“De kameraad” van Cesare Pavese : wanneer het tijd wordt om te handelen, wanneer de tijd van de gruwel daar is.

DE ROMAN “De kameraad” behoort ongetwijfeld tot de betere romans van Cesare Pavese. Het verhaal ervan is tegelijk simpel en toch complex door de niet opgeloste paradoksen waarmee de schrijver zelf kampte. Het verhaal begint met één van die prachtzinnen waarop Pavese een patent lijkt te hebben : “Ze noemden me Pablo omdat ik gitaar speelde”. Ook veel van zijn verhalen beginnen zo : de lezer wordt de anekdote binnengeleid, hem wordt een minuskuul materieel detail meegedeeld en de rest van de zin bevat dan nog iets raadselachtigs. Want wie is “ze” en wat voor een dwaas verband verbindt een gitaar met een naam ?

Wat binnen één zin wordt getoond, is meteen Paveses kernproblematiek : de spanning tussen kultuur en natuur, uitgebreid tot de tegenstelling tussen realiteit en myte, tussen stad en platteland, tussen onrust en bewegingloosheid, tussen vooruitgang en passiviteit, tussen werk en letargie. Pavese is de beschrijver van een verloren (plattelands)wereld die terechtgekomen is in een stad, in de moderne tijd, en er zich niet op zijn gemak voelt. Pavese verlangt naar het platteland, naar een nooit bestaande mytische tijd, naar zijn jeugd en altijd zal hij die tijd als zijn eigen gouden tijd beschouwen. Ook zulke mensen dus zijn gedoemd om ongelukkig te zijn.

Bovenvermelde Pablo dus, de hoofdfiguur, heeft een vriend, Amelio, die verongelukt is met zijn motor nog één die ongelukkig zal zijn. De schrijver schetst dat lamlendige leven van Pablo, hoe hij ronddwaalt, gitaar speelt tegen zijn goesting (want zoiets is toch niet au sérieux te nemen), die zich verveelt en wacht op een ander leven. Amelio staat symbool voor het krachtdadige leven, voor de wilskracht, voor de kunst vrouwen te verleiden en te behagen. Een adelaar dus (en zie hoe wreed de schrijver is die zo’n echte man verminkt en vastkluistert aan zijn bed). Pablo is de vleesgeworden letargie, een romanfiguur van Alberto Moravia of voorlopig toch, een Italiaanse Oblomov die bewonderend opkijkt naar Amelio. Want deze behoudt, ondanks de vriendschap, heel wat verborgen, geheimzinnige kanten. Het is slechts doordat Pablo na verloop van tijd zelf zal handelen dat hij Amelio zal benaderen, zal kunnen kennen.

GRUWEL.

En daar is dan (het drama kan beginnen) : Linda. Bij Pavese steeds weer diezelfde vrouw (de vrouw die hem afgewezen heeft, de vrouw met de hese stem, de vrouw die hij nooit kon vergeten omdat, omdat, nu ja, sommige hormonen wonderwel bij elkaar kunnen passen), onmeedogend, egoïstisch, mannelijk. Zij zat op de motor toen Amelio verongelukte, voelt zich niet schuldig, wel ambetant dat haar lief of was hij dat niet ? nu nogal immobiel is. Pablo zal spoedig in haar vuile nest verzeild geraken. Zij zal hem aantrekken en afstoten, al naargelang. Hem zal worden verweten dat hij alleen wil zijn en geen interesse voor anderen heeft.

Op één van hun dansavonden ontmoeten zij Lubrani, een beest, een dekadent, een fascist, die hen meeneemt, drank bestelt, Linda vermaakt. Het begint Pablo te dagen : zijn lief heeft een verleden dat hij niet kent, dat voor hem verborgen blijft, dat duister en gevaarlijk is met de ogen van een plattelandsjongen die niet zien wat ze geloven. En zo sluipt de politiek langzaam dit verhaal binnen : Pavese geeft (nog) geen oordeel, beschrijft enkel dat er fascisten rondlopen en dat ze eigen gebouwen hebben. De gruwel zal later wel komen.

Door Linda komt Pablo ook in kontakt met artiesten, akteurs die al dan niet werk hebben en al dan niet worstelen met de vraag hoever ze moeten gaan in het zich vernederen voor de machthebbers om een stukje brood te mogen verdienen. Er worden vrijblijvende gesprekken gevoerd, Pablo wordt aangemaand om als beroep gitaarspeler te worden maar hij blijft onwillig. Amelio is ondertussen vergeten, zogezegd. Hij blijft altijd op de achtergrond aanwezig, hij blijft in het hoofd van Pablo rondspoken : “wat zou Amelio gedaan hebben, hier en nu ? “. De vriend als maat van alle dingen. Dan : Linda zal met Lubrani trouwen en dan weer niet en dan weer wel. Zie hoe de vrouwen zijn. Zegt Pavese, zelf niet erg geslaagd in zijn relaties met hen. (En op een andere plaats : “Wie de gevangenis in gaat weet dat zijn vrouw zich gaat amuseren. ” De brave jongen van het platteland wordt cynisch wanneer vrouwen ter sprake komen, de oude boerenwijsheid indachtig het weer en de vrouwen zijn niet te vertrouwen.) En Pablo, de onnozele ziel, is er kapot van, vlucht weg, gaat werken als vrachtwagenchauffeur, drinkt eerst en zuipt dan. Maar helpen doet het niet (weten wij allemaal), het geeft zelfs geen beetje troost.

EIGEN LOT.

Nu en dan, achteloos, met zijn handen in de broekzakken, laat Pavese een politiek geïnspireerde zin vallen, geeft hij de lezer het gevoel dat hij op zijn hoede moet zijn, dat er gevaar dreigt. Het is (nog) geen bommengeweld dat beschreven wordt, geen mitrailleursgeknetter, er worden geen sterren uitgedeeld. Maar het is een soort politiek dat het leven bepaalt, dat de mens verknecht. En dan beslist Pablo om Turijn, zijn verdriet, te verlaten en naar Rome te gaan. Hier wordt hij een ander mens, van kunstenaar (kwasi-leegloper) wordt hij een politiek beest, wordt hij aktief (en later zal hij vernemen dat ook Amelio in het verzet zat, de vrienden zullen een tweeling worden).

Dan wordt ook het verhaal van Pavese duidelijk : hij klaagt aan (ook : hij legt zijn eigen schuldgevoelens het zwijgen op omdat hijzelf tijdens de oorlog zo bangelijk, zo hautain-onverschillig is geweest) hoe een land fascistisch wordt : door te zwijgen, door blind te zijn, egoïstisch te leven en te denken, te geloven dat sprookjes goed aflopen, door passief en melancholisch te zijn. Er is een dagelijkse insijpeling van dubieuze, kleine feiten, van gissingen, verdachtmakingen, vergelijkingen. En plots is die argwaan haat geworden en die haat een normale karaktertrek.

Het is dan een verhaal geworden van vrienden die samenzweren, van kameraden die opgepakt worden en van de vrienden (en de vrouwen) die achterblijven en schrik hebben voor de gevangenen en hun eigen lot. En ook binnen dit verzet wordt verraad gepleegd, worden kameraden verklikt. Pablo ziet Linda terug en zij is zoals we konden weten een fasciste (macht is verleidelijker dan erotiek). Ze kan Pablo niet meer bedreigen, hij heeft zijn verdriet overwonnen en weet nu : vrouwen zijn onbelangrijk, er moet gehandeld worden binnen een maatschappelijke kontekst. Mensen moeten voor hun eigen vrijheid vechten. De tijd van het spelen is voorbij.

HUNKER.

Deze voor Pavese zeer politieke roman blijft toch tweeslachtig. Ondanks het eerbetoon aan het verzet, blijft dit verhaal iets autistisch houden, blijft Pavese essentieel op zichzelf betrokken : de verheerlijking van de daad, van de aktie is in de mond van Pavese huichelachtig. Hij is de verheerlijker van het mytische, van dat wat buiten ons ligt, dat zonder ons bestaat maar ons wel bepaalt. Hij is een schrijver die in het verleden leeft en enkel zichzelf kan tonen, kan etaleren juist omdat de maatschappij rondom hem verandert, wijzigt niet voor niets is het hoofdwerk van Pavese zijn dagboek, niet voor niets heeft hij van zijn zelfmoord een show gemaakt.

Die op zichzelf interessante dubbelzinnigheid, een ambivalentie die samen te vatten is onder de noemer kultuur tegenover natuur, met alle konnotaties die de Westerse kultuur daar door de eeuwen heen rond geweven heeft, wordt echter op een niet-interessante maar traditionele, konservatieve manier beschreven. De stijl en struktuur van Paveses boeken zijn niet vernieuwend, niet verrassend (dikwijls slordig, onzorgvuldig opgebouwd, net zoals zijn luie stijl overigens), die op hun beste momenten, samengevoegd, wel in staat zijn sfeer en melancholie (zie Patrick Modiano) op te roepen. Maar Pavese heeft zijn persoonlijke problematiek niet op een hoger, algemener niveau kunnen brengen en ook niet in een aangepaste stijl verwerkt, zoals John Dos Passos of Louis-Ferdinand Céline dat wel konden. Zo is hij dan de kleinburgerlijke beschrijver van de hunker, van de melancholie, van de verlatenheid gebleven. Het is niet méér. En het is niet genoeg.

Johan Velter

Cesare Pavese, “De kameraad”, vertaald door Anton Haakman, De Bezige Bij, Amsterdam, 218 blz., 790 frank.

Pavese : het is niet genoeg.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content