Wij waren een week abuis, met ons verhaal over het bezoek van de koning aan onze redactie. Het was niet in het vorige nummer dat dat artikel moest verschijnen, maar in het volgende.
Dit misverstand is een gevolg van de vreemde logica die onze directeur op de redactievergadering ontwikkelde. De vraag was of we ruchtbaarheid moesten geven aan de vorstelijke visite of niet. Het betrof hier tenslotte een journalistieke primeur. En van het zoeken naar primeurs hebben wij in dit blad een erezaak gemaakt. Wij zoeken zo lang naar primeurs, dat ze meestal al elders verschenen zijn vooraleer wij ze brengen.
Ziehier nu de redenering van onze directeur : ?Indien wij de komst van koning Albert aankondigen, komt hij misschien niet want hij wenst ons in alle discretie te bezoeken. In dat geval hebben wij niet alleen deze unieke ontvangst onmogelijk gemaakt, maar bovendien een foutief bericht gepubliceerd. Indien wij echter de komst niet aankondigen, worden we mogelijk door de concurrentie gevloerd met een primeur waarvan wij zelf het onderwerp zijn. Dit kan ook niet. Hoe dit dilemma op te lossen ??
Er was uiteraard niemand die nog maar een aanzet tot een idee had, maar de triomfantelijke grijns om de lippen van onze directeur deed ons vermoeden dat hij het wel wist. Uw dienaar schrok zich een beroerte toen naar hem werd gewezen : ?Gij gaat dat doen, man. Zo maakt ge u voor één keer eens nuttig voor dit blad. Ge schrijft het in Kwaad Bloed, dan gelooft niemand het maar hebben wij onze plicht gedaan.? En zo geschiedde, zij het een week te vroeg.
De koning dus kwaad aan de telefoon bij onze directeur : ?Ik had u nog zo gevraagd om te zwijgen Sus. Nu weet iedereen dat ik woensdag kom ! Het is geen verrassing meer.? Dat was het sowieso niet. Weken lang al waren ze onze kantoren aan het bijschilderen en -timmeren. Er was centrale verwarming geïnstalleerd en een afzuigkap in de keuken. De gevelstenen waren uitgekapt en vervangen door rode, gele en zwarte mozaïektegels. En sinds een week stond achter in de inkomhal, van negen uur ’s morgens tot vijf uur ’s middags, de Albrecht Rodenbach-blaaskapel een versie van de Brabançonne in te oefenen die het midden hield tussen house en techno-metal. De Rodenbach-kapel bestaat uit personeelsleden van onze drukkerij in Roeselare, waar ze door een vreemde gril van de natuur allemaal geboren zijn met drie longen. En vier nieren. Samen twee niet te versmaden troeven voor een muzikant. Tenslotte kon ook de minst alerte redacteur niet naast een twaalf meter hoog spandoek kijken waarop onze chef-handwerk in sierlijke gouden letters had geborduurd : ?Welkm kning Albert.? Met de o wil het niet zo vlotten.
DE KONING, van al deze voorbereidselen niet op de hoogte, besloot incognito te komen. En zo gebeurde het dat hij vorige woensdag om half elf met zijn rode motor de Montgomerysquare kwam opgedraaid, rechtsom zoals zijn verkeersreglement voorschrijft, en daar vol in de flank werd geschept door Madam Reynebeau, die met haar motor linksaf was gedraaid, tegen het verkeer in, omdat dat sneller ging. De klap was verschrikkelijk. Van de twee motoren werden slechts een paar verwrongen bouten teruggevonden, de rest was gewoon verdwenen. Verbrand in de atmosfeer.
De koning was tachtig meter verder geslingerd, tot aan de voet van het standbeeld van maarschalk Montgomery, dat zijn val had gebroken. Helaas ook zijn rug. En dat was nog niet alles, want toen de vorst met een pijnlijke grimas overeind kroop werd hij aangevallen door de twee bull-terriërs die bij Madam Reynebeau in een mand op de duozitting hadden gezeten. De gevechtshonden van Madam Reynebeau zijn op twee zaken getraind : de indringende geur van bruin kaftpapier uit gesubsidieerde bibliotheken, en agressiviteit jegens hun Madam. Die zelf geen schram had opgelopen maar wel woedend op de koning kwam toegelopen om hem eens flink zijn saus te geven over zijn onverantwoord rijgedrag. En om schadevergoeding te eisen voor de verloren motor en de gedeukte brooddoos van onze chef-boeken.
Toen ze op het Europees aanrijdingsformulier de naam van de dader moest invullen en vernam dat die koning Albert luidde, had er een metamorfose plaats waarmee vergeleken die van rups tot vlinder klein bier is. Madam Reynebeau maakte een révérence en begon prompt te citeren uit ?De twee levens van koningin Elisabeth?, een boek dat ze jaren geleden onder het pseudoniem Lut Lambrechts had uitgegeven. Indertijd was het door Reynebeau zelf in de rubriek Boeken omschreven als een werk dat uniek was in zijn genre. Een correcte typering aangezien er in dat genre geen enkel ander verschenen was.
De vorst besloot Madam Reynebeau niet te zeggen dat ze zich van Albert vergiste, en liet zich met graagte door haar weer op de been helpen. Aldus wandelde Madam Reynebeau arm in arm met het staatshoofd de redactie van Knack binnen. Waarna de koning een tweede keer ondersteboven werd gekegeld, nu door de harmonie uit Roeselare. Het tafereel deed Madam Reynebeau onwillekeurig terugdenken aan een gelijkaardige scène, die ze vele jaren geleden op het stadhuis van Gent had meegemaakt. Toen niet met de koning aan haar arm, maar jammer genoeg met onze chef-boeken. Het was die dag dat de schepen van Burgerlijke Stand aan de protocollaire formuleringen van de huwelijksceremonie een nieuwigheid toevoegde, door na het ja-woord van Madam Reynebeau verbaasd te vragen : ?Zaat gaa daar wel zekers van ma zoetje ??
BOVEN OP DE vierde verdieping zag onze chef-boeken, die in een inbouwkast was opgesloten om te vermijden dat hij in het bijzijn van de monarch republikeinse theorieën zou verkondigen, door een luchtgat in de gevel hoe beneden zijn eega gearmd met een vreemde kerel en kennelijk in prima humeur de straat overstak. Reynebeau, nogal jaloers van aard, ontstak in woede en begon als een razende op de binnenkant van de deur te bonken en te timmeren. Een geluid dat overstemd werd door de harmonie op het gelijkvloers, die na het volkslied op een populairder repertoire was overgeschakeld en net een dreunende uitvoering van G’het zwarte knieën Melanie had ingezet.
Reynebeau zeeg neer in een hoekje van de kast, haalde een potlood vanachter zijn oor en begon in het weinige licht dat naar binnen scheen aan het eerste hoofdstuk van zijn nieuwste boek : ?Hoe de leeuw won.? Een heldendicht aan de Vlaamse identiteit, en een scheldkanonnade tegen het gebrek aan stijl en kwaliteit van de Belgische dynastie. Als ze tijdig de kast opendoen, is het klaar tegen de Boekenbeurs.
Koen Meulenaere