De nieuwste biografie die Olivier Todd schreef over Albert Camus is fascinerend en bewijst zijn blijvende universele waarde.
?Ook de biograaf neemt best een rouwperiode in acht vooraleer hij aan het werk gaat. Omdat, kort na een overlijden, getuigen nog niet vrijuit praten.? Dit zegt Olivier Todd, de auteur van de nieuwste, indien niet dé biografie van Albert Camus (1913-1960). Toen hij op 3 januari 1960 om 13 u55 in Zuid-Frankrijk bij een auto-ongeval om het leven kwam, was Camus nog geen 47. Hij had echter al meer dan één leven, ook dat van anderen, geleid. Dat kan evenzeer van Olivier Todd (67) worden gezegd. Hij staat bekend als een van de Franse grands reporters en zijn naam wordt nog altijd geassocieerd met de weekbladen Le Nouvel Observateur (1970-1977) en L’Express (1977-1981). Nadien heeft Todd, sinds zijn tweeënvijftigste, bijna elk jaar een nieuw boek gepubliceerd : onder meer een biografie van Jacques Brel ( Laffont, 1984). Nu is er ?Albert Camus, une vie? waar Todd vijf jaar aan heeft gewerkt.
OLIVIER TODD : Ik heb Camus slechts twee keer ontmoet. Een eerste keer toen ik in legeruniform op de boulevard Saint-Germain wandelde en een bevriend journalist mij aan Camus voorstelde. Een andere keer toen ik aan de Place Saint-Sulpice woonde en met mijn eerste vrouw in het Café de la Mairie langsliep. Wij waren er met een vriend en aan de bar stond een man. Die bekeek mijn vrouw op zo’n indringende wijze dat ik meteen jaloers werd en mij luidop afvroeg wie die vent wel dacht dat hij was : ?Il se prend pour qui ce con ?? Mijn vriend antwoordde dat het Albert Camus was. Toen ik aan zijn biografie werkte, heb ik verschillende getuigen horen vertellen hoe Camus de vrouwen inderdaad op een heel eigen manier aanstaarde. Ik begreep meteen wat zij bedoelden.
Het is toch niet daarom dat u de biografie van Camus hebt geschreven ?
TODD : Neen. Ik had Camus en nog wel ?L’étranger? (1942) gelezen toen ik tijdens de Duitse bezetting met mijn moeder in Luxemburg verbleef. Dit boek heeft mij een van die schokken gegeven, waarvan je er slechts enkele tientallen in een leven krijgt. Nadien bleef ik Camus’ oeuvre op enigszins schizofrene wijze volgen. Omdat ik Sartre een beetje kende toen hij in de jaren vijftig met Camus overhoop lag, wou ik daar geen aandacht aan besteden ; zoals ik in 1967 in Noord-Vietnam niet wou zien dat het een totalitair regime was. ?La chute? (1956) maakte op mij een nog zeldzamer indruk. Dit is trouwens het boek dat ook Sartre het beste vond. Of dat gaf hij toch als antwoord telkens ik hem dat niet zonder enig leedvermaak vroeg.
Nu Camus’ biografie uit is en er over wordt gepraat, is het ook mij duidelijk geworden dat ik vooral wou weten in welke mate zijn oeuvre aansloot bij zijn leven. Want uiteindelijk kan een groot kunstenaar een petieterig mens zijn. Dat was Camus zeker niet. Bovendien was hij zeker niet reactionair omdat hij anti-communist was geworden. Hij was evenmin kolonialist omdat hij de Fransen niet graag uit Algerije zag vertrekken.
Na Camus’ overlijden beweerden sommigen dat hij zijn lezers niet zou overleven. U schrijft daarentegen dat Camus een gevaarlijke klassieker, un dangereux classique, geworden is.
TODD : Camus is zijn lezers nooit verloren en er komen er elk jaar nieuwe bij : in alle landen en in alle lagen van de bevolking. ?L’étranger? blijft het best verkochte boek van de uitgeverij Gallimard. Als Camus zolang stand houdt en zowaar een klassiek auteur is geworden, dan is dat deels te danken aan de kwaliteit van sommige van zijn werken, maar ook aan zijn moreel-politiek gezag.
