Niet alleen de Belgische vorsten stoffeerden de negentiende-eeuwse schandaalkroniek. Ook Kamerleden leverden daartoe een bijdrage.
In het penningkabinet van de Koninklijke Bibliotheek in Brussel wordt een hoogst eigenaardig kleinood bewaard. Het is een medaille met op de voorkant het portret van het negentiende-eeuwse liberale Kamerlid Armand de Perceval, een Mechelaar. Op het eerste gezicht gaat het hier om de penning die de sociaalvoelende volksvertegenwoordiger in 1855 aangeboden kreeg door Brusselse arbeidersverenigingen.
De verrassing staat evenwel op de achterkant van de pennning : een stevig gevormd achterwerk. In reliëf ! Voor specialisten bestaat er geen twijfel over : de spotpenning was de zoveelste farce van de Bergense spuiter Renier Chalon, in wiens nalatenschap twee exemplaren en de gietvorm van de penning werden teruggevonden. Chalon, een numismaat met wereldfaam, was altijd klaar voor dit soort grollen. In die mate zelfs dat hij een aparte Belgicana-aflevering verdient.
Waarom Armand de Perceval, een veelbelovend doch overijverig Kamerlid, het mikpunt was van Chalons spot ? Het antwoord daarop is niet te vinden in de officiële naslagwerken die elke liefhebber van belgicana onder de hand heeft. De Encyclopedie van de Vlaamse Beweging, bijvoorbeeld, vermeldt alleen dat De Perceval zich in 1858 ?plotseling? en ?om persoonlijke reden? uit het openbare leven terugtrok. Le Parlement Belge, 1831-1914 van Jean-Luc De Paepe en Christiane Raindorf-Gérard geeft alleen mee dat plaats en datum van zijn overlijden onbekend is. Een laatste spoor ontdekten de samenstellers in 1868 in Parijs De Perceval was toen 50. Alleen Wim Van den Steene geeft, in een bijdrage voor Studia Mechliniensia (1976), veruit de meeste details over de man die hij als ?een meteoor aan de politieke hemel? bestempelt. Maar hij blijft vaag over de juiste toedracht van de verdwijning.
Armand de Perceval, geboren in 1818, is de zoon van de Unionistisch gestemde burgemeester van Mechelen en Kamerlid Jean Henry de Perceval. Armand loopt school, eerst in het Klein Seminarie in Mechelen, daarna in Notre Dame de la Paix, het jezuiëtencollege in Namen. In 1845 vinden we hem terug op de Belgische vertegenwoordiging in Parijs, waar hij de hoogste waardering krijgt van ambassadeur prins Eugène de Ligne en zelfs van de Franse overheid. Voordien werkte hij op het provinciaal bestuur in Antwerpen, en leidde hij de liberale Journal de Malines.
Opvallende intrede
De Perceval, lid van de Luikse loge La Parfaite Intelligence et l’Etoile Réunies, behoorde tot de progressieve vleugel van de liberale partij. Mocht hij zijn politieke loopbaan hebben doorgezet, zou hij wellicht bij de socialistische partij beland zijn. Want niet alleen ging zijn politieke werk helemaal die richting uit, zijn vrienden in binnen- en buitenland, zoals de Fransman Félix Pyat en de Waal Félix Delhasse worden tot de socialistische avant-garde gerekend. Eind 1851 kwam de Franse ambassadeur in België zelfs aandragen met een rapport, waarin De Perceval ervan beschuldigd werd wapentuig te willen leveren aan Franse revolutionairen een bewering die volkomen uit de lucht gegrepen was.
Zijn intrede in het parlement ging in elk geval niet onopgemerkt voorbij. Tijdens zijn maiden speech onderbrak De Perceval zijn uiteenzetting omdat eerste-minister Charlier Rogier met zijn buurman zat te keuvelen. De Journal de Liège had het in haar verslag over een ?une ambition hâtive et non justifiée…? van De Perceval. Dat van die ambitie was juist, alleen ze was wel gerechtvaardigd. Want al snel werkte De Perceval zich op tot één van de meest bekwame Kamerleden in het halfrond. Zijn bezorgdheid draaide volledig rond het materiële en geestelijke welzijn van de arbeidersklasse. Hij werd daarom meermaals als ?communist? en ?socialist? uitgekreten.
Geregeld ook ging De Perceval in het verweer tegen de Nationale Bank, die hij ervan beschuldigde één van haar belangrijkste doelstellingen, het verlenen van goedkoop krediet, niet te honoreren. Hij werd daarbij niet weinig geïnspireerd door zijn vriend, de economist François Haeck, met wie hij de vereniging Vlamingen Vooruit aanvoerde.
Want ook de Vlaamse zaak heeft De Perceval zich aangetrokken. Zo pleitte hij voor het verplichten van het Nederlands in het middelbaar onderwijs, de verplichte kennis van het Nederlands voor belastingontvangers in Vlaanderen, het invoeren van de leergang Nederlandse letterkunde aan de Gentse universiteit.
Tussendoor liet hij zich in met het gerecht. En die belangstelling, zo laten sommigen uitschijnen, is hem fataal geworden. Want nadat hij eerst de minister van Justitie de oren had gewassen omdat België de politieke vluchtelingen toen al op schandelijke wijze behandelde, ging hij in 1854 in de clinch met de beruchte procureur-generaal Charles de Bavay. De Perceval was een tegenstander van de doodstraf. De Bavay was op dat punt onverbiddelijk. Deze steunbeer van het koningshuis had eind van de jaren 1840 zeventien doodstraffen gevorderd en verkregen tegen vermeende republikeinse samenzweerders. Hij was het die de twee Vlamingen Coecke en Goethals naar het schavot stuurde. In geen geval wilde De Bavay horen van enige vernederlandsing van het gerecht.
De Perceval had De Bavay, zonder hem te noemