Aan de vooravond van de veertigste verjaardag van zijn sterfjaar in 2007 laaien de passies over de nalatenschap van René Magritte hoog op. Een publieke vervloeking wordt uitgesproken, anonieme verdachtmakingen doen de ronde en het plan voor een nieuw federaal Magrittemuseum ligt onder vuur. In het oog van de storm staan museumdirecteur Michel Draguet en Charly Herscovici, houder van de auteursrechten en ‘bewaker’ van het oeuvre van de schilder.
De zomer in het Zoute ligt de schilder. Volkomen ontspannen zit hij op het terras, het glad getaande gezicht van het tuindomein afgewend. Zijn gast geniet het voorrecht van het zicht op het paradijs. Een pony snuffelt in het gras tussen de hoge bomen. Geen kruidje roert zich. In kleurenpracht bedekken honderden bloemen de glooiing aan de waterkant. Een kolfje naar de hand van de Monets van deze wereld, maar gastheer Roger Nellens (69) schildert geabstraheerde machines en in elkaar grijpende raderen. Zo blijft hij de raad indachtig die de oude goeroe P.G. Van Hecke hem meegaf toen hij in 1960 debuteerde met het schilderij van een hond: Fuyez l’anecdote. Toch zit soms nog een hele fauna verborgen tussen tandwielen en machineonderdelen. ‘In Parijs noemen ze mij de uitvinder van de ‘Nellens-techniek’, de koning van de dégradés in olieverf, gedept met penselen’, zegt hij. Dat is omdat hij op die manier kleuren meesterlijk liet afzwakken en in elkaar uitvloeien.
Van toen Nellens in 1963 zijn koninkrijk vestigde op het Fort St-Pol in het Zoute, ontving hij kunstenaars. Gezegend met de gave van de gastvrijheid, liet hij hen doen wat ze wilden. In de tuin bouwde Niki de Saint Phalle haar Dragon, een bewoonbare draak in mozaïeksteentjes, binnenin met kunstwerken versierd door Jean Tinguely en Keith Haring. Ze zijn allemaal dood, op de draak na, die nog geregeld geleid bezoek ontvangt. In de keuken van het grote Nellenshuis herinnert een kanjer van een koelkast aan het bezoek van nog meer kunstenaars. Wellicht uit dank omdat het ding altijd boordevol stak, brachten Roy Lichtenstein, Claes Oldenburg ( ‘ceci n’est pas un frigo’), Keith Haring, Man Ray, Paul Delvaux en anderen er hun tekens op aan. De bibberende lip op het meisjesportret, getekend door Delvaux, is het aan te zien dat de kunstenaar in 1988 zogoed als blind was, alleen nog over zijzicht beschikte. Het grote schilderij dat in de eetkamer hangt, maakte hij echter op het toppunt van zijn kunnen, in 1963: in een blauwe nacht wandelen dwaze en wijze maagden met brandende lampen over een staketsel in zee. We zweren er een eed op dat het om het authentieke schilderij gaat. ‘Het is een handgeschilderde kopie’, verduidelijkt de gastheer later aan de telefoon. ‘Het echte in huis houden zou mij jaarlijks de waarde van een auto kosten aan verzekeringen.’ Het origineel leende hij uit aan de Stichting Paul Delvaux.
Vreemd dat Nellens’ indirecte invitatie aan een Knack-redacteur – teneinde publiekelijk af te rekenen met een persoonlijke vijand – tot zo’n warmhartige ontvangst kan leiden. Een ruitvormig schilderijtje aan de muur geeft de ware agenda aan: het portret van een man met een peniskop, een appel erboven, en het opschrift: ceci n’est pas Charly. De verwenste is Charly Herscovici, sinds de dood van weduwe Georgette Magritte in 1986 houder van de reproductierechten en de morele rechten van het oeuvre van Magritte. De maker van het portret is Roger Nellens, in de stijl van Magritte. Voor het begrijpen van de gruwelijke verwensing, die een einde maakte aan een lange vriendschap, is een duik in de ge- schiedenis nodig. Die kan beginnen bij een tweede vreemde vaststelling: in het Fort St-Pol komen we geen schilderij of tekening tegen van René Magritte, toch de inzet van de hele affaire – het beheer over zijn nalatenschap. Is de grote Belgische surrealist (1898-1967) dan niet sinds altijd de meest begunstigde kunstenaar van de familie Nellens? Roger en zijn broer Jacques – tot voor kort concessionaris van het Knokse casino – zagen in hun jeugd Magritte bij hun vader Gustave thuis komen.
Gustave Nellens (1907-1971) trok als jonge Antwerpse advocaat van 29 na vier jaar pleiten naar Knokke. Zijn vader Joseph, vastgoedmakelaar, had er gronden gekocht. Op één ervan liet hij in 1930 een casino bouwen door de modernistische architect Léon Stynen. Bij de dood van Joseph ging Gustave de tent runnen, en hij nam er voor het gemak ook het casino van Oostende en dat van Chaudfontaine bij. Zijn secretaris, advocaat Jef De Vliegher, maakte hem enthousiast voor moderne kunst en adviseerde hem in 1953 om in het casino van Knokke de ronde zaal met de grootste Venetiaanse luster ter wereld te voorzien van muurschilderingen. Voor de uitvoering kwamen twee grote Belgische kunstenaars in aanmerking, aldus De Vliegher. De Knokse opdracht ging naar René Magritte, die ook een pijler werd in Gustaves voortreffelijke verzameling moderne kunst. De tweede, Paul Delvaux, had net een muurschildering in het Kursaal van Oostende mogen maken.
‘Vader was in de wolken met het project van Magritte’, herinnert Roger Nellens zich. Op basis van vertrouwde motieven uit zijn werk, realiseerde de kunstenaar een cyclus van acht olieverfstudies op doek onder de titel Le domaine enchanté, het betoverde domein. Een team assistenten, onder wie Raoul Servais, transponeerde ze in 1954 met olie rechtstreeks op het cement van de muren van de zaal, de hele cirkel vol makend. De surrealistische voorstellingen, voor een deel spelend voor een rood geschilderd gordijn, hebben een smalle kuststrook als gemeenschappelijke horizonlijn. Aldus defileren, volgens de wijzers van de klok, grote vogels van enig schatteneiland, een naakte vrouw met vogel onder de wolkenhemel, een deur die opent op de nacht, een scheepje met een omgekeerde zeemeermin, een berg met arendsvleugels voor een reuzenstoel en een kijkende boom, een brandende bombardon met een vrouw en de scheve toren van Pisa, twee gemaskerde appels bij een boom met uitgesneden schatkastjes, een omkranste leeuw naast een ambulante therapeut. De muurschilderingen betoverden vele generaties casinogangers, de voorbereidende olieverfschilderijen belandden in de verzameling van de baas, Gustave Nellens. Enkele jaren na diens dood werden ze in hun geheel door zijn zoons verkocht. Gelukkig is de zaal zelf, met luster en muurschilderingen, inmiddels beschermd als monument.
Vele jaren gingen voorbij, tot in januari 2005 de New Yorkse galerie Tony Shafrazi op een tentoonstelling uitpakte met het tweede van de acht olieverfschilderijen uit Le domaine enchanté, de naakte vrouw met de vogel op haar hand. ‘Ik ontstak in woede toen ik dat vernam,’ zegt Roger Nellens, ‘de schilderijen zijn gemaakt om samen te blijven en nu bleek er eentje een bestaan als weeskind te leiden. De enige schuldige is Charly Herscovici. Als houder van de morele rechten is hij monsieur Magritte en had hij die separate verkoop moeten verbieden.’
superkanon
Nellens stuurde Herscovici bij herhaling een aangetekende brief, die de geadresseerde steevast negeerde. Daarop wilde Nellens de brief in de pers publiceren. Exclusief voor Knack, dit uittreksel: ‘Toen ik je eind december 2001 verweet, die operatie te hebben toegelaten, zwoer je me bij alle goden dat je vijf advocaten ingeschakeld had om die verkoop te verhinderen. Je hoefde dat niet eens te doen want volgens (auteursrechtspecialisten, nvdr. ) Roger Lallemand en Guy Eckstein (…) had je als enige rechthebbende maar één woord moeten spreken: neen! Onnodig je te herinneren dat in 1981 of 1982, toen onze Antwerpse vrienden Perlstein en Szwajcer dezelfde operatie probeerden, Georgette Magritte ZELF er zich tegen verzette via Harry Torczyner en alles werd onmiddellijk stopgezet (…). ‘
Een nobele zaak, voorwaar. Vreemd alleen dat Roger Nellens pas voor het eerst in 2001 en later in 2005 uit zijn krammen schoot. Immers, al in 1998 veilde Christie’s in New York de acht schilderijen afzonderlijk, na ze samen aan potentiële kopers te hebben gepresenteerd in het casino van Knokke, afgehuurd van de Nellensbroers. Maar dat was nog in de tijd dat Roger en Charly beste vrienden waren. ‘Charly verkocht ondergoed in de Brusselse Hoogstraat toen hij in 1974 als kameraad van mijn dochter Nathalie bij een Magrittetentoonstelling in het casino door mij werd voorgesteld aan Georgette’, zegt Nellens. De kinderloze weduwe bleek het goed met de jonge handelaar te kunnen vinden, en liet hem bij testament in 1986 de rechten op het oeuvre van Magritte na. ‘En dat allemaal dankzij mij’, betreurt de schilder nu. Hij verdedigde Herscovici tegen de clan van de Magrittiens, die niets moesten hebben van ‘de jonge blaag’, zegt hij. De vriendschap duurde tot het jaar 2001, toen Roger Nellens een grootse Magrittetentoonstelling opzette in het casino van Knokke en daarvoor de hulp van Herscovici inriep. ‘Charly had beloofd dat er helemaal geen rechten te betalen zouden zijn’, aldus de schilder, maar aan het eind van de rit telde hij na dat door toedoen van Herscovici toch allerlei reproductierechten, exorbitante verzekerings- en transportkosten waren aangerekend, die het tentoonstellingsbudget tot 650.000 euro deden oplopen. ‘Hij heeft me minstens 75.000 euro doen verliezen, terwijl hij dankzij mij al zeker 25 miljoen euro gewonnen heeft uit de rechten op Magritte. Charly ruikt geld op 100 kilometer afstand. Hij heeft uitgerekend mij, de enige die hij niet had mogen kloten, gekloot‘, roept hij uit. ‘Dat had hij niet moeten doen.’
De vete smeult vooreerst verder in een getouwtrek om een dozijn megadekzeilen met reproducties van Magritte. Nellens had er de gevel van het casino mee bedekt tijdens de tentoonstelling van 2001. Hij haalde dat idee bij de Duitse bezetters, die tijdens de Tweede Wereldoorlog het casino inkleedden als een superkanon , om de Spitfire-bommenwerpers te misleiden. Volgens Nellens onderhandelde hij voor de grap met rijke Amerikanen over de verkoop van de dekzeilen. Toen hij dat aan Charly meedeelde, zou deze hebben gebriest: ‘T’as pas le droit!’ Dat was het moment waarop Charly ’total loss ging’. Om uit de impasse te raken, stelde de schilder voor om ze aan een Knoks schooltje te schenken, wat door de houder van de rechten zou zijn geweigerd. Toen Herscovici dan voorstelde om de dekzeilen aan de ULB te schenken, lag Nellens op zijn beurt dwars. Erger, hij zorgde ervoor dat Charly Herscovici voortaan de toegang verboden werd tot het casino, de golfclub en de tennisclub van Knokke. Daarvoor had hij de vader van zijn eerste vrouw Mary Lippens ingeschakeld. Burgemeester Leopold Lippens blijft een graag geziene gast in het huis van zijn ex-schoonzoon. Tijdens het jaarlijkse Déjeuner sur l’herbe op het Fort St-Pol defileren de gasten grinnikend voorbij het penisportret van Charly Herscovici.
EEN GEVAARLIJKE MAN
De nazomer brengt sommigen op ideeen. Een anonieme auteur laat bij Knack de brandbrief Machtsgreep op een Museum bezorgen. Hij zou gebaseerd zijn op de ‘ervaringen en informatie van een twintigtal getuigen, die om begrijpelijke redenen voorlopig anoniem wensen te blijven’. Aanleiding is de voor november 2007 aangekondigde oprichting van een Magrittemuseum in de schoot van de Koninklijke Musea voor Schone Kunsten van België (KMSKB). Museumdirecteur Michel Draguet wil daarvoor in zee gaan met twee privépartners: de groep Suez en de Fondation Magritte van Charly Herscovici. Als de inhoud van de brandbrief klopt, dan mag Draguet zijn museumplannen opbergen, ja ontslag nemen, zoveel is duidelijk. Een diepe haat drijft de tekstschrijver – allerlei intieme details wijzen erop dat het om een insider moet gaan – vooreerst tot persoonlijke beschuldigingen aan het adres van Draguet en Herscovici. Ze zijn zo zwaar dat zelfs Roger Nellens zou schromen om ze te uiten, uit vrees voor een proces wegens laster en eerroof: Draguet een intellectuele, en Herscovici een financiële oplichter, daar komt het op neer. Als er voldoende bewijslast te rapen viel, dan hadden we de aantijgingen overgenomen. De door ons opgespoorde getuigen konden, wilden of durfden echter geen hard bewijsmateriaal leveren. Anderen kregen we zelfs niet te spreken. De boodschap was: ‘Pas op, Herscovici is een gevaarlijke man.’ Restte ons het onderzoek naar de opportuniteit van een Magrittemuseum, en naar de oogmerken van de betrokken partners. Wat dat betreft bleken de getuigen – aangevuld met enkele experts – minder terughoudend en meer pertinent, zij het dat bijna niemand onder hen het vermoeden wil wekken met een Knack-journalist te hebben gesproken, laat staan dat ze geciteerd willen worden.
De kritiek op het nieuwe Magrittemuseum, in te richten in de Altenlohvleugel van de KMSKB in Brussel, is van uiteenlopende aard. Een federaal kunstmuseum moet de kunst in haar historische context tonen en er geen kunstenaar uit isoleren om een vedettecultus rond te bouwen, zo klinkt het vooreerst. De wetenschappelijke studie en de bescherming van de fysieke integriteit van de werken zullen ondergeschikt worden gemaakt aan show en representatie, met een ondraaglijk lichtzinnige behandeling van het patrimonium tot gevolg, zo luidt een tweede bezwaar. In de drukke opeenvolging van Magrittetentoonstellingen, zowat overal ter wereld de jongste jaren, waarbij normen voor hygrometrie, klimaatregeling en ruimtelijkheid niet altijd even strikt werden gerespecteerd, zien sommigen een slecht voorteken: zowel Michel Draguet als Charly Herscovici droegen er verantwoordelijkheid voor. Volgend bezwaar: het Altenlohgebouw is ongeschikt als museum omdat er geen doorlopend circuit mogelijk is, het licht slecht en de klimaatregeling structureel een ramp is. (Er doet zich een ’thermische brug’ voor, of in lekentaal: als het buiten regent, sijpelt het water binnen van de muren.) Voorts wordt het partnerschap met de groep Suez en de Fondation Magritte op argwaan onthaald: zullen volgens een vertrouwd recept de kosten door de gemeenschap gedragen, de baten door de private sector worden binnengehaald?
De kosten-batenvraag leidt vanzelf tot het businessplan, op basis waarvan binnenkort beslist wordt of het nieuwe museum zal zijn of niet zijn. Michel Draguet heeft de belangrijke financiële steun (tussen 4 en 6 miljoen euro) van de groep Suez verworven om Altenloh qua klimaatregeling en licht volledig museumklaar te maken, zegt hij. Maar de belangrijkste vraag voor de beheerscommissie van de federale kunstmusea is of de recurrente kosten wel goed zijn ingeschat – en of ze gedekt kunnen worden door een voldoende aantal bezoekers per jaar aan het museum. Draguet, gesterkt door de samenwerking met het Amsterdamse Van Goghmuseum en de mooie voorbeelden van het Picassomuseum in Barcelona en het Kleemuseum in Bern, stelde zelf een optimistisch businessplan op. Maar binnen zijn beheerscommissie is niet iedereen overtuigd. Een commissielid: ‘Hij noemt dat een businessplan, maar alles is er door elkaar gehaspeld. De financieringsbronnen zijn onzeker, de operationele kosten niet gedekt. Een Magrittemuseum kan leuk zijn, maar het moet gezond en kostendekkend zijn, geen bodemloze put.’ Om een en ander na te rekenen werd een beroep gedaan op het consultancybureau McKinsey. Dat zou zijn rapport op 6 december bekendmaken.
Draguet verdedigt zijn project met gloed, tijdens een gesprek op een druilerige herfstavond in zijn donkere bureau. Met meer dan 100 werken in de vaste collectie, beschikken de KMSKB over de grootste Magrittecollectie ter wereld. Aangevuld met meer dan 50 werken die private collectioneurs gegarandeerd aan het nieuwe museum zullen uitlenen, zijn alle periodes en stijlen van de schilder vertegenwoordigd. ‘Dat is een potentieel dat bijna vergelijkbaar is met het Van Goghmuseum. En net zoals Van Gogh behoort Magritte tot de beroemdste schilders van de wereld’, betoogt hij. Voor zijn statige megamuseum dat de kunst van de middeleeeuwen tot vandaag vertegenwoordigt, acht hij een nieuwe dynamiek noodzakelijk. Dat wil hij doen met zijn sterkste troeven. Hij heeft het onvolprezen schilderij De dood van Marat door Jacques-Louis David in huis, hij heeft Rubens en Brueghel, maar niets dat zo’n hecht en groot ensemble vormt als Magritte. ‘Dat is het sterkste punt van onze sterke punten’, en daarmee wil hij een nieuw wereldwijd publiek aanboren. In zijn enthousiasme om zijn project te communiceren, zag hij even over het hoofd dat er al een René Magrittemuseum bestaat, klein maar fijn. In de Esseghemstraat 135 in Jette, waar de kunstenaar van 1930 tot 1954 woonde, schept de bevlogen Magrittekenner André Garitte sinds 1999 een huiselijk magrittiaanse sfeer met objecten, meubelen, documenten, tekeningen, gouaches en enkele schilderijen. In de tuin is Studio Dongo gereconstrueerd. Daar werkte de kunstenaar aan zijn publiciteitsopdrachten – hij had het niet breed in die dagen. Liever dan een juridisch steekspel te riskeren, wie zich wel en wie zich niet het museum René Magritte mag noemen, wil Michel Draguet zijn kleine concurrent uitnodigen om samen te werken.
Het is niet allemaal rozengeur. ‘Ik zit hier sinds mei 2005, en ontdekte dat alles mogelijk is, het slechtste eerst’, zegt de museumdirecteur. Voor het werkingsjaar 2007 nul euro bij de Regie der Gebouwen voor nieuwe projecten. Asbestproblemen in de sectie tijdelijke tentoonstellingen, al twee jaar zonder oplossing. Geen schot in de plannen om de afdeling hedendaagse kunst te herlanceren in het Vanderborghtgebouw van de Dexiabank. Chronisch plaatsgebrek. Controverse over de schenking (ter voldoening van successierechten) van de collectie Gillon-Crowet. ‘Vergelijk het museum met een gehangene die nog met de toppen van de tenen op de grond staat en dus nog een beetje adem heeft’, zegt hij. ‘Met dat beetje adem kunnen we jaarlijks een grote tentoonstelling moderne kunst maken. Daarvoor hoeven we maar samen te werken met het Paleis voor Schone Kunsten, 200 meter hiervandaan. Wij hebben de wetenschappelijke knowhow, zij de geschikte expositieruimte…’ Michel Draguet put energie uit het ontwerpen van grootse plannen. Zoiets groots wordt de tentoonstelling Symbolisme in Europa met 400 werken, die eerst in Brussel en aansluitend in het Parijse Grand Palais te zien zal zijn. Voor het geval dat werkelijk alles verkeerd gaat, heeft hij een noodscenario klaar, dat eigenlijk al loopt. Kleine dossiertentoonstellingen op basis van de vaste collecties, nocturnes, colloquia en een fijne chef als Peter Goossens in de keuken van het museumrestaurant. ‘Het zijn kansen om leven te geven aan het museum’, zegt hij.
EEN FILANTROOP
Een groot raam op de vierde verdieping kijkt uit op het Koningspark van Leopold II bij de vijvers van Elsene. De winter lijkt nog ver weg. Goudgeel tot koper verkleuren de bladeren van de bomen, een deel nog aan de takken, andere op de grond. De gevreesde en door iedereen als onbereikbaar opgegeven Charly Herscovici (48) staat ons te woord in het appartement dat dienst doet als kantoor van de Fondation Magritte, in 1998 opgericht om het oeuvre van de schilder te beschermen en te propageren. ‘Ik ben speciaal voor u uit mijn Londense verblijfplaats naar hier gekomen’, zegt de houder van de reproductierechten en de morele rechten op het oeuvre van René Magritte. Vriendelijk, open, zakelijk, intelligent, dat is zijn houding. Hij ontwikkelt, naar aanleiding van de net geopende tentoonstelling in Los Angeles, een schrandere visie over de invloed van Magritte op de moderne en hedendaagse Amerikaanse kunst. ‘We moeten af van die eeuwige retrospectieven, van de dodelijke banaliteit’, luidt zijn besluit. Hij schetst zijn twintigjarige strijd voor ‘een kapel voor Magritte’ binnen het museum van Brussel, de uitstekende kansen voor het nieuwe museum, op voorwaarde dat het niet bij een loutere installatie van werken blijft. Een communicatieagentschap is nodig, samenwerking met de toeristische sector en Belgische ambassades wereldwijd.
Charly Herscovici: ‘De Fondation Magritte staat los van elk politieke idee, maakt geen winst en heeft een humanitair doel, het werk van Magritte wereldwijd uit te stralen. Er is een Comité Magritte dat waakt over de bescherming en het authenticeren van de werken. De Fondation bestaat alleen dankzij mijn steun. Ze heeft niets te maken met de reproductierechten, want die behoren mij, de Nalatenschap Magritte, toe. Ook dat is geen bedrijf, ik baat het legaat niet uit, ik speel een passieve rol: ik beoordeel de ontvankelijkheid van de aanvragen voor de rechten die in België bij Sabam, en in andere landen bij de respectieve auteursrechtenverenigingen binnenkomen. Magritte was lid van Sabam en ik werk in dezelfde zin verder. Dat is niet te vergelijken met een commerciële onderneming als Moulinsart, dat de rechten van Hergé uitbaat, op de wijze waarop Hergé dat zelf deed. Stripfiguur Kuifje leent zich als populair personage nu eenmaal makkelijker tot allerlei afgeleide producten dan een kunstschilder als Magritte. Anderzijds vervult de Fondation Hergé een niet onaardige academische rol, en bereidt ze zich voor op de verwezenlijking van een schitterend Hergémuseum in Louvain-la-Neuve.’
Herscovici weert zich tegen het verwijt dat hij Magritte verkoopt als een chocoladefabrikant chocolade. Tegelijk wil hij met de Fondation een actieve, internationale tentoonstellingspolitiek blijven voeren. Immers, ‘de sneeuw kan smelten in de zon, snel kan het komen tot een tweede begrafenis van Magritte, hoe geniaal hij als kunstenaar ook was’. Zo onderscheidt Herscovici zich van de Nalatenschap Paul Delvaux, die zich voornamelijk beperkt tot het louter beheren van het oeuvre, met als gevolg dat ‘een fantastische kunstenaar als Delvaux een pittoreske figuur van eigen bodem blijft, zonder veel internationale uitstraling’, zegt hij. ‘Ik heb in 1986 een missie gekregen van Georgette: het voortzetten van het werk rond haar echtgenoot door middel van uitgaven, boeken en tentoonstellingen. Het nieuwe museum is de kroon op het werk.’
De vermelding van de anonieme brandbrief die hem als een smeerlap afschildert, maakt bij Isaac Abraham (‘Charly’) Herscovici herinneringen wakker. Geboren op de openingsdag van de Expo ’58, was hij nog een kind toen hij uit eerste bron verhalen te horen kreeg over Jodenvervolging tijdens de Tweede Wereldoorlog. Zijn familie zat op diverse plaatsen in België ondergedoken. Een onbekende verklikker gaf zijn oom, verstopt in de buurt van Mechelen, aan bij de Gestapo. Hij werd weggevoerd en opgehangen in het concentratiekamp van Auschwitz. ‘Men zou altijd de moed moeten hebben om beschuldigingen openlijk te uiten’, zegt Herscovici. Openlijk geuit of verdekt, de stroom verdachtmakingen aan zijn adres hebben hem gekwetst en harder gemaakt. Hij leerde leven met het feit dat hij, die als ‘buitenstaander’ de rechten op Magritte verwierf, tot pispaal van velen werd uitgekozen. Het begon meteen in 1986 – nog voor Herscovici wat dan ook had gedaan in zijn hoedanigheid van rechtenhouder – met een frontale aanval tegen zijn persoon in het Britse kwaliteitsblad The Observer. En het duurt voort tot vandaag. In de nasleep van de Nellensaffaire, liet hij zich in het bijzijn van honderden mensen beledigen door Leopold Lippens, zijn ex-schoonvader en burgemeester van Knokke, die hem uit de mondaine adressen van de badplaats verbande.
Herscovici geeft zijn versie van de feiten die hem de banbliksems van de Nellens/Lippens-clan opleverden. Met een expo Magritte wilde Roger Nellens in 2001 de historische rij grote tentoonstellingen in het casino van Knokke ‘in schoonheid’ beëindigen. Hij wilde dat in drie maanden tijd ineensteken, terwijl daar twee jaar voorbereiding voor nodig is. Vriend Herscovici werd om medewerking verzocht, voldeed aan het verzoek, maar stelde vast dat het vervallen gebouw niet meer aan museale voorwaarden voldeed, het transport van de werken niet in de vereiste luchtdichte kisten verliep en de verzekeringen niet in orde waren. Herscovici’s correcties ‘kwamen Roger Nellens ten slotte de strot uit, vooral omdat ze hem in zijn portefeuille troffen’. Tot overmaat van ramp bleef hij met zowat de helft van de op 10.000 exemplaren gedrukte catalogus zitten. Van Herscovici kreeg hij de toestemming om op één groot dekzeil een Magritte te reproduceren, maar hij liet er een heleboel aanmaken, ‘wat hem een fortuin kostte’. Contractueel was vastgelegd dat de dekzeilen alleen voor de tentoonstelling mochten worden gebruikt. Dat betekent dat ze daarna vernietigd moesten worden, wat niet gebeurd is. Wat betreft de diaspora van de schilderijen uit de cyclus Le domaine enchanté, wijst Herscovici er fijntjes op dat ‘het probleem zich niet zou hebben voorgedaan als de Nellensbroers ze nooit zelf hadden verkocht, of toch tenminste contractueel hadden laten vastleggen dat ze nooit gescheiden mochten worden’. De Nellensbroers verkochten overigens het leeuwendeel van de Magrittes uit de collectie van hun vader Gustave Nellens, voor wie Herscovici’s respect onverminderd geldt: ‘Hij was een excentrieke filantroop en een kunstenaarsvriend die van Knokke een wereldcentrum maakte op het gebied van muziek en beeldende kunst.’ Dat moet een tijd geleden zijn.
DOOR JAN BRAET