“De terugkeer van Jossel Wassermann”, fiktie met de autentieke geuren en kleuren van het vergane Europese jodendom.

TIJDENS ZIJN huwelijksnacht moet Jossel Wassermann vaststellen dat zijn bruid Rebecca geen maagd meer is, want er vloeit geen bloed. Jossel wil onmiddellijk scheiden maar wordt inschikkelijker wanneer Rebecca bekent dat ze, om haar jeuk te verlichten, met een houten pollepel in haar onderlijf heeft gewroet waardoor het maagdenvlies gebroken is. Het verhaal lekt uit. Jossel, die eigenlijk Jozef heet, wordt sindsdien in Pohodna “Jozef de Tweede” genoemd omdat de pollepel bij zijn vrouw de Eerste was. Het huwelijk loopt toch nog spaak, natuurlijk.

Het verhaal speelt zich af in een verloren hoek van Europa, in Pohodna aan de rivier Pruth in Boekovina, dat tot het einde van de Eerste Wereldoorlog een kroonland was van de Oostenrijkse Dubbelmonarchie. Dat de hoofdstad Cernowitz heet en niet Sadagura berust op een gril van de echte Jozef de Tweede. Want Sadagura heette vroeger Wagenbach, naar de Russische generaal van Duitse afkomst die het stadje ooit had veroverd. Volgens de keizer kon de hoofdstad van zijn nieuwe provincie niet genoemd worden naar een generaal die zich voor zijn Duitse afkomst had geschaamd.

“De terugkeer van Jossel Wassermann” is een prachtige roman van de in Berlijn wonende schrijver Edgar Hilsenrath. Zijn eerder vertaalde boek “Het sprookje van de laatste gedachte” werd bekroond met de Duitse Alfred Döblinprijs (1989). Hilsenrath werd in 1926 in Leipzig geboren. In 1938 vluchtte hij voor de nazi’s naar Roemenië, waar hij in 1941 naar een getto werd gedeporteerd. In 1945 emigreerde hij naar Palestina en in 1951 vestigde Hilsenrath zich in de Verenigde Staten. Pas in 1975 keerde hij naar Duitsland terug. Hilsenrath is als het ware de belichaming van het zwervende volk, de joden, waarover hij de stervende Wassermann in Zürich laat vertellen.

TESTAMENT.

We staan aan de vooravond van de Duitse inval in Polen, 31 augustus 1939. Van Jossel Wassermann, die in 1876 in Pohodna werd geboren, vernemen we dat hij op het einde van de Eerste Wereldoorlog in Italië krijgsgevangen werd genomen om vervolgens naar Zwitserland te vluchtten waar hij trouwde met Rosa, de dikke dochter van een joodse matsesfabrikant. Nu, op zijn sterfbed, dikteert hij zijn testament ten gunste van de joden in zijn geboortestreek. Jossel wil in Pohodna begraven worden, maar hij beseft dat dit problematisch wordt door de naderende oorlog.

Hij vertelt zijn levensverhaal aan zijn notaris die almaar ongeduldiger wordt, want Wassermann lijkt niet geneigd om van zijn dood een saaie of snelle bedoening te maken. Nadat hij een lekkere matsebal heeft verorberd, steekt hij een sigaar op. “En oom Jossel pafte en zei : ‘De artsen hebben me verboden te roken. Maar wie het verbodene doet omdat hij er plezier in heeft, leeft langer. ‘” Pas tweehonderd bladzijden verder blaast Wassermann zijn laatste adem uit.

De brief waarin hij zijn laatste wilsbeschikking bekendmaakt, arriveert hoe dan ook te laat in Pohodna. De oorlog is al lang aan de gang. De joden uit het sjtetl zijn door de Duitsers in treinwagons gedreven en worden naar het oosten getransporteerd, waar een onbekend lot (een sanatorium, een rozentuin, een noedelfabriek of een oven ?) op hen wacht.

