Koen Meulenaere
Koen Meulenaere Van 1991 tot 2012 de satiricus van Knack

di 21-11

Na het overlijden van de Gentse ererector Leon De Meyer, is er in dit land nog maar één specialist in het oud-Babylonische spijkerschrift: Jef Lambrecht. Jef is een jaar of drie geleden begonnen met een snelcursus hiërogliefen, nadat hij een tunnel had gegraven van de Afghaanse hoofdstad Kabul naar Peshawar, net over de grens met Pakistan. Tweehonderd kilometer. In rechte lijn althans. Helaas raakte Jef in de donkere ingewanden van de aarde een paar keer de juiste richting kwijt. Zat op een gegeven moment in het westen van China.

Zodra zijn hoofdkoker Kabul-Peshawar min of meer voltooid en gestut was, groef hij allerlei zij- en ondergangen, in de hoop de grot te vinden waar Osama Bin Laden zich verborgen had. En als gevolg daarvan de 28 miljoen dollar op te strijken, die de Amerikaanse regering ooit als beloning heeft uitgeloofd. Met het verdwenen goud van Alexander de Grote was Jef ook al tevreden geweest. Maar wat hij vond was niet Osama Bin Laden, niet een kist vol goud en diamanten, wat hij vond waren een onnoemelijk aantal dode ratten en honden, verteerde kadavers, uitwerpselen, schrootafval, en tot zijn verbazing zelfs een paar gesigneerde boeken van Hugo Claus.

Nadat hij zowat de helft van Afghanistan had ondergraven, kwam Jef tot het besef dat Bin Laden ergens anders verborgen zat. En uit de lichtere romanliteratuur wist hij dat slimme misdadigers zich meestal ophouden op de plaats waar men dat het minst zou verwachten. En waar zou men dat in dit geval het minst verwachten? Jef hoefde niet lang na te denken: in Irak. Onder de neus van de Amerikanen. Hoe langer hij deze mogelijkheid overwoog, des te overtuigder hij werd van de genialiteit ervan. Hij pakte zijn houweel en spa en schoffel in, klom naar boven, en liftte met het eerste drugskonvooi mee, dwars door Perzië naar Irak. Daar vouwde hij een kaart open, liet de pendel beslissen, en dook weer voor een maand of vier onder de grond. Als de Amerikanen Saddam uit een hol hadden getakeld, dan kon Jef het ook met Bin Laden.

Weer had hij geen geluk: van Osama noch van mullah Omar ook maar één spoor. En tot zijn ongenoegen had hij zich door een antracietmijn moeten boren, waarna hij midden in een sjiitisch massagraf was terechtgekomen. Het leven onder de grond begon hem stilaan even erg op de zenuwen te werken als dat erboven. En toen stootte hij plotseling op iets hards.

Jef hoopte eerst op de schat van Neboekadnesar de Tweede, of desnoods de Derde, maar toen hij zijn zaklantaarn aanknipte, besefte hij waarop hij werkelijk was gestoten: een stenen tafel. Beschreven. Jef vreesde voor zijn hart. Na al die jaren van wroeten en zweten, na het dagvaarden van Peter Stuyvesant, na de vele ‘dagvergoedingen in oorlogsgebied’ bij de VRT, lag het echt grote fortuin eindelijk voor zijn voeten: een van de twee stenen tafelen die Mozes van de Heer had ontvangen, bij hun onderhoud op de berg Sinaï. Daarvoor kon Jef bij een bevriende Joodse antiquair gemakkelijk zestig miljoen dollar krijgen. En als hij zich op de zwarte markt van de Japanners begaf het dubbele.

Toch scheen de tekst op de steen nogal kort. Te kort alleszins voor tien geboden. Nu zijn de tien geboden, zoals wij allen weten uit de godsdienstlessen, op twéé stenen tafelen genoteerd. In de licht hallucinogene geest van Jef ontsprong plots het idee dat Mozes misschien de eerste negen op één tafel had geschreven, dan had gezien dat het tiende er niet meer bij kon, en dan maar aan een tweede tafel was begonnen. Om ‘En begeer nooit iemands goed’ er nog bij te krijgen. In Mozes’ plaats zou een plantrekker als Jef dat laatste gebod hebben laten vallen, het past toch al niet in zijn levensfilosofie, en hadden we ‘Negen geboden van God’ gehad, en geen tien. Wat onze lagereschooltijd aanzienlijk had vereenvoudigd.