Is hij niet de laatste Atlantische auteur die een zo groot aantal mensen een moreel referentiekader biedt ?
TODD : Hij is zeker goed voor een aantal principes. Hij is echter geen filosoof zoals Plato, Russell, Wittgenstein of zelfs Sartre. Goddank. Camus is een man die, veeleer uit intuïtie dan met doorwrochte redeneringen, enkele essentiële principes vooropstelt. Lang voor andere intellectuelen begreep hij dat het heil niet uit het Oosten kwam. Vandaag klinkt dat misschien banaal. In de jaren vijftig was het niet zo evident erop te wijzen dat het doel niet alle middelen heiligt en dat revolutionair geweld niet altijd verantwoord is. Lees ?L’homme révolté? (1951), het essay dat tot het bekende dispuut met Sartre aanleiding gaf.
Camus was des te moediger omdat hij te midden van de Franse intelligentsia moederziel alleen stond met zijn kritiek op het communisme. Al ging hij toen niet veel verder dan vandaag de meest behoudsgezinde leden van de Franse Parti Communiste. Voor die tijd was dat al heel ver. Ten overstaan van het Frans-Algerijnse vraagstuk heeft hij, veelal om familiale redenen en zeker als een in Algerije geboren Franse pied-noir, een dubbelzinnige houding aangenomen. Maar daarom was hij nog geen verwoed kolonialist.
Anderzijds is de Franse filosofie in de gebruikelijke zin van het woord allang dood. Alleen de Amerikaanse literatuurstudenten nemen haar nog ernstig. Maar je kan Gilles Deleuze en Jacques Derrida toch niet au sérieux nemen. De politieke filosofie daarentegen maakt het goed. Jean-François Revel, bijvoorbeeld, heeft het intellectuele geraamte dat Camus miste om politiek-filosofische traktaten te maken. Hij had daarentegen de intuïtie en de moed om tegen de stroom in te gaan.
Zijn rechtvaardigheid, armoede, zon, vrouwen en vriendschap nog altijd de sleutelwoorden in Camus’ leven en werk ?
TODD : Zeker, maar er is ook het geluk-ondanks-alles, le bonheur malgré tout. En dan de twijfel, die eeuwige twijfel. Ik stelde mij Camus voor als een arrogante bijna hooghartige vent, die zijn taal met veel maniërisme hanteerde. Naarmate ik zijn brieven las, was ik verbaasd hoe hij zichzelf telkens opnieuw in vraag stelde. Hoe dikwijls schrijft hij niet : ?Je ne sais pas.? Zelfs toen hij met Sartre overhoop lag, twijfelde hij eraan of Sartre misschien toch geen gelijk had. Camus was zeer gevoelig en onzeker. Niet zo lang voor hij in 1956 ?La chute? uitbracht hij was toen 43 vertelt hij aan zijn uitgever dat hij leeg is geschreven en dat hij voortaan nog slechts novellen zal schrijven. Een daarvan werd echter almaar langer en is uiteindelijk ?La chute? geworden. Zijn meesterwerk.
Omdat Jean-Baptiste Clamence meer nog dan andere hoofdpersonages in andere romans Albert Camus zelf is ?
TODD : Ongetwijfeld. Tot in de kleinste details. Ook Camus liet de deuren altijd achter zich open. Als Clamence in Amsterdam zit te mijmeren over het leven, de medemens, de vrouwen en de liefde, is wel degelijk Camus aan het woord. En dan de val en de verdrinkingsdood van de jonge vrouw in de Seine, terwijl in werkelijkheid zijn eigen vrouw een zelfmoordpoging achter de rug had. Camus maakt hier in de ik-vorm en in de mond van Clamence een kritische balans op van zijn bestaan. Al blijft dit boek, evenals ?L’étranger?, nooit helemaal te ontcijferen.
