BELGISCHE MINISTERS BLIJVEN PROVINCIALEN
Twee Leuvense economen, Geert Jennes en Damiaan Persyn, voegen een nieuw inzicht toe aan het debat over de financiële transfers in ons land. De provincies blijken namelijk meer geld te ontvangen naarmate ze meer ministers in de federale regering hebben. Eén minister kan per inwoner een verschil van 36 euro per jaar uitmaken.
‘In ons land hebben politieke wetenschappers nog nooit een globale analyse van de financiële transfers via de belastingen en de socia-le zekerheid gemaakt. Voor ons was dat een extra prikkel om dat net wél te doen.’ Dat zegt Geert Jennes. Hij en zijn collega-onderzoeker Damiaan Persyn van het Vlaams Instituut voor Economie en Samenleving (VIVES – K.U. Leuven) keken daarom verder dan de sociaaleconomische verklaringen voor die transfers. Ze onderzochten of ook de politiek – Kamerleden van de meerderheid en ministers in de federale regering – invloed heeft. Jennes en Persyn ontdekten dat er inderdaad een verband is tussen het aantal ministers en de omvang van financiële transfers naar en tussen de provincies.
Diverse studies over financiële transfers tussen Vlaanderen, Wallonië en Brussel (zie kader: Solidariteitsstudies bij de vleet) stoelden tot nu toe op de praktische effecten van inkomensverschillen, een progressief belastingsysteem en een sterk uitgebouwde federale sociale zekerheid. In hun nieuwe onderzoek speurden Jennes en Persyn naar de relatie tussen finan-ciële transfers en de aanwezigheid van parlementsleden van de meerderheid en van ministers in de federale regering. Ze deden dat voor de periode 1995-2008. In die veertien jaar kende België drie federale regeringen: eerst Dehaene II (rooms-rood), en vanaf 1999 Verhofstadt I (paars-groen) en II (paars). (zie kader: provincies en ministers)
Voor de financiële transfers in die periode konden Jennes en Persyn gebruikmaken van Eurostat-gegevens over de sociale uitkeringen en de personenbelasting per arrondissement (transfers via de vennootschapsbelasting en de btw, of via de gezondheidszorg, vielen dus buiten de oefening). Deze gegevens werden gebundeld per provincie en apart voor Brussel.
Voor de politieke kant van de studie werden eveneens de provincies of provinciale kieskringen als uitgangspunt genomen. Persyn: ‘Met uitzondering van de premier, telt de federale regering volgens onze grondwet evenveel Nederlandstalige als Franstalige ministers. Nochtans is slechts ongeveer veertig procent van de bevolking Franstalig. Maar het zou kort door de bocht geweest zijn als we alleen het relatieve overwicht van Franstalige federale ministers hadden gebruikt om financiële transfers te verklaren. Bovendien zijn de provincies belangrijke kieskringen, zeker sinds de hervorming van de kieswetgeving van 2002. En voor de periode daarvoor was het ook niet zo moeilijk om de kiesarrondissementen van toen eveneens op dat niveau samen te voegen.’
Daarbij merkten Jennes en Persyn al snel dat het aantal parlementszetels waarvoor in een provinciale kieskring kan gekan- dideerd worden en ook de daar verkozen parlementsleden van een meerderheid geen waarborg zijn voor een evenredig aantal federale ministers met thuisbasis in diezelfde kieskring. Het zijn niet de kiezers, maar de partijvoorzitters die na allerlei interne afwegingen (man/vrouw, regionale spreiding, electorale scores, banden met so-ciale organisaties enzovoort) de ministers voor de federale regering aanwijzen.
Zorgwekkend
Voor hun analyse drukten Jennes en Persyn die ministeriële vertegenwoordiging van de kieskringen in de federale regering uit in een aanwezigheid per één miljoen kiezers. Dat geeft bijvoorbeeld uitschieters in positieve zin voor Luxemburg tussen 1995 en 2004, voor Waals-Brabant tussen 1999 en 2005, voor Brussel tussen 2000 en 2004 en voor Limburg in 1999 en 2000. Henegouwen speelde enkel van 2000 tot 2002 even onder zijn gewicht.
Al die relatieve bewegingen op en neer binnen de federale regering werden tegelijk getoetst aan de evolutie van de financiële transfers via de belastingen en de sociale uitkeringen in de periode 1995-2008, per provincie en tussen de provincies. Die evolutie toont eerst dat Jean-Luc Dehaene (CD&V) in zijn tweede regering de buikriem aanhaalde om ons land de eurozone binnen te loodsen (vanuit alle provincies werd netto meer bijgedragen), terwijl Guy Verhofstadt (Open VLD) de teugels vierde met een verlaging van de personenbelasting (onder zijn twee regeringen bleven de netto bijdragen vanuit de provincies stabiel). Ander punt is dat vooral Waals- en Vlaams-Brabant netto bijdragers waren, terwijl Henegouwen, Luik, Luxemburg en Namen ook ontvangers waren. Aan Vlaamse zijde waren West-Vlaanderen en Limburg ook ontvangers, maar in zeer beperkte mate.
Is er dan een verband tussen de evolutie in de financiële transfers en de politiek? Niet als gekeken wordt naar de invloed van parlementsleden van de meerderheid, aldus Jennes en Persyn. Maar duidelijk wél als ministers in beeld komen. Uit de studie blijkt dat een provinciale kieskring tussen 12 en 36 euro per jaar en per inwoner meer ontvangt voor elke federale minister uit die kieskring. En dat jaar na jaar, zolang een regering aan de macht is. Opmerkelijk is dat de Franstalige ministers een grotere transfer naar hun kieskring weten te organiseren dan de Nederlandstalige. Bij hen is dat 26 euro per inwoner per jaar hoger dan bij de Nederlandstalige ministers.
Persyn: ‘Nederlandstalige ministers lijken meer oog te hebben voor heel Vlaanderen dan voor hun eigen provincie alleen, zoals toen de lasten op ploegen- en nachtarbeid onder Paars werden verminderd om de Vlaamse automobielindustrie een duw in de rug te geven.’
Jennes: ‘Onze vaststelling is uniek, ook omdat je ze eerder zou verwachten bij een kiessysteem met een meerderheidsstelsel. In vergelijking daarmee vergt het Belgische proportionele systeem veel minder electorale strijd om verkozen te worden. Tegelijk is het resultaat zorgwekkend. Vanuit democratisch oogpunt, omdat parlementsleden geen invloed op transfers uitoefenen en ministers dat blijkbaar wél doen om groepen van kiezers te behagen en hun kansen op herverkiezing te vergroten. Maar ook natuurlijk omdat het bij belastingen en sociale uitkeringen gaat over impliciete transfers van zeer grote bedragen en omdat een dergelijke geografische sturing van die transfers door de politiek niet goed is.’
Hoe ministers die transfers concreet naar hun kiezers leiden, kunnen Jennes en Persyn op basis van hun onderzoek niet meteen zeggen. Anekdotische voorbeelden in hun paper gaan over beslissingen over brugpensioendossiers, of over een federaal debat om middelen voor het gezinsbeleid meer in te zetten voor een hogere belastingaftrek voor kinderopvang (gunstiger voor Vlaanderen) dan wel voor een verhoogde kinderbijslag voor een werkloos hoofd van een eenouder-gezin (beter voor Wallonië). Jennes: ‘We gaan ervan uit dat de politieke invloed op financiële transfers ook en vooral indirect is en mee bepaald wordt door het gevoerde beleid op het vlak van werk en inkomen. Ook de regionale regeringen spelen daarbij trouwens een grote rol. Maar dat is voer voor een nieuwe studie.’
GEERT JENNES EN DAMIAAN PERSYN, EXPLAINING THE DISTRIBUTION OF FISCAL TRANSFERS BETWEEN BELGIAN REGIONS: THE EFFECT OF POLITICAL REPRESENTATION, LEUVEN, VIVES-PAPER NUMMER 25.
DOOR PATRICK MARTENS