MA, 01-05
Gelukkig, gelukkig beste lezer, is er in dit land tenminste nog één krant waarin het recht op privacy wordt gerespecteerd. Het is De Morgen, van hoofdredacteur Yves Desmet, het driftige meningenmannetje dat niet nalaat zijn opinies over wat dan ook waar dan ook ten beste te gaan geven. En dat vorige week samen met Peter Vandermeersch van De Standaard een dubbelinterview in Humo gaf over kwaliteitskranten. Op het wereldkampioenschap arrogantie strijdt al de rest vanaf nu voor het brons.
Wij nemen de weekendkrant van De Morgen deo dato 1 mei. Op bladzijde 6 treffen wij al een grote kleurenfoto aan van de ouders van de vermoedelijke moordenaar van Joe Van Holsbeeck. Die mensen zullen daar ook om gevraagd hebben, nemen wij aan. Een paar bladzijden verder een kwaliteitsreportage van Anne De Graaf, ten tijde van het proces-Dutroux bekend van haar hondje en ‘de diefstal’ van haar persbadge. Anne is in Zeebrugge aan zowat elk huis gaan aanbellen. Wat de mensen ervan vonden dat een sujet als Michel Nihoul weer in hun gemeente kwam wonen? Meer: ze vermeldt in haar artikel zelfs het precieze adres van Nihoul, straatnaam en huisnummer! Zo laag is zelfs The Sun nooit gezakt. En de hoofdredacteur van The Sun ziet men zelden zijn vingertje heffen tegen anderen. Klein citaat uit het artikel:
‘”Nihoul? Die krijgt van mij geen goedendag”, zegt de waardin van café Dikke van Zalm. (stil) “En bij nader inzien ook geen pint. Ik mag wettelijk geen klanten weigeren, maar ik kan me beroepen op de wet ter beteugeling van de dronkenschap. Die bepaalt dat je zelfs bij een vermoeden van zattigheid iemand buiten mag gooien. Als hij hier ook maar een voet binnen zet, zal ik zeggen dat hij dronken is. Zo’n klant is niet goed voor mijn zaak.”
Een kassierster in de GB-Maxi is er zeker van dat hij niet op café zal gaan: “Hij sleepte hier wekelijks monter grote kratten bier naar buiten. Jupiler. Ik had toen al moeite om hem gedag te zeggen. Of hij iets met die kinderen gedaan had, zullen we wellicht nooit weten. Maar ik weet dat het een leugenaar is. (huivert) Noem mijn naam niet. Je kunt nooit weten.”
De eigenaar van de televisiewinkel is er niet echt mee ingenomen dat zijn buur terugkomt: “Hij is ooit een stekker voor zijn televisie komen halen. Ik heb gezegd dat ik niets in voorraad had. Ik lever niet aan sjoemelaars. Dan maar een klant minder.”
Een moeder die haar kind bij de kribbe ophaalt: “Nihoul? Ah ja, dat is die dikke van Aarlen. Als hij zijn straf heeft uitgezeten mag hij van mij gerust terugkomen. Er wonen hier nog ex-criminelen. (trekt het kind naar zich toe) Al zal ik niet vragen of hij op Sanne wil babysitten.”’
Enzovoort, men moet het twee keer lezen om te kunnen geloven dat het er inderdaad staat. En van die kwaliteitskranten hebben wij er volgens Desmet en Vandermeersch dus twee. Gelukkige mensen, wij.
DI, 02-05
Voor de honderdste keer in drie jaar tijd hebben ze de Haachtsesteenweg opengelegd. Anderhalf uur file voor acht kilometer! Vandaag waren we dus bij de gelukkigen, want wie langs de Antwerpse of Brusselse Ring moest, deed acht uur over anderhalve kilometer. Zo een minister van Mobiliteit, waarop zou die eigenlijk worden afgerekend?
Het enige wat deze verloren dag nog enigszins goed maakt, is het Humo-interview met Paula D’Hondt. Ook hieruit enkele citaten, de ene Bladspiegel vult zich al wat makkelijker dan de andere.
Paula D’Hondt: ‘Ik heb nooit iets gemerkt van erotiek in de Wetstraat. En als ik de machthebbers van vandaag bekijk, zou ik ook niet weten met wie ik de erotische toer moest opgaan. Ze zijn allemaal om ter lelijkst. Patrick Dewael, de casanova uit Tongeren? Nee, bedankt.’
Opnieuw Paula D’Hondt: ‘De eerste dag dat ik met Verhofstadt in de regering-Martens zat, hadden we al ruzie. En het is nooit meer goed gekomen. Hij luisterde nooit. En nu nog niet, als ik hem zo bezig zie.’
