‘La muerte entra y sale de la taberna’, zo begon Lorca zijn gedicht La Malaguena. De cultus van de passie, het testosteron en de dood lijkt van alle tijden in Malaga. Een reportage over de Semana Santa, Picasso en het Legioen.
Bij valavond gezien vanuit de kamer op de vierde verdieping van het NH-hotel, was het een wiegende zee die langzaam opschoof, bij het luiden van een bronzen bel tot stilstand kwam en zich even later, na nog twee beltekens, opnieuw in beweging zette. De versierde troon met de licht voorovergebogen gestalte van de vernederde Christus werd door een grote formatie troondragers in witte tunica’s en tulbanden door de straten van Malaga gedragen. Uit de verte gaf de Jesus de la Humiliacion bijna de indruk van een levende persoon die zich stokstijf hield, en wiegend op sterke schouders langs een mensenzee passeerde.
Een groep nazarenos (boetelingen) met witte, door de Ku Klux Klan geïmiteerde puntkappen en met brandende kaarsen, ging de Jezustroon vooraf. Het muziekkorps van de brandweer, dat het eerste deel van de processie afsloot, gaf met de langzame ‘Mars der vernedering’ de treurende toon aan, die niet enkel de torsende hombres de trono in een roes bracht. Op zijn beurt begeleid door boetelingen en blazers, vaandel- en kruisdragers, sloeg de lichtende troon met de Maria Santisima de la Estrella in als een verschijning bij de zwijgende menigte. Ergens in de loop van haar zes uur durende tocht zou deze door de broederschap van Santo Domingo de Guzman gevormde processie opgaan in een elders in de stad op een verschillend tijdstip vertrokken processie van een andere confrérie.
Dan was het duister al gevallen, en groeide de dinsdag in de Goede Week voor Pasen, de Semana Santa, naar zijn nachtelijk hoogtepunt onder de Indische laurierbomen op Malaga’s dubbele hoofdlaan, de Alameda Principal. Alles fonkelde en brandde aan de in wolken van wierook gehulde tronen, traag voortschommelend maar meestal stilstaand, zodat de vermoeide, vaak grimassen trekkende troonmannen het tot het eind konden uithouden – natuurlijk ook gesterkt door de pijnstillende treurnis van de langzame marsmuziek.
De traagheid werd door niemand op tekens van verveling onthaald, maar integendeel gekoesterd, als was ze nodig om gewicht en duur te geven aan de paas- en passietijd, van generatie tot generatie vooral in Andalusië beleefd als de mooiste, niet alleen bij diepgelovigen.
‘De mensen hier hebben hun gevoel voor tijd bewaard’, zei Irene Andessner die middag in restaurant La Cepa in de kleine Calle Strachan. De in Wenen levende kunstenares was naar Malaga gereisd om er haar performance van volgend jaar voor te bereiden. Tijdens de Semana Santa zal ze in het centrum voor hedendaagse kunst (CAC) een incarnatie van een levende madonna ten beste geven. Ze was niet aan haar proefstuk toe. Ze vertelde hoe ze ooit een jaar lang in de huid van Marlene Dietrich kroop, niet schroomde om een schijnhuwelijk aan te gaan met een man die Dietrich als familienaam droeg, en uiteindelijk het gevoel kreeg de identiteit van de mythische ‘man-vrouw’ zo dicht mogelijk te hebben benaderd.
De volgende ochtend, Miercoles Santo, geurde het in de lobby van het hotel- en congressencomplex Malaga Palacio nog naar wierook, en een modern religieus schilderij in schreeuwerige kleuren ontsierde de herinnering aan de zachte nachtelijke extase onder de bomen langs de Alameda. In een conferentiezaaltje begon een woordvoerder van de stad zijn uiteenzetting met de slogan ‘Picasso is Malaga, Malaga is Picasso’, en ging zonder overgang verder met een opsomming van de grootse bouwplannen in de hoofdstad van de Costa del Sol (nieuwe hotels, uitbreiding van de luchthaven, een HST-verbinding tussen Malaga en Madrid, duur: 3.45 uur). Zo wekte zelfs zijn slotverwijzing naar de talenschool Cervantes, de universiteit en het internationaal ontmoetingscentrum de indruk alsof de stad met cultuur slechts mercantiele doeleinden had. Alleen de tussen neus en lippen door gedebiteerde gemeenplaats over ‘het mooiste weer van het schiereiland’, bleek dan tijdens de wandeling langs de als een botanische tuin aangelegde havenavenue een kosteloos vervulde belofte.