Maar nog vooraleer hij terug uit de grond was gekropen en de buitenlucht hem van nieuwe zuurstof voorzag, had Jef die hoop al laten varen. Er stond iets anders op die steen. Mogelijk een plan over waar de nalatenschap van Assoerbanipal te vinden was. Misschien wel de Codex van Hammoerabi. Een kindergeest is snel gevuld, en tegen wat bijkomend graafwerk zag hij niet meer op, Jef versloeg de beste mol met gemak. Dat hij aan een van de plaatselijke geleerden hulp zou vragen, was alleszins uitgesloten. Geen enkele Irakees is te vertrouwen. En dus verstopte hij de steen in zijn bagage, en smokkelde hem zonder veel problemen het land uit. Het beste middel om een douanier schrik aan te jagen, is nog altijd de personeelsbadge van de VRT.

In Borgerhout gekomen, verborg Jef zijn trofee onder een stapel oud-Dietse gedichtenbundels, en ging op zoek naar een snelcursus spijkerschrift. Hij had ooit, in een weekend waarin hij zich verveelde, braille geleerd, maar de hiërogliefen van die oude Babyloniërs bleken toch wat lastiger om onder de knie te krijgen. Alleen het vooruitzicht op een rijkelijk leven na het ontcijferen van zijn vondst, deed Jef volharden. Na een voorbereidende cursus in Leuven, schreef hij zich in aan de universiteit van Caïro, waar ’s werelds meest vermaarde experts inzake Soemerische en andere oude schriften onderwijzen.

Jef leerde klei bakken tot het zo hard was als graniet, keek toe hoe je met hamer en beitel pornografische afbeeldingen in een rots moet houwen, ontdekte het verschil tussen determinatieven en fonetische complementen, en werd ingewijd in de geheimen van lonogrammen, fonogrammen, en syllabogrammen. Geen enkele Europeaan weet meer van de polyfone syllabaar dan Jef.

Na een tijdje kon hij zijn eigen naam in een kleitablet hakken, en al snel ook die van Pierre Minuit, de Belgische stichter van New York. Op de universiteit van Caïro hadden ze nog nooit zo’n snelle en leergierige student gehad. Na een maand trok Jef naar de piramide van Gizeh, en kapte daar in een kwartier tijd de tekst van de Brabançonne in een zijwand. Hierna werd hij wegens vandalisme in de cel gegooid.

Toen hij daar anderhalf jaar nadien weer uit werd vrijgelaten, met het dringende bevel het Egyptische grondgebied te verlaten en er nooit meer weer te keren, spoedde Jef zich spoorslags naar huis. Daar haalde hij zijn stenen tafel van de zolder, en begon aan de ontcijfering van de geheime boodschap. Na enkele minuten las hij, tot zijn verbijstering, wat er stond: ‘ Verwacht u aan niets chics, aan de overkant van de Styx, want er is niks.‘ Richard Minne!

Jef droeg zijn steen naar het containerpark van Borgerhout, en ging zich een stuk in zijn voeten drinken.

do 23-11

Vandaag is het zover: wij melden u een verstandig besluit van Louis Tobback. Hij stopt met de bouw van het Contiusorgel. Dat wil zeggen: het orgel zal er nog altijd komen, al wat het grootste en duurste ter wereld is, heeft zijn natuurlijke biotoop in Leuven, maar het zal niet langer mijnheerke Louis zijn die voor de constructie ervan zal instaan.

In Göteborg zijn ze namelijk wakker geschoten. De waarheid enigszins geweld aandoend, had Tobback het Göteborg Organ Art Centre gebeld dat zijn orgel op enkele details na af was. Daar waar hij in werkelijkheid niet verder was gekomen dan acht door Gamma geleverde en dichtgelaste regenbuizen. Maar in Zweden wensten ze het risico niet te nemen. Als die rare kwast met zijn korte beentjes inderdaad in geen tijd zelf een barokorgel in elkaar had geflanst, dan konden ze de deuren van hun rijkelijk gesubsidieerde Organ Art Centre wel sluiten. In hun traagheid schuilt hun exclusiviteit. En dus stelden de Zweden mijnheerke Louis een Gentlemen’s agreement voor: hij stopte onmiddellijk met de massaproductie van barokorgels waarmee hij had gedreigd, en zij zouden prioriteit geven aan de bouw van een nóg groter Contiusorgel voor de Sint-Pieterskerk. Gratis. ‘Vooruit dan maar’, gaf Tobback toe, ‘maar zorg er vooral voor dat dat spel genoeg lawaai maakt. Ik wil er volgend jaar op Markt Rock de hele Oude Markt mee leeg blazen. En dan klim ik op de toren van Sint-Pieters en roep over heel de stad: “Fuck the Bloodhound Gang.” Wat peinst ge daar van?’

De directeur van het Göteborg Organ Art Centre peinsde daar niets van, maar peinsde wel dat hij met deze geschifte geest niet te veel problemen meer moest zoeken. Mijnheerke Louis van zijn kant, haalde opgelucht adem en begon weer elke dag overal interviews te geven, zoals vóór de verkiezingen van 8 oktober.