En nog Paula D’Hondt: ‘Jean-Luc Dehaene heeft Wilfried Martens nog voorgesteld om het Commissariaat voor het Migrantenbeleid te leiden. Maar Wilfried voelde zich toen tot in zijn ziel gekwetst. “Weet je wat hij mij voorgesteld heeft?” vroeg hij mij verontwaardigd. “Om voorzitter te worden van dat spel van u daar.”‘
Wat een schitterende vrouw, niet? En dat geldt ook voor haar kinderen. Of toch zeker voor één van hen: Peter D’Hondt, de politierechter van Dendermonde. En in die hoedanigheid de grote concurrent van Mireille Schreurs, politierechter in Aalst. En Aalst en Dendermonde, u weet het, dat is water en vuur. Het moge hier volstaan naar het Ros Beiaard te verwijzen.
Nu wil het toeval dat Peter D’Hondt eigenlijk van Aalst is, maar politierechter speelt in Dendermonde. Terwijl Mireille van Berlare komt, groot-Dendermonde zeg maar, en als politierechter zetelt in Aalst. Dit alles ten gevolge van een paar ingewikkelde politieke benoemingen. ‘Natuurlijk ben ik een politieke benoeming,’ heeft Mireille zich op het bal van de bâtonnier eens laten ontvallen, ‘de beste die ze ooit gedaan hebben.’
De twee politierechters kunnen elkaars bloed drinken. Peter D’Hondt loopt drie dagen boos rond, elke keer Mireille De Gucht in de media komt. En Mireille De Gucht spreekt iedereen vrij zo ze nog maar het vermoeden heeft dat hij of zij voor dezelfde inbreuk in Dendermonde zou worden veroordeeld. Peter D’Hondt is bovendien smoorverliefd geweest, volgens sommigen is hij het nog, op zijn stadsgenote Phara de Aguirre, die op een verwarrende dag voor zijn moeder begon te werken. En de goede verhoudingen tussen Phara en de familie De Gucht, of althans de drie mannelijke leden ervan, zijn hem dan ook een doorn in het oog. Phara komt niet meer op televisie of Karel zit toevallig in hetzelfde programma, ze dient lichtgekleed op in het café van Frédéric, en ze modereert de congressen van Jean-Jacques.
Peter D’Hondt droomt van één ding: Mireille De Gucht voor zijn rechtbank te kunnen dagen. Op de duur lag hij zelf elke vrije dag onder het struikgewas te wachten op zijn kans, en die deed zich na maanden plots voor. D’Hondt zat verscholen achter een ligusterhaag aan het drukke kruispunt van Vlassenbroek, op de steenweg van Dendermonde naar Mechelen, toen hij in de verte plots het onmiskenbare geluid hoorde opwellen van een Ducati Monstro 750.
Peter D’Hondt voelde de adrenaline doorheen zijn lijf pompen, en sloop als een kat naar de schakelkast van de verkeerslichten. Toen Mireille, in een strakgespannen leren motorpak plat op haar réservoir d’essence liggend, met een vaart van rond de honderdtachtig kilometer per uur kwam aangescheurd, trok D’Hondt de schakelaar om, en sprong het licht ineens van groen op rood, zonder via oranje te passeren.
Mireille De Gucht kneep in een ultieme reflex alle remmen dicht, plantte de hielen van haar Italiaanse lieslaarzen in het asfalt, en terwijl de rook opspoot vanonder haar banden en vanonder haar helm, bracht ze haar motor met een angstaanjagend gekriep en geschriep dwars over de weg tot stilstand, een halve meter over de witte lijn. Ze was nog volop de sterretjes voor haar ogen aan het tellen, toen Peter D’Hondt vanuit de struiken tevoorschijn sprong, molenwiekend voor zijn rivale ging staan, zijn magistratenpenning onder haar neus duwde, en de woorden sprak die hij sinds jaren voor de spiegel had ingeoefend: ‘Mijn naam is D’Hondt. James D’Hondt. Ik arresteer u vanwege overdreven snelheid, openbare zedenschennis, en het overschrijden van de witte stoplijn bij een rood verkeerslicht. Dat zal u wat kosten, Bieke.’
Dat ‘Bieke’ had hij uit een artikel in Het Nieuwsblad gehaald. Daar was het echtpaar De Gucht eerder dit jaar over twee volle pagina’s geïnterviewd, wat Mireille de kans had gegeven om haar grieventrommel nog eens leeg te schudden: hij liet altijd de kasten openstaan, hij had de poten van de tafel verkeerd afgezaagd, en hij was een kluns in de algemene zin van het woord. Bovendien zat hij meer in kerken dan in logetempels. En Karel zijn best maar doen, in dat interview. Het was Bieke van hier en Bieke van daar, terwijl Mireille het telkens had over ‘mijnheer De Gucht’.
Peter D’Hondt had dat ‘Bieke’ goed in zijn geheugen opgeslagen, maar Mireille was niet bepaald onder de indruk. Met een blik vol misprijzen schroefde ze de helm van haar hoofd, nam D’Hondt geringschattend van kop tot teen op, en gaf hem toen lik op stuk: ‘Ten eerste reed ik niet sneller dan het door mij toegelaten maximum. Ten tweede staat mijn voorwiel niet te ver, maar ligt uw witte streep niet ver genoeg. En ten derde heeft de politierechter van een grote stad als Aalst voorrang van rechtsmacht op de politierechter van een boerenhol als Dendermonde. Hebt ge dat begrepen, kiekenboer?’
Peter D’Hondt verdient na zijn uren een centje bij als poelier. Verkoopt kippen, kalkoenen, gelakte Peking-eenden, en ander populair gevogelte op de markten in Oost-Vlaanderen. Mireille heeft op de revue van de balie ooit een speciaal verzoeknummer voor confrater D’Hondt doen aanvragen: There ain’t nobody here but us, chickens.
D’Hondt stond te koken van woede, toen het licht automatisch weer op groen sprong. Mireille De Gucht klapte het vizier van haar helm dicht, gooide de gashendel helemaal open, en scheurde langs een verbouwereerde D’Hondt weer weg. In drie seconden van nul naar honderdveertig.
DO, 04-05
Verkiezingen in Leuven, deel twee. Groot trammelant aan de Dijle: het nieuwe orgel van de Sint-Pieterskerk. Volgens Louis Tobback ‘een geschenk uit de hemel’. Volgens muziekhistoricus Gilbert Huybens en universiteitsarchivaris Jan Roegiers ‘een pervers en megalomaan instrument van de duivel’.
Wat is er aan de hand? De Contius Foundation van Leuven heeft het plan opgevat om in de Sint-Pieterskerk het grootste barokorgel van het land te laten bouwen. Sinds Tobback burgemeester is, wordt er in Leuven niets gebouwd of het moet het grootste van het land zijn.
Nu weten wij niet of u al ooit een barokorgel hebt gehoord. Wij wel. Beeld u in dat u in uw bed ligt te slapen, en dat ze een halve meter boven uw hoofd een beiaard hebben geïnstalleerd met vierendertig bronzen klokken, en een tachtigtal tinnen bellen, die om drie uur in de nacht met zijn alle in werking worden gesteld. Het grootste van het land, dat willen die kerels van de Contius Foundation achteraan in de Sint-Pieterskerk hangen. En volgens mijnheerke Louis is dat dus een geschenk uit de hemel. Dat ze het tot in de hemel zullen horen, daarover bestaat weinig discussie, maar of het ook van daar afkomstig is durven vele Leuvenaars te betwijfelen.
Nu is Louis Tobback in zijn eigen backyard niet zo gesteld op lawaai. Zo kwam er een drastisch einde aan het spreidingsplan van de nachtvluchten boven Zaventem, de nacht dat een dronken Roemeense piloot op lage hoogte over Leuven scheerde, en daarbij het ongelukkige idee had om boven de Goede Haardlaan in Heverlee zijn motoren op volle remkracht te schakelen.
In zijn bed lag mijnheerke Louis net zalig te dromen van een blijde intocht over de Bondgenotenlaan, gezeten op een met rood karmozijn beklede draagstoel, en minzaam wuivend naar de enthousiaste menigte op de stoep, wijl jonge maagden kleurige bloemen en overheerlijke druiven naar hem… en toen scheerde die Roemeen dus dwars over zijn dak.
Mijnheerke Louis was met een schok wakker, sprong woedend uit zijn ledikant, gooide zijn slaapkamerraam open en overstemde ruimschoots het gebulder van de vliegtuigmotoren toen hij de piloot naar de donkerste hel verwenste. Nadien was het moeilijk om de slaap opnieuw te vatten, en toen dat toch lukte, werd hij getrakteerd op een vreselijke nachtmerrie: toegejuicht door alle Leuvenaars reed Carl Devlies in een pausmobiel over de Bond richting stadhuis, en wie goed keek kon aan het stuur een gemeen grijnzende Patricia Ceysens herkennen.
Dus geen lawaai in en om de Goede Haardlaan, maar in het centrum van de stad kan het geen kwaad. Het stadhuis is goed geisoleerd, en als mijnheerke Louis in zijn barokke bureau zit, hoort hij dat orgel toch niet. En er is meer. Wat weinig buitenstaanders weten, is dat Brabant een eeuw of zes geleden aan de wereldtop van de orgelbouwers stond. We spreken nu van de tijd toen de familie Langhedul – wij mogen de zetter speciale aandacht vragen voor de letter ‘d’ – nog heerste in het rijk van pijpen en registers. En aangezien Louis Tobback zich heeft voorgenomen om hertog Jan van zijn troon te stoten als belangrijkste Brabantse soeverein uit de geschiedenis, wil hij het Brabant uit die tijd in ere herstellen. Een wereldvermaard orgel is daarbij een niet te versmaden prestigetroef.
Het orgel kost zeven miljoen euro, en is dertig meter hoog en tien meter diep. Het zal het hele pas gerestaureerde glasraam volledig bedekken. Bovendien weegt het vijftig ton, en dreigt het de voorgevel van de kerk te doen instorten. Om nadere informatie in te winnen over deze en andere details, trekt mijnheerke Louis binnenkort op studiereis naar Göteborg. Göteborg! Het mekka van de örgels.
Koen Meulenaere