“De terugkeer van Jossel Wassermann” is geen boek over de Holocaust, hoewel de roman opent met het jodentransport dat het einde inluidt van het jodendom in Midden- en Oost-Europa, en dus van een vorm van samenleven waarvan we ons nog moeilijk een voorstelling kunnen maken. Hilsenrath is er wonderwel in geslaagd om dat primitieve leven in een uithoek van Europa op een ongewoon boeiende manier en in haast al zijn facetten uit te beelden. Het toneel van dit gebeuren is, zoals gezegd, een streek die in de loop van de geschiedenis onophoudelijk van de ene naar de andere staat werd geschoven. Boekovina ging van Rusland naar Oostenrijk, van Oostenrijk naar Roemenië, van Roemenië naar Polen, van Polen naar Duitsland en ga zo maar door.

POGROMS.

Op zijn sterfbed herinnert Jossel zich Boekovina als een lappendeken van volkeren, talen en religies : “In het café van mijn grootvader gonsden de vele talen door elkaar als verschillende vogelgeluiden in een en dezelfde boom. Het was logisch dat de Polen Pools spraken, de Roethenen Roetheens, wat eigenlijk Oekraïens is, want die verdomde Roethenen waren niets anders dan Westoekraïeners en onderscheidden zich nauwelijks van hun broeders en zusters aan de andere kant van de grens, behalve dat zij in die tijd niet geregeerd werden door de Russen, maar door keizer Frans Jozef. Nou ja : de Roemeense boeren uit de omgeving spraken Roemeens, de Hongaren Hongaars, de Armeense kooplui Armeens, de Bulgaren Bulgaars, de Lipovanen een Lipovaans-Russisch dialect, de Hoezoelen Hoezoels-Roetheens en die paar Turken die er sinds de Turkse tijd waren spraken Turks. En niet te vergeten de joden. Die spraken Jiddisch. “

Hilsenraths roman is een aaneenschakeling van geruchten, anekdoten, wetenswaardigheden en merkwaardigheden uit het alledaagse leven van al die mensen, zij het vooral van de joden en de joodse types die kleur gaven aan het leven van de gemeenschap aan de Pruth : de “Luftmenschen” die zonder beroep of geld, zelfs zonder te stelen of te bedriegen, toch konden overleven, de “balegoeles” of huurkoetsiers die zo genoemd werden omdat ze lummelden en zopen, de “sjnorrers” die van iedereen geld leenden en het terugbetaalden door nieuwe schulden te maken.

Soms zijn de verhalen tragisch en gaan ze over kindersterfte, oorlogen en de vlucht voor pogroms. Soms zijn ze komisch en zelfs hilarisch. Zoals de herbergscène waarin een oude joodse vrouw met haar vuile vingers een haring uit de keel van de stikkende keizer trekt. Natuurlijk gaat het om fiktie, maar dat neemt niet weg dat de schrijver de positie van de joden in de Donaumonarchie juist omschreven heeft.

KEIZERSGEZIND.

Aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog waren de joden tevreden in de Oostenrijkse veelvolkerenstaat, ze hingen portretten van de keizer in de woonkamer en ze beschilderden de sigarenwinkels met zwart-gele kleuren.

Op de vraag op wie hij in geval van oorlog zou kunnen rekenen, antwoordde de raadgever aan keizer Frans Jozef : “Op de Tsjechen kunt u niet rekenen. En ook niet op de Polen, de Roemenen, de Slowaken, de Kroaten, de Slovenen, zelfs niet op de Hongaren, om van de anderen nog maar te zwijgen. Als je de kleinere splintergroepen buiten beschouwing laat, dan zijn de joden de enigen van wie je kunt zeggen : die zijn keizersgezind, om de eenvoudige reden dat ze door een verandering niets kunnen winnen. Ze hebben alleen wat te verliezen. Alle anderen daarentegen dromen van zelfstandigheid en een eigen staat. ” Dat ze loyaal aan de keizer waren geweest, werd de joden juist heel kwalijk genomen in de nieuwe staten die uit het puin van de verbrokkelde Donaumonarchie oprezen.

Het komt maar zelden voor dat een roman, die op het eerste gezicht gewoon pretentieloos lijkt, tegelijk zo leerrijk en onderhoudend is. Waarschijnlijk is Edgar Hilsenrath, na Isaac B. Singer, de laatste schrijver die het talent, de kennis en de kracht heeft om het vergane Europese jodendom in zulke autentieke geuren en kleuren tot leven te wekken.

Piet De Moor

Edgar Hilsenrath, “De terugkeer van Jossel Wassermann”, vertaling Elly Schippers, Bodoni, Amsterdam, 229 blz., 980 fr.

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content