De eerste bij wie hij opdook was Friedl’ Lesage. Friedl’ heeft een sexy stem. En mogelijk nog meer. Maar haar vraagstelling is tamelijk rudimentair. De gasten in ‘Het beste moet nog komen’ mogen elk zes plaatjes kiezen, en dan vraagt Friedl’ telkens: ‘Waarom dit plaatje?’ Daarover zaagt de gast dan tien minuten bij elkaar, waarna het volgende wordt gedraaid, en de vraag opnieuw luidt: ‘Waarom dit plaatje?’

Voeg daar nog ‘Wat voor een jeugd hebt u gehad?’ aan toe. Plus: ‘Hebt u uw talent van uw vader of uw moeder?’ En het uur is gevuld. ‘Ze kan zo goed luisteren’, zeggen de geïnterviewden dan tevreden. Onze chef-Wetstraat heeft er ooit de dag van velen verknoeid door zes afschuwelijke jazznummers in de ether te jagen. Een gesnerp en een gepiep dat horen en zien verging.

Mijnheerke Louis begon met Cecilia van Simon en Garfunkel. Eerste vraag van Friedl’: ‘ Cecilia van Simon en Garfunkel. Waarom dit plaatje?’ Daar kon Tobback al niet op antwoorden. Het kwam erop neer dat hij Simon en Garfunkel kende, niet persoonlijk maar van hun muziek, en dat het ook best een ander nummer had mogen zijn. En eigenlijk ook een andere groep. Het tweede fragment was een fuga van Bach, waarvan wij als kenner onmiddellijk hoorden dat het op een Le Picardorgel was uitgevoerd, daarna De Zotte Morgen van Zjef Van Uytsel, en Liesbeth en Ramses.

De jeugdverhalen van Tobback zijn bekend: dat hij maarschalk Montgomery, staande in zijn jeep, door de straten van het bevrijde Leuven had zien rijden. En hoe hij als tienjarige mee door de stad was getrokken om de zwarten uit hun huizen te sleuren. ‘Ik heb er vier kaal geknipt’, vertelde hij met ook zestig jaar na datum nauwelijks onderdrukt plezier. Daarna ging het even over ‘onzen Bruno’ en diens publiciteitsstunt op de klimaatconferentie in Nairobi. En toen belandden ze plotseling bij het onderwerp dat deze aflevering uittilde boven alle andere: zwemmen.

Tobback kan goed zwemmen. Dat weet iedereen die erbij was toen hij het nieuwe stadszwembad in de Sportplaza inwijdde. Slechts gekleed in een Hawaïaans gekleurde zwembroek klom mijnheerke Louis via een trapje op het middelste startblok, zwaaide vier keer zijn armen van voren naar achteren en terug, en dook toen het water in. Een oorverdovende knal weergalmde door het bad, en aan de kant werden weddenschappen afgesloten: ‘Die komt niet meer boven.’ Dat leek aanvankelijk ook zo te zijn, maar toen kreeg het zwembad zijn tweede verrassing te verwerken: met een gesnuif en gesnuit als van een walvis die levend gefileerd wordt, kwam mijnheerke Louis terug aan de oppervlakte, hapte een indrukwekkende hoeveelheid lucht binnen, en verdween weer naar de diepte. Dit scenario herhaalde zich enkele keren, en toen hij even later de overkant bereikte, stond het eerste baanrecord op de tabellen.

‘Ik was een geweldige zwemmer’, probeerde Tobback indruk te maken op Friedl’. ‘Fred Deburghgraeve mag blij zijn dat ik te hoogbegaafd was om de sport te laten voorgaan op de studie, of ik had al veertig jaar voor hem het wereldrecord gebroken. Had ik in mijn tijd deelgenomen aan de Olympische Spelen, ze hadden een vrachtschip moeten sturen om alle medailles op te laden. Ik kon alle stijlen: school, rug, crawl, en als ik vlinderslag zwom, kon je tenminste zien dat het de bedoeling was om vlinderslag te zwemmen. Toen ik jong was, zwom ik de Dijle op en af, van Nijvel tot in Heindonk en terug. Onder water. Ik heb onlangs mijn reddersbrevet opnieuw behaald. En pas op: daarvoor moesten we naar een pop op de bodem duiken, drie en een halve meter diep.’

Wij kennen toevallig een van de examinatoren. Die keken raar op toen de houten pop Louis Tobback boven bracht, in plaats van omgekeerd. Om af te sluiten stelde Friedl’ Lesage haar ultieme vraag: ‘Hebt u dat zwemtalent van uw vader of van uw moeder?’ Van maarschalk Montgomery!

Koen Meulenaere

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content