Uitgerekend op het vlak van bouwkundige stadsvernieuwing veroorloofde Malaga zich het voorbije decennium een merkwaardige ingreep. De Guadalmedina, die het historische centrum van de stad scheidt van de recenter aangelegde districten, werd voor een groot deel (wegens overstromingsgevaar?) drooggelegd en tot ondergronds voortstromen veroordeeld. Op het vrijgekomen tracé – een vlakte van afwisselend gras en beton – lieten mannen hun honden loslopen, brachten graffitikunstenaars onder bruggen hun sporen aan, en gingen verdwaalde marginalen ongestoord hun gang. Naast de rivier, eveneens onder de grond, was het gonzen te horen van het zware verkeer dat Malaga aandeed.
MEZQUITA
Al op het einde van de zestiende eeuw wonnen grootse plannen en overdreven ijver het van verfijning, toen de bevallige mezquita moskee met zijn binnentuin en ranke kolommen moest wijken voor een gigantische kathedraal waaraan men tweehonderd jaar bouwde, in een mengelmoes van Europese stijlen. Uitgesmeerd over een overgedimensioneerde ruimte, verzandt barokke praal vaak in lege decoratie, en dat euvel schaadt ook de kathedraal van Malaga – bijgenaamd la Manquita (de eenarmige) omdat ze een toren mist. Ongewoon sober oogde dan weer de zijkapel, gewijd aan de gesneuvelden van de Spaanse Burgeroorlog (1936-39). In de crypte worden de resten van meer dan duizend burgers bewaard. De meeste slachtoffers in Malaga vielen in februari 1937, toen de door de republikeinse leiders opgegeven stad in nationalistische handen viel en een massaslachting moest ondergaan.
De Francodictatuur na de Burgeroorlog was de reden waarom de beroemdste zoon van Malaga nooit wilde terugkeren naar Spanje en zijn vaderstad. De dictator stierf twee jaar later dan hij. Het geboortehuis van Pablo Picasso, geboren Ruiz Blasco, (1881-1973) staat op de hoek van de Plaza de la Merced, een aantrekkelijke ontmoetingsplaats, omzoomd met exotische jacarandabomen die paars kleuren als ze in bloei staan. Het interieur ademt de burgerlijke sfeer die de jonge Picasso er snel toe aanzette om de prikkelende bohemienscène van Barcelona en aansluitend Parijs op te zoeken. Nochtans genoot hij de warme steun van zijn vader, kunstleraar en schilder José Ruiz Blasco, die zelf een buitenbeentje was in een familie van parmantige bourgeois. Onder de in het salon uitgestalde relikwieën, de navelband van Picasso, een hemdje met geborduurde P en de familiale doopjurk. Twee kleine kamers waren geheel vrijgemaakt voor het tonen van tekeningen en ceramiek. Op een schaal was een arena afgebeeld, met het paard dat de vrouwelijkheid, en de stier die (Picasso’s eigen) mannelijkheid symboliseert. Met de verdwaalde geit op een schaaltje voerde hij het fetisjdier van Andalusië ten tonele. De vredelievende kunstenaar wist wellicht niet dat het ook de mascotte is van het vreemdelingenlegioen, hier kortweg bekend als la legion.
Een paar straten daarvandaan, in de Calle San Agustin aan de andere kant van de Plaza de la Merced, heeft de stad in het mooiste gebouw van Malaga een Picassomuseum ge-opend. Het Palacio de Buenavista is een in renaissance- en mudejarstijl opgetrokken juweel uit de zestiende eeuw. Rond de centrale patio zijn de zalen voor de permanente collectie (op de begane grond) en voor gelegenheidstentoonstellingen (op de eerste verdieping) gegroepeerd – tot 24 juni de collectie Pierre en Maria-Gaetana Matisse uit het Metropolitan Museum in New York. Het Picassomuseum in Malaga staat minder hoog aangeschreven dan zijn grotere, rijker gestoffeerde soortgenoten in Parijs en Barcelona. Zijn apart, erg intiem en nauw met de biografie en de creatieve ontwikkeling van de kunstenaar verweven karakter, kwam dan ook over als een weldadige verrassing.
De Picassostijl mag elders spectaculairder, modernistischer en branieachtiger te zien zijn, in Malaga groeit zijn taal zo puur uit de organische vormen, de kleuren van de natuur en het leven, dat hij er ineens zoveel menselijker en artistiek waarachtiger uit tevoorschijn komt. Simpeler, maar ook geheimzinniger. In het monumentale schilderij Moeder en Kind (1921) zit een vaderfiguur verscholen; tussen een decoratief patroon van witte stroken zijn eigen doodshoofd ( Hombre,1972); en ten slotte, niet langer te verbergen, het versneden lichaam van een opulente vrouw in de golven van de zee ( Banista, 1971). Picasso in Malaga, een ode aan de vruchtbaarheid en de dood.
Hoe machistisch hij zich verder ook mocht aanstellen, Picasso schilderde even graag duiven als zijn vader, die er – misschien noodgedwongen – zijn specialiteit van had gemaakt. Een bescheiden en vredelievend motief, dat diezelfde woensdagavond in de Goede Week ook zijn plaats kreeg in de processie van de confrérie die haar naam ontleent aan de Maria Santisima de la Paloma. Ditmaal gadegeslagen vanaf de eerste etage van Hotel Larios in de voorname Calle Marques de Larios, leek de processie vaker en langer stil te staan dan de vorige avond. Tijdens het wachten opende een oude volksvrouw een korfje waaruit twee witte duiven opvlogen. De ene wiekte onmiddellijk hogerop, de andere nam voorzichtig plaats op de met goudbrokaat geborduurde mantel in blauw fluweel, toebehorend aan de Palomamadonna.
Even later hief een andere, aan het gezicht onttrokken, maar voorzeker even oude vrouw een hartverscheurend rauw lied aan; of het een religieuze saeta was, of een passus uit een cante jondo in het flamen- coregister, moet in het midden blijven. ‘Malaga: cantaora’(‘Malaga: zangeres’), meende de dichter Miguel Hernandez, en met de Malaguena wordt een dans in driekwartsmaat bedoeld, door Federico Garcia Lorca als titel gekozen voor een gedicht dat begint met: ‘La muerte/ entra y sale/ de la taberna’ (‘de dood stapt in en uit de taveerne’). In de processie defileerde een troondrager die een zwarte blinddoek had omgebonden. Bij de muziekkapel duwde een vrouw een muzikant in een rolstoel voort. Al die tijd werden de kleine kinderen zoetgehouden met een onmetelijk aanbod suikergoed uit de honderden stalletjes langs het parcours. Latijns-Amerikaans uitziende types bleven ballonnen in diervormen te koop aanbieden, zonder dat ik er meer dan één kind mee zag rondlopen. In dezelfde hand waarmee ze de ballonnen vast had, hield een kleine verkoopster ook de sigaret die ik voor haar aanstak.
TERUEL 1938
Dat Witte Donderdag, Jueves Santo, de eerste algemene vrije dag was, bleek al ’s ochtends wanneer uit het wijdopen raam in het NH-hotel aan de Guadalmedina enkel het ruisen van de branding en het gekwek van kinderen leek binnen te dringen, hoewel het Malaguetastrand een paar kilometer verder ligt.
Het hoofd protocol van de confrérie Esperanza hield in de lege kerk, aangebouwd bij hun paleisachtige casa, een plichtmatige toespraak en werd pas levendig in het museumgedeelte, waar de tronen van Jesus Nazareno del Paso en Maria Santisima de la Esperanza stonden opgesteld. Net werd het betraande gezicht van de Maagd een laatste keer bijgewerkt voor ze die avond als laatste in processie zou worden meegedragen om pas tegen halfzes ’s ochtends terug te keren.
De zesduizend broeders van de Esperanza, een der oudste en meest emblematische onder de 47 confréries van Malaga, hadden 270 troonmannen uitgekozen die de meer dan zes ton zware Mariatroon op hun schouders zouden torsen. Witte etiketten met keurig uitgetikte namen waren op het metalen draagraam gekleefd, op de plaats die ze elk moesten innemen. Vanwege de inclinatiegraad van de straten, aan de zijkanten aflopend ter wille van de afwatering, worden de kleinste mannen in het midden geposteerd, de grootste op de buitenste rijen van het draagraam. Wie onder de troon belandt, wordt een submarino genoemd, de aguador zorgt voor de waterbevoorrading, en de capataz heeft een toezichtsfunctie. In het urenlange dragen van hun schitterende, loodzware last tijdens de Semana Santa, vereenzelvigen de mannen van Malaga zich al eeuwenlang met de passie en de dood van Christus, en smeken zij de genade af van zijn moeder Maria. De Esperanzabroeders vereren speciaal de Maria de la Santisima Esperanza wier troon zij in de processie lieten volgen door de eigen muziekkapel van de confrérie.
Het droefgeestig plechtige karakter van de processies, in de hand gewerkt door de obsederend langzame marsen van de begeleidende blaaskapellen, werd op Witte Donderdag overschaduwd door het militaire vertoon waarmee – in Almeria en Ronda gekazerneerde – detachementen van het vreemdelingenlegioen hun opwachting maakten. Gelieerd met de confrérie van de Cristo de la Buena Muerte en de Senora de la Soledad, gaf la legion al ’s middags op de Plaza Fra Alonso de San Tomas een parade ten beste, waarbij ze het liggende kruisbeeld met de Christus van de Goede Dood als in een dressuurnummer op hun hoog boven de hoofden geheven armen lieten rusten, van voren naar achteren in het gelid doorschoven, er op een obscene manier bezit van nemend. Van dichtbij geobserveerd werkte alles aan hen overdreven, het kroezende haar uit de half ontknoopte hemden, de rondingen van de konten in de strakke uniformbroeken, de stijf dichtgeknepen of juist wijdopen gesperde ogen, het tijdens het wachten ter plaatste trappelen als jonge hengsten.
Van de opschriften op de wimpels vielen etappes uit hun militaire geschiedenis af te lezen. Vredehandhavende campagnes met UNPROFOR in Bosnië-Herzegovina in een recent verleden, interventies in de Sahara in 1957-’58 en een reeks bloedige acties tijdens de Spaanse Burgeroorlog, waarnaar de wimpels met ‘Aragon’ en ‘Teruel 1938’ verwezen. Niet toevallig brak de rebellie tegen de Spaanse Republiek uit bij de ‘Afrikaanse’ divisies van het vreemdelingenlegioen onder aanvoering van Francisco Franco. De kleine gebrilde monnik met vermoedelijk geverfd haar – een acteur (?) – die op de Plaza ‘de zegen van het vaderland’ over hen uitsprak, bekrachtigde de geschiedenis van de hechte band tussen Kerk, leger en natie, steunvlak van het franquisme.
In 1920 richtte kolonel José Millan-Astray, een der kopstukken achter de latere staatsgreep, het legioen op als een ‘bijzonder leger’. Tot op vandaag zweert het bij ‘el espiritu de la muerte, een hoofdpunt uit hun Credo: ‘Sterven in de strijd is de hoogste eer. Men sterft maar één keer. De dood komt zonder pijn en het sterven is niet zo verschrikkelijk als het lijkt. Het verschrikkelijkste is leven als een lafaard.’ In groten getale paraderend onder de avondverlichting in de straten van Malaga, legden de legionairs de processie hun eigen toon op, een spooktoon uit het doodgewaande verleden. ‘Ze zijn de enigen die tijdens de Semana Santa voor verdeeldheid zorgen onder het volk van Malaga,’ zegt een stadsambtenaar. In de soms hevige ideologische geschillen tussen de landelijk regerende socialisten van premier José Luis Zapatero en de rechtse Partido Popular (PP) worden de oude scheidslijnen opnieuw zichtbaar, maar weinig lijkt erop te wijzen dat de door het legioen uitgedragen geest verder zal reiken dan het domein van oude volksgebruiken.
In de gemeenteraadsverkiezingen van 27 mei zal Malaga naar alle waarschijnlijkheid opnieuw kiezen voor een coalitie rond de Partido Popular, minder vanwege haar conservatieve reflexen dan om het voluntaristische stadsbeleid dat ze heeft gevoerd, zo verwacht de jonge ambtenaar.
Meer dan alle door de muziekkapel van het legioen tijdens de avond en nacht van Witte Donderdag gespeelde marsen, maakte het telkens opnieuw uit volle borst gezongen lijflied van de legionairs indruk. De melodie van El novio de la muerte (de bruidegom van de dood) was nu eenmaal zeldzaam meeslepend – tenminste als men het legioen uit de verte hoorde zingen. Van dichterbij gaf de heilloze cocktail van testosteron en doodscultus – hoewel aan de andere kant van het spectrum door Picasso tot kunst verheven – de schoonheid geen schijn van een kans.
DOOR JAN BRAET