Leuke lijst van de top-25 van financieel België, meent de Leuvense professor Erik Buyst. Maar hij betwijfelt of die machtigen wel echt zo machtig zijn.

Erik Buyst is verbonden aan het Centrum voor Economische Studiën. De professor economie en economische geschiedenis aan de KU Leuven noemt de power list van de 25 financiële machthebbers in ons land ‘een leuke oefening, want er bestaat blijkbaar een trend om alles in kaart te brengen, ook in de academische wereld. Wie is de beste onderzoeker? De beste econoom? Hoe zwaar moet je iemand inschatten? Wat ik hier mis, zijn buitenlanders. Verhalen zoals Ford Genk tonen aan dat wij een heel klein landje zijn in de grote Europese zee en nog kleiner in die enorme wereldzee. Je kunt op basis van deze lijst denken: België heeft zijn eigen lot en toekomst in handen. Dat klopt totaal niet. Onze speelruimte is zeer beperkt.’

Staan er voor u grote verrassingen op deze lijst?

ERIK BUYST: De ministers van Begroting en Financiën op twee. Dit verbaast en verontrust mij. Wij verwachten soms te veel van de overheid. Alsof die alles zou kunnen sturen. De realiteit bewijst juist het tegendeel. Ik weet wel: fiscaliteit is zeer belangrijk want er bestaat niks mobielers dan kapitaal en vandaar de minister van Financiën op deze lijst. Maar je mag de invloed van politici niet overschatten. Overigens: de afgelopen vijftien jaar heeft de overheid een grote stap terug gezet in het financiële landschap. Het Gemeentekrediet oude stijl bestaat niet meer, de ASLK ging op in Fortis en zelfs de Nationale Bank van België is gedeeltelijk vervangen door de Europese Centrale Bank. De overheid heeft dus nauwelijks nog hefbomen in handen.

Verwachten de burger en het bedrijfsleven niet te veel van de politiek omdat die de indruk wekt alles te kunnen oplossen? En zijn we zo niet in een vi- cieuze cirkel beland?

BUYST: Dat zou kunnen. Maar door de internationalisering is de greep van een overheid op de economie en het financiële gebeuren zeer klein geworden. De Vlaamse regering die de sluiting van Ford Genk wil tegenhouden? Dat kan gewoon niet. Ze heeft daar noch de middelen, noch de kennis, noch de bevoegdheden voor. De politiek zou zich moeten concentreren op haar core business. Dat betekent dat de overheid een aantal basisdiensten moet leveren, zoals rechtspraak, maar ook dat zij bijvoorbeeld snelle en korte procedures moet garanderen voor het opstarten van bedrijven. Ook zo versterk je het concurrentievermogen. Meer dan door de illusie te creëren dat je als overheid een hele reeks parameters onder controle zou hebben.

U zegt dat wij veel hefbomen in de financiële sector kwijtgeraakt zijn. Hoe is dat gebeurd?

BUYST: Neem de jaren zestig, amper veertig jaar geleden. Toen werd ons financieel en economisch leven gedomineerd door holdings, met de Generale als moeder van alle holdings. Daarna kwam een enorme instroom van buitenlands kapitaal waaraan wij onze welvaart voor een stuk danken. Denk aan Ford Genk, Sidmar in Gent, de chemie in Antwerpen. Op enkele uitzonderingen na – Solvay in de petrochemie, wat investeringen in Sidmar – speelde ons eigen Belgische kapitaal daarbij nauwelijks een rol. Om het heel cru uit te drukken: wij hebben een nullificatie van België meegemaakt. Gevolg: wij hangen af van import- en exportstromen en dat betekent – of wij dat nu graag hebben of niet – dat het buitenland beslist over wat er bij ons gebeurt. Onze politici kunnen vertellen wat ze willen, maar over Ford Genk beslist niet Brussel, wel Detroit. Philips? Daar heeft Eindhoven dus het laatste woord over.

Nieuw in de jaren tachtig en negentig was wel dat het buitenlands kapitaal zich niet langer beperkte tot de industrie. Ook de dienstensector moest eraan geloven. Neem de banken. Je had indertijd een heel Belgisch verhaal met de Generale Bank, de BBL, de Kredietbank,… Wat schiet daar vandaag nog van over? Argenta en de KBC-groep en that’s it. Idem voor de verzekeringswereld. Je mag vandaar terecht vraagtekens zetten bij de hefbomen die de Vlaamse of Belgische financiers zogezegd nog in handen hebben.

Wat mij vooral verontrust in dit alles is dat de omgekeerde beweging totnogtoe is uitgebleven. Te weinig Belgische ondernemers en financiers manifesteren zich in het buitenland.

Er zijn toch mensen als Albert Frère?

BUYST: Ja, en ook ondernemers uit de textiel bijvoorbeeld die in China of Taiwan investeren, maar dat blijft eigenlijk kleinschalig. Sommige academici geloven dat wij te zeer in een soort shareholder capitalism leven. Dat betekent dat de belangen van eigenaars of aandeelhouders heel zwaar doorwegen. Een van de gevolgen: als een bedrijf goed loopt, bestaat de kans dat het snel verkocht wordt. In Nederland heb je een heel ander model: dat van het managementkapitalisme. De managers hebben veel meer macht ook ten overstaan van hun aandeelhouders. Vandaar dat Nederlandse ondernemingen blijkbaar makkelijker doorgroeien tot multinationals. Dat is tenminste de theorie. Eigenlijk zouden wij via een grootschalig onderzoek eens moeten uitzoeken met welk model wij hier echt werken – misschien is het ook een mix – en wat daar de echte voor- en nadelen van zijn.

Wat gelooft u persoonlijk?

BUYST: Dat België veeleer met het aandeelhoudersmodel werkt. Bij ons kunnen aandeelhouders echt tegen een management zeggen: ‘Dit zijn de krijtlijnen waarbinnen jullie werken en voor iets anders, stappen wij niet mee.’ Een van de duidelijkste illustraties daarvan was de affaire rond de Generale Bank. Uiteindelijk heeft het management daar het pleit verloren. Het waren de aandeelhouders die beslisten. Maar het aandeelhouderskapitalisme biedt ook voordelen. Kijk naar de Verenigde Staten waar managers gigantische vergoedingen opstrijken. Ook in Nederland zijn van die enorme fees betaald. Dat ligt in België veel moeilijker. Niet alleen vanwege culturele achtergronden – wij zien een al te grote inkomensspreiding niet zo zitten – maar ook omdat de aandeelhouders zich daarbij vragen stellen. Is die manager wel zo veel waard?

Heeft dat model, aandeelhouders of managers aan de macht, gevolgen voor de werkgelegenheid?

BUYST: Ik denk van wel. Een bedrijf dat doorgroeit tot een multinational heeft een hoofdkwartier nodig met alles er op en er aan: administraties die de groep overkoepelen, economische en juridische studiediensten. Allemaal banen voor hooggeschoolden en die gaan nu aan onze neus voorbij. Als wij toch de mond vol hebben van die zogenaamde kennismaatschappij, moeten we proberen ondernemingen te laten doorgroeien of hen – als dat niet kan – naar hier halen.

U zegt daarbij niet: wij zijn door onze loonkosten en fiscaliteit veel te duur?

BUYST: Wij moeten rekening houden met loonkosten en de fiscale druk, natuurlijk. Maar even belangrijk is bijvoorbeeld de tijd die de oprichting van een bedrijf in beslag neemt. Dat duurt in België veel te lang. Onze overheden moeten zich eens grondig bezinnen over de duur en de kostprijs van zo’n procedure. Misschien moeten wij onze overheden verplichten onder het Europese gemiddelde te blijven. Dit wil zeggen: sancties als wij die norm niet halen. Slaagt een minister er bijvoorbeeld niet in om heel de procedure in twee jaar tijd op het Europese gemiddelde te krijgen, moet hij weg.

Hebben wij het iets te makkelijk, met onder andere Brussel, het hart van Europa, als grote aanzuigkracht?

BUYST: Daar geloof ik niet in. Dat is de redenering van: ‘Dit is Brussel, alle bedrijven moeten daarom vanzelf naar ons komen.’ Afstanden worden minder belangrijk en denk eens tien, twintig jaar vooruit. Is met die uitbreiding van Europa, Brussel dan nog het Brussel dat wij nu kennen? Er zullen componenten van de Unie naar het oosten verschuiven. Dat grote voordeel, dat aanzuigeffect, daar hebben wij nu minder zekerheid over dan tien jaar geleden.

Jos Grobben

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content