Camus was achtereenvolgens poëtisch in zijn proza, gerevolteerd, zogezegd existentialist, toch begaan met het lot van de anderen en uiteindelijk de gedesillusioneerde Clamence.
TODD : Noem Camus nooit een existentialist. In ?Le mythe de Sisyphe? (1942) heeft hij het zelf over les existentiels, wat veeleer doet denken aan vlinders dan aan de existentialisten die toch maar lompe viervoeters waren. Camus wou in de eerste plaats een woordenkunstenaar zijn, een ambachtsman : un artisan en mots. Dat was zijn levensdoel. En dat project was uitzonderlijk goed gepland. Zo besliste hij vrij vroeg om rond eenzelfde thema telkens een drieluik te maken. Eind van de jaren dertig vormden aldus ?Le mythe de Sisyphe? als essay, ?L’étranger? als roman en ?Caligula? als toneelstuk zijn eerste trilogie. Dit alles in zijn periode van het absurde, niet van het existentialistische. Daarna kwam de tijd van het verzet en op het einde had er een cyclus moeten volgen waarin geluk en liefde centraal staan. ?Le premier homme? (1960) is de roman uit die laatste cyclus.
Hoewel hij sinds zijn zeventiende schrik had om te sterven aan de slecht verzorgde tuberculose die hij in Algerije had opgedaan, heeft Camus zijn leven goed gepland. Hij was niet alleen een georganiseerd en een gedisciplineerd man. Hij werkte de dingen ook af. In tegenstelling tot Sartre, die zich bovendien in dezelfde week enkele keren kon tegenspreken en dikwijls sprak zonder goed te weten waarover. Sartre had het over het proletariaat, maar wist geenszins wat armoede betekende. Camus wél. Hij had het aan den lijve ondervonden.
Als journalist wordt Camus vaak geassocieerd met het blad Combat, genoemd naar de gelijknamige verzetsgroep waarvan hij tijdens de oorlog actief lid was. Zijn signatuur blijft ook verbonden met het nieuwsmagazine L’Express. Maar hij was al buitengewoon toen hij voor Alger Republicain en Le Soir Républicain schreef. In zijn reportages verzette hij zich onder meer tegen de slavernij ?l’esclavage? van de Kabyles in het noorden van Algerije. Telkens weer verdedigde hij de kleinen tegen de groten, de verdrukten tegen de machthebbers. Hij wist blijkbaar dat een fait-divers vaak leerrijker is dan een handboek over sociologie. In zijn recensies was hij al even vinnig, scherp en zelfs autobiografisch. Als hij het heeft over het onmogelijke huwelijk, moet u weten dat zijn eerste huwelijk op dat ogenblik aan het stranden was.
Was Camus een vrouwenloper ?
TODD : Hij hield van de vrouwen en was blijkbaar in staat van verscheidene vrouwen tegelijk te houden. Toen de Gallimards op 3 januari 1960, vooraleer zij met Camus naar Parijs terugreden, hem nog eventjes plaagden met al zijn vrouwen, antwoordde hij dat hij ze allen toch gelukkig had gemaakt. De beste biografie van Camus ware overigens de publicatie van zijn brieven met slechts hier en daar een kleine toelichting. Daarin toont hij zich in al zijn gedaanten en laat hij zich gaan.
Camus predikte het geluk, maar was hij gelukkig ?
TODD : De wijze waarop hij poneerde dat wij niettegenstaande alles toch gelukkig moeten zijn, is verdacht. Zelf was hij niet zo dikwijls gelukkig. Maar als hij het was, genoot hij ervan met volle teugen. Als hij bijvoorbeeld een boek klaar had, met vrienden of in groep en zeker met meestal buitenlandse of in andere opzichten vreemde vrouwen. ?L’étranger? is onder andere geïnspireerd op een vrouw, Yvonne Ducailar, die hij in de omgang l’etrangère noemde. ?Le premier homme? laat zelfs vermoeden dat het geluk en een zekere sereniteit geleidelijk hun weg vonden in zijn leven. Toch bleef hij een eenzaat, un solitaire, en solidair tegelijk. De formule is trouwens van hem. Hij was ook lange tijd op zoek naar de vader, die zes maanden na zijn geboorte sneuvelde in de eerste slag bij de Marne. Of het nu zijn leraar Louis Germain in Algiers, de filosoof Jean Grenier of Jean-Paul Sartre zelf was. En dan op het manuscript van ?Le premier homme?, dat hij net voor zijn dood had afgewerkt, schreef hij die aangrijpende en veelbetekenende opdracht aan zijn 77-jarige moeder in Algiers : ?A toi qui ne pourras jamais lire ce livre.? Zijn moeder was, evenals zijn vader, van arme komaf en had nooit leren lezen.
Camus stapte in 1937 uit de Algerijnse Communistische Partij omdat die, volgens hem, te weinig aandacht besteedde aan de Algerijnen. Hij werd nooit lid van de Franse Parti Socialiste, maar was, volgens sommigen, een christen die er niet durfde voor uit te komen.
TODD : Dat was hij zeker niet, al was hij duidelijk geobsedeerd door de godsgedachte. Het geloof daarentegen was aan hem niet besteed. Hij had het moeilijk met het evangelie en zeker met bepaalde geboden. Sommigen beweren dan weer dat hij een Griekse heidene was. Maar ook dat zijn praatjes. Zo heeft iedereen Camus wel eens voor zijn kar proberen te spannen.
Voelde hij zich dan geen denkmeester ?
TODD : Dat wou hij vooral niet zijn. Hij was gekant tegen ideologieën niet tegen ideeën en vooral tegen het toen dominante marxisme waarmee de communisten hun totalitaire regimes her en der verdedigden. Daardoor was hij gedurende de tien laatste jaren van zijn leven des te eenzamer. Niet alleen in het Parijse milieu, maar ook in zijn familiekring die zeer Algerie Française gezind was. Terwijl anderen hem dan weer verweten al te argwanend te staan tegenover het Algerijnse FLN, het Front de Libération Nationale.
Hij zocht troost in de lectuur, in het schrijven van ?Le premier homme?, en bij enkele vriendinnen. Spijts hij drie jaar voor zijn dood de Nobelprijs voor literatuur ontving, bleef hij al die tijd aan de zijlijn staan. Wellicht is geen enkele Nobelprijswinnaar zo ongelukkig geweest als Camus. Enerzijds omdat hem dat mummificeerde en anderzijds omdat zijn critici toen zeker hun pen in het gif dompelden. Tot op heden blijft trouwens een harde kern van Sartres aanhangers tegen Camus gekant.
Omdat Camus Sartre postuum dreigt te overleven ?
TODD : Dit is al gebeurd. Temeer omdat Sartre vooral filosoof wou zijn en zijn filosofie nu in elkaar zakt. De jongere generatie gaat niet bij Sartre te rade om de waarheid te ontdekken. Hij hield misschien van de mensheid, maar Camus hield van de mens. Camus was in alle opzichten veel ernstiger. De mensen voelen dat nu meer dan ooit. Hoe meer er trouwens over het privéleven van Sartre en Simone de Beauvoir aan het licht komt, hoe minder ik wil vernemen. Het is zielig te moeten vaststellen hoe iemand zoals Sartre, die nu van zijn sokkel sukkelt, destijds al op de rand van de vunzigheid leefde. Wat niet belet dat Sartre enkele literaire werken schreef die nog altijd de moeite lonen.
Hoe luidt Camus’ boodschap vandaag ?
TODD : Hou de moed erin. Want zoals hij al vijftig jaar geleden in ?La peste? schreef : ?Il y a dans l’homme plus de choses à admirer que de choses à mépriser.?
Frank De Moor
Olivier Todd, ?Albert Camus, une vie?, Gallimard, Parijs, 833 blz., 1225 fr.
Albert Camus : een woordenkunstenaar zijn, dat was zijn levensdoel.