, mijmerde Haring vlak voor zijn dood in het tijdschrift Rolling Stone, ook al had hij als creatieve stachanovist en superster op dat moment meer dan vijftig solo-exposities, 45 muurschilderijen en duizenden tekeningen en tags op zijn cv. ‘Een van de redenen waarom ik geen probleem heb om de dood onder ogen te zien, is dat het geen beperking is. Ze had op eender welk moment kunnen komen, en zal sowieso ooit komen. Als je naar dat inzicht leeft, is de dood irrelevant. Alles wat ik doe, is precies wat ik wilde doen.’ Wie wil (her)ontdekken wat dat inhoudt, kan vanaf 6 december terecht in Bozar, al dan niet met een Keith Haringbadge, pet en T-shirt aan. Silence = Death.
Keith Haring in Bozar, Brussel, van 6 december 2019 tot 19 april 2020 p>
Keith Haring p>
-1958 Geboren op 4 mei in Reading, Pennsylvania p>
-1978 Verhuist naar New York, waar hij studeert aan The School for Visual Arts. Ontdekt er de graffitikunst, de nachtclub- en undergroundscene en begint te tekenen op muren, metro’s en billboards -1980 Zijn Radiant Baby – de iconische, stralende baby, waarmee hij zijn werk signeert – duikt voor het eerst op in New York p>
-1982 Exposeert bij galerist Tony Shafrazi -1986 Opent The Pop Shop in Soho, New York, met als concept: betaalbare kunst voor iedereen p>
-1990 Overlijdt op 16 februari aan de gevolgen van aids. p>