Het staatsbezoek van koningin Beatrix aan België moet de relaties tussen de Lage Landen verbeteren. Die zijn niet echt hartelijk – er lijkt zich een scheiding in de geesten af te tekenen. Knack-redacteur Piet Piryns, die jarenlang in Amsterdam heeft gewoond, schreef de Nederlandse vorstin een brief. Hoe diep is het ravijn bij Roosendaal?

Majesteit,

Welkom in België! Heeft U een voorspoedige reis gehad? De afstand van Uw paleis in ’s Gravenhage naar de Antwerpse Grote Markt bedraagt welgeteld 125 kilometer en 120 meter. U had voor de trein kunnen kiezen en zelfs met Uw gouden koets was het in één dag nog wel te doen geweest, maar U gaf de voorkeur aan een vliegreis. Wilde U zich niet vermoeien? Of wilde U zich er met eigen ogen van vergewissen of het waar is wat Uw lakeien fluisteren: dat er zich bezuiden Roosendaal en Baarle-Nassau een kloof bevindt van onpeilbare diepte, onoverbrugbaar als de Grand Canyon?

‘Ik betreur het dat in 1830 België is ontstaan. Bijgevolg betreur ik dat in hetzelfde jaar Nederland is ontstaan. De zogenaamde Belgische omwenteling was een scherts van de geschiedenis en had scherts moeten blijven. Een bittere scherts, dat wel.’ Zo luidt de aanhef van het boek Mijn Nederland van de Vlaamse schrijver Geert van Istendael. ‘Stel dat we één land waren gebleven’, mijmert hij. ‘We zouden vandaag een Europese staat zijn met zevenentwintig miljoen inwoners. We zouden veruit het rijkste land van Europa zijn. In het Zuiden zou de katholieke Kerk haar vanzelfsprekende almacht niet hebben kunnen botvieren. In het Noorden zouden de roomsen veel sneller geemancipeerd zijn. Het Nederlands van het Noorden zou niet meer de toon aangeven. Het algemeen Nederlands zou veel sterker beïnvloed zijn door Brabants, Vlaams en Limburgs. En zo zijn er nog tientallen voorbeelden te bedenken. Ik zie niet één nadeel.’

Zo spreekt een zonderling, denkt U – een schrijver. Maar ook de burgemeester van Leuven, Louis Tobback, noemt zichzelf tot op de dag van vandaag een orangist. Uwe Koninklijke Hoogheid is nog steeds burggravin van Antwerpen, baronesse van Diest en vrouwe van Turnhout. Heeft U nog wel eens heimwee naar de Zeventien Provinciën of naar het Verenigd Koninkrijk van uw voorvader Willem I? Of deelt U de mening van de anonieme Nederlandse kroniekschrijver die in 1898, op de drempel van de twintigste eeuw, verzuchtte: ‘De Vlamen zijn nu eenmaal onze taal- en stambroeders. Dat feit is niet weg te redeneren; men moet het aannemen, maar daarom valt ’t zoo hard aan iemand die wat familiezwak heeft, te merken dat de Vlamen – gelijk Lodewijk van Deyssel eenmaal zeide – nog zulke kleine, morsige broertjes zijn, met zwarte handjes en pijpesteeltjes aan den neus. Men geneert zich waarlijk voortdurend in het gezelschap van de groote andere volken, als zij weer zulke rare woorden zeggen en zoo in de taal gaan morsen. Gelukkig maar dat de andere groote volken hen meestal niet begrijpen. Een Vlaam is exuberant en dik-levend als een big in de wei. Hij is joviaal en gezellig als de beste handelsreiziger en vaak niet eens zoo grof. Hij heeft de dingen graag in massa, in lengte en breedte, zonder veel om kwaliteit te geven.’

Lange tijd, Majesteit, heeft er in Vlaanderen een granieten geloof bestaan in de noodzaak van een culturele integratie tussen Vlaanderen en Nederland. Dat is historisch te verklaren. De Vlaamse Beweging had Nederland nodig in zijn emancipatiestrijd. De Franstalige Belgische bourgeoisie was immers van oordeel dat ‘Vlaams’ geen taal was: la Belgique sera Latine ou ne sera pas. ‘Heel-Nederland’ was een idealistisch en romantisch streven – over Groot Dietschland willen wij het hier niet hebben.

Maar de liefde van de Vlaamse Beweging voor Nederland was tot mislukken gedoemd, zoals de Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers – Vlaming honoris causa – voorspelde in zijn boek Vlaamse leeuwen: ‘De onoverbrugbaar gebleken kloof tussen Nederland en Vlaanderen: er is geen Nederlander die er wakker van ligt, en geen Vlaming die ervan kan slapen.’ Neemt U alstublieft geen aanstoot aan zijn taalgebruik, maar hij formuleerde het nogal onverbloemd: ‘Wie schrijft over culturele integratie van Noord en Zuid, die kan net zo goed schrijven over de integratie in zijn kat haar kut in het voorjaar – het geblaas, het gekrijs en het gemiauw dat bij beide integraties klinkt is exact hetzelfde.’

Uw vorige staatsbezoek aan België dateert van 1981. Waarom bent U zo lang weggebleven? Was het omdat een staatsbezoek, zoals Uw betreurde vader prins Bernhard placht te mopperen, neerkomt op ‘eeuwig omkleden en eeuwig tafelen’? Of deelde U de desinteresse van Uw onderdanen voor wat zich aan gene zijde van het ravijn bij Roosendaal afspeelde?

In de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw was de belangstelling vanuit Vlaanderen voor Nederland groot. Veel groter dan nu – wij komen daar nog op terug. Geletterde Vlamingen paradeerden graag met de Haagse Post of Vrij Nederland onder de arm, ook al lazen ze alleen de seksadvertenties. Ze keken naar de VPRO. U herinnert zich vast nog wel die uitzending van de Barend Servetshow, waarin Uw moeder, koningin Juliana, werd opgevoerd, wijdbeens in haar bloemetjesjurk aan de keukentafel gezeten terwijl ze spruitjes schoonmaakte. Spotten met het koningshuis was toen op de Vlaamse televisie nog ondenkbaar, wij waren stinkjaloers op de vrijgevochtenheid van de Nederlandse media. Actualiteitenprogramma’s als Brandpunt, Achter het nieuws en later NOVA hadden geen tegenhanger bij wat toen nog de BRT heette. En de heffe des volks luisterde naar de Nederlandse piratenzender Veronica of keek naar Nederlandse quiz- en showprogramma’s met Berend Boudewijn, Henny Huisman en Willem Ruis. Ruim eenderde van de Vlamingen stemde af op Nederlandse zenders – evenveel als er vandaag naar de Vlaamse commerciële zender VTM kijken. Wij kenden zelfs het begrip vertrossing.

De Nederlandse houding tegenover Vlaanderen werd in die jaren gekenmerkt door onverschilligheid en hooghartigheid. In de Nederlandse pers verschenen regelmatig reportages van verslaggevers die naar Antwerpen waren gereisd, waar ze tot hun grote tevredenheid in een of ander obscuur boekhandeltje nog een exemplaar van Mein Kampf hadden aangetroffen – het onomstotelijke bewijs dat Vlaanderen nog altijd méér naar het fascisme neigde dan Nederland. Waarna: mosselen en bier. De Nederlandse karikatuur van België diende voornamelijk om het Nederlandse zelfportret daarnaast meer glans te verlenen. Geert van Istendael, in de jaren tachtig nog televisiejournalist, herinnert zich ‘de afgronddiepe minachting’ van zijn Nederlandse collega’s toen André Cools werd vermoord. ‘De teneur was: zie je wel, België is net Sicilië. Bij ons gebeuren die dingen niet. Bij ons zijn de wc’s proper en worden geen politici vermoord.’

Maar dat was lang vóór Pim Fortuyn.

Rond 1990 brak een nieuw tijdperk aan in de Vlaams-Nederlandse verhoudingen. Het was de onvolprezen Jozef Deleu die als een van de eersten, in een opiniestuk in De Standaard, pleitte voor een zakelijke benadering. ‘De culturele samenwerking Nederland-Vlaanderen is een kwestie van welbegrepen eigenbelang: een mariage de raison. Daar gaat geen dreiging van uit. In toenemende mate moet worden gestreefd naar een zindelijke en open verhouding. Laat de Nederlander Nederlander blijven en de Vlaming Vlaming. Wij zijn Nederlandssprekend en dat is meer dan genoeg om op taal- en cultureel gebied nauw samen te werken.’ U kent Jozef Deleu natuurlijk nog wel: het heeft U behaagd hem tot commandeur in de Orde van Oranje-Nassau te benoemen.

Toen Uw minister van Cultuur Hedy d’Ancona op het Algemeen Nederlands Congres in Brussel, in 1990, verkondigde dat Nederland en Vlaanderen weliswaar een taalgemeenschap vormen, maar daarom niet noodzakelijk een cultuurgemeenschap, werd dat nog ervaren als ‘een kaakslag voor Vlaanderen’. Haar Vlaamse collega Patrick Dewael reageerde – excusez le mot – gebelgd. Maar vandaag is er ook in Vlaanderen geen mens meer te vinden die de culturele verschillen tussen Nederland en Vlaanderen zou durven ontkennen.

De voormalig algemeen secretaris van de Nederlandse Taalunie, Greetje van den Bergh, was ook de eerste intendant van het Vlaams-Nederlands huis deBuren in Brussel. Zij heeft de sfeer zien veranderen. ‘De voorbije twee jaar heb ik in Vlaanderen een nieuw zelfbewustzijn zien groeien. Dat zelfbewustzijn is terecht, maar het leidt ook tot de gedachte: hebben wij Nederland eigenlijk nog wel nodig? In Nederland wonen zulke vervelende mensen, ze hebben andere structuren dan de onze en ze hebben ons in het verleden ook niet altijd even aardig behandeld. Kunnen wij niet beter met China samenwerken desnoods?’

De oud-hoofdredacteur van NRC Handelsblad Ben Knapen signaleerde onlangs in zijn krant iets gelijkaardigs: ‘We leven inmiddels allemaal in de zekerheid dat tussen Belgen en Nederlanders niets gaat. Het “lunch-broodje-kaas”-cliché heeft zo’n omvang gekregen dat Nederlanders in de beeldvorming gemakkelijker zaken kunnen doen met Chinezen die ’s ochtends, tussen de sigarettentrekjes door, gebakken mie naar binnen slobberen, dan met Belgen die een broodje kaas ’s middags toch wat sober vinden.’ En hij geeft een paar voorbeelden: de mislukte samenwerkingsgesprekken tussen KLM en Sabena, of de manier waarop het idee van een Benelux-competitie werd weggehoond. Kennelijk zien wij nog altijd liever Westerlo tegen Zulte-Waregem voetballen dan Ajax tegen Anderlecht of PSV Eindhoven tegen Club Brugge.

Is het echt allemaal zo somber, Majesteit? Er zijn toch overlegstructuren als de Benelux, met de Raadgevende Interparlementaire Beneluxraad? Er bestaat toch een Cultureel Verdrag tussen Vlaanderen en Nederland, een Taalunie, en sinds kort ook het Vlaams-Nederlands Huis in Brussel, dat U dezer dagen met Uw bezoek vereert?

Er is nog altijd veel grensverkeer en veel uitwisseling tussen België – of Vlaanderen, zo U wilt – en Nederland, zowel op het vlak van de cultuur als dat van de economie. Is het U al ter ore gekomen dat de brouwerij Heineken tegenwoordig geleid wordt door een Belg en dat de Amsterdamse krant Het Parool een Vlaamse uitgever heeft? Vlaamse theatermakers als Franz Marijnen, Ivo van Hove, Guy Cassiers en Dirk Tanghe vierden triomfen in Nederland, de Nederlandse regisseur Johan Simons resideert in Gent. De Vlaamse stand-up comedian Wim Helsen is in Nederland wellicht bekender dan in Vlaanderen en het kan haast niet anders of Uw kleinkinderen kunnen het repertoire van K3 meebrullen.

En toch. Er is sinds Uw laatste bezoek veel veranderd. Vlamingen kijken niet langer naar de Nederlandse televisie. Wij hebben tegenwoordig onze eigen commerciële zenders en we maken onze eigen flutprogramma’s – eigen rotzooi eerst. We hebben bovendien onze eigen kwaliteitskranten en -weekbladen, die niet veel slechter zijn dan de Nederlandse. Er zijn intussen meer Nederlandse intellectuelen die naar Canvas kijken dan Vlaamse meerwaardezoekers die afstemmen op de VPRO. Ten tijde van Joop den Uyl en Dries van Agt kon iedere Vlaamse journalist moeiteloos zes of zeven ministers van het Nederlandse kabinet opnoemen. Zou U vandaag op, bij voorbeeld, de redactie van Knack een kleine steekproef willen nemen, dan zou dat lelijk tegenvallen.

Vlaanderen en Nederland hebben geen gemeenschappelijke culturele ruimte meer – zo die er ooit al geweest is. De opvolger van Jozef Deleu als hoofdredacteur van Ons Erfdeel, Luc Devoldere, schreef daar een mooi essay over. Zijn blad veranderde in 2003 en stoemelings (Brussels voor: stiekem) zijn ondertitel van ‘Algemeen-Nederlands cultureel tijdschrift’ in ‘Vlaams-Nederlands cultureel tijdschrift’, maar dit geheel terzijde. In zijn essay citeert Devoldere Friedrich Nietzsche, die meer dan een eeuw geleden een natie definieerde als ‘een groep mensen die dezelfde taal spreken en dezelfde kranten lezen’ – de televisie moest nog worden uitgevonden. Wij vormen dus geen natie (meer).

Maar Devoldere constateert nog iets anders. Het lijkt erop dat Vlamingen de Nederlanders een koekje van eigen deeg willen presenteren. In Vlaamse perscommentaren na de moord op Fortuyn klonk iets door dat zich nog het best laat omschrijven als leedvermaak. De Vlaamse socialistenleider Steve Stevaert laadde zelfs een bus vol rampentoeristen om in Rotterdam de puinhopen van Pim te gaan bezichtigen. ‘Het begon’, zegt Devoldere, ‘met het debacle van Srebrenica in 1995. Toen kwamen de eerste barsten in het Nederlandse zelfbeeld. Na de opkomst van Pim Fortuyn bleek het veelbejubelde poldermodel ineens geen knip voor de neus meer waard. En na de moord op Theo van Gogh verloor Nederland definitief zijn onschuld. Het land was geen oase van multiculturele vrijheid en blijheid meer, en de Nederlanders wisten dat nu. Nederland is een beetje in de war, maar een van de positieve gevolgen daarvan is misschien dat Nederlanders nu ook wat onbevangener naar België zijn gaan kijken. Ze hebben nu eindelijk ontdekt dat sommige dingen – onderwijs en zorg bijvoorbeeld – hier beter geregeld zijn. Vijf jaar geleden was dat nog ondenkbaar. Voor Nederlanders was België toch altijd Absurdistan. Een raar landje, dat je nu eenmaal moest passeren op weg naar Frankrijk en waar je lekker kon eten, maar verder volstrekt niet serieus te nemen. Als Nederlanders hun dedain laten varen en Vlamingen hun minderwaardigheidscomplex afwerpen, komen we misschien eindelijk op hetzelfde niveau. Maar het gevaar bestaat natuurlijk dat wij nu van de weeromstuit een beetje arrogant gaan doen. Dat is een van de onbedoelde neveneffecten van de Vlaamse emancipatie.’

Geert van Istendael kan erover meepraten: ‘Ik kom nog uit een generatie met een stevig minderwaardigheidscomplex, dat je aanspoorde om bijvoorbeeld Frans of ABN – ‘Algemeen Beschaafd Nederlands’ – te leren. Een minderwaardigheidscomplex is niet iets wat je moet koesteren, maar het opgeblazen zelfgevoel dat er voor in de plaats is gekomen vind ik nog veel erger. Het is waar: Vlaanderen is een van de rijkste regio’s in de wereld, de Vlaamse economie draait goed, ook in deze onzekere tijden van globalisering, en een aantal Vlaamse cultuuruitingen is van wereldniveau. Dat is een reden tot rechtmatige trots, maar sinds een jaar of twintig denken de Vlamingen dat ze Sinterklaas zijn. “Wat wij zelf doen, doen wij beter” – dat is toch zowat de meest stupide zin die je kunt uitspreken? En dat weerspiegelt zich ook in onze verhouding tot Nederland. Er is een afkeer van Nederland ontstaan, die aan haat begint te grenzen. Iets heel goors. Ik ben geen gevoelig zieltje en absoluut niet politiek correct, maar de grappen die ik Vlaamse évolués over Nederlanders hoor maken, zouden ze over Marokkanen nooit ofte nimmer durven verzinnen.’

Majesteit,

Wij weten dat U zich zorgen maakt over de verslonzing van de Nederlandse taal in uw eigen land. Wij Vlamingen, die in het verleden altijd voor onze taal hebben moeten vechten, voelen met U mee. Het klinkt een beetje oneerbiedig, maar zoals de lamme en de blinde op elkaar zijn aangewezen, zo is samenwerking tussen Vlaanderen en Nederland een voorwaarde om binnen de uitgebreide Europese Unie de toekomst van het Nederlands als officiële taal veilig te stellen. In Uw eigen woorden: ‘De taal is de drager van onze eigen identiteit die we in een eenwordend Europa willen handhaven en beschermen.’

Maar is het Nederlands nog wel de taal van noord en zuid? Accepteren wij nog dat er zoiets bestaat als een standaardtaal, een lingua franca, die van Winschoten tot de Westhoek door iedereen wordt begrepen, en die niet het dialect van de Randstad is, maar ook geen ‘Vlaams’? Uw landgenoot Benno Barnard – nog zo’n Vlaming honoris causa – schreef in zijn boek Door God bij Europa verwekt: ‘Vlaams bestaat niet, maar is tegenwoordig een met het nodige Amerikaans opgedirkt dialect van het Antwerps, een ronduit bespottelijk patois, dat zijn vleugels dankt aan de volksverbonden feuilletons waarmee de commerciële televisie het janhagel verstrooit.’ Maar de opmars van het ‘verkavelingsvlaams’ (de term is van Geert van Istendael) lijkt niet meer te stuiten. Hooggeleerde professoren in de sociolinguïstiek wijzen iedere taalnorm af. En Van Istendael krijgt de wind van voren van zijn collega-schrijver Tom Lanoye, die onlangs (in De tak waarop wij zitten) pleitte voor een ‘ongecomplexeerd’ gebruik van wat hij ‘VTM-Vlaams’ noemt – een taal die in de ogen van Lanoye veel authentieker is dan het vroegere ABN.

De gevolgen zien wij regelmatig op het televisiescherm. Wij durven veronderstellen, Majesteit, dat u en stoemelings ook wel eens kijkt naar Vlaamse politieseries als Flikken en Witse op de Nederlandse televisie. Dan zult U gemerkt hebben dat die ondertiteld worden, als was U doof, of als werd er geen Nederlands maar Hottentots in gesproken. Hetzelfde gebeurt met Baantjer in Vlaanderen. Zouden Australische soaps in de Verenigde Staten ook worden ondertiteld? De firma Walt Disney laat sinds enige jaren zijn bioscoopfilms twee keer nasynchroniseren, voor de Nederlandse én voor de Vlaamse markt. Vlamingen willen immers wel geloven dat een wrattenzwijn kan spreken, zolang het maar geen Hollands accent heeft.

Nog één pijnpuntje, Majesteit: de Nederlandse Letteren. Het is bekend dat ze U na aan het hart liggen. U bent niet alleen vertrouwd met het oeuvre van Gerard Reve en Harry Mulisch, maar ook met dat van Hugo Claus. U kent zelfs de boeken van Christine D’Haen en Paul de Wispelaere, die uit Uw handen de driejaarlijkse Prijs der Nederlandse Letteren mochten ontvangen.

Misschien moesten we die prijs maar afschaffen, want zelfs aan het bestaan van de Nederlandse Letteren wordt tegenwoordig getwijfeld. Toen Antwerpen zich vorig jaar ‘wereldboekenstad’ mocht noemen, was dat voor de Antwerpse hoogleraar Kris Humbeeck aanleiding om te constateren dat de ‘Vlaamse’ en de ‘Nederlandse’ literatuur evenzeer van elkaar verschillen als de Engelse en de Amerikaanse. ‘Tussen Vlaanderen en Nederland strekt zich geen oceaan uit, maar ondanks alle pogingen tot culturele integratie wordt alvast literair gesproken het water tussen beide naties steeds dieper. Toch willen we (maar wie zijn die “we”?) per se blijven spreken over die ene Nederlandse literatuur. Alsof de Groot-Nederlandse gedachte toch op dat ene punt getriomfeerd heeft, hoezee.’

Hoezee – dat is natuurlijk een ijzersterk argument.

U zult misschien tegenwerpen: hoe komt het dan dat zoveel Vlaamse schrijvers, van Guido Gezelle tot Louis Paul Boon, eerst in Nederland ontdekt moesten worden? En heeft niet 95 procent van de Vlaamse schrijvers die er toe doen tot op de dag van vandaag een Nederlandse uitgever?

U heeft overschot van gelijk. Maar, voorspelde Jeroen Brouwers tien jaar geleden al: ‘De dag komt dat al die Vlaamse schrijvers in een der Amsterdamse grachten op een vlot worden bijeengedreven en van de kade geduwd. Zij drijven terug naar hun dorpen en negorijen beneden de grote rivieren – de Noord-Zuidbrug over die rivieren is voor de zoveelste keer ingestort.’ En de eerste spijtoptant heeft zich inmiddels gemeld. ‘Om allerlei redenen’, zegt Tom Lanoye, ‘was het ooit evidenter om mijn boeken in Nederland uit te geven. Maar ik weet niet of ik, als ik nu zou debuteren, dezelfde stap zou zetten. Of het niet logischer zou zijn om vanuit Antwerpen naar de buitenwereld te gaan. Antwerpen wordt geciteerd van Newsweek tot de New York Times. Mode, dans, rock… het globale plaatje is erg mooi voor Antwerpen.’

Of: wat wij zelf doen, doen wij beter!

Zou de wonderbaarlijke bekering van Tom Lanoye iets te maken hebben met de tegenvallende verkoopcijfers van zijn boeken in Nederland? U zou voor de aardigheid eens een Vlaamse en een Nederlandse boekentoptien naast elkaar moeten leggen. Dan zou U merken dat de enige auteur die zowel in Noord als in Zuid gelezen wordt Dan Brown is. Uit een enquête van de Taalunie bleek onlangs dat 48 procent van de Vlamingen geen enkele Nederlandse auteur kon noemen, 72 procent van de Nederlanders kende geen enkele Vlaamse auteur – maar dat laatste kwam vooral omdat iedereen in Nederland denkt dat Elsschot een Nederlander is.

Majesteit,

Als deze brief U bedroeft, bedenk dan dat het allemaal heel erg is, maar ook weer niet zó erg. Er is immers ook goed nieuws: het decreet uit 1830, waardoor een telg uit het Huis van Saksen-Coburg die het in zijn hoofd zou halen een Oranje-Nassau te trouwen, automatisch zijn rechten op de Belgische troon verspeelde, is onlangs afgeschaft. Dat opent nieuwe perspectieven voor Uw kindskinderen en voor de toekomst van onze beide landen. Om met Uw stamvader Willem van Oranje te spreken: Point n’est besoin d’espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer.

Met eerbiedige groet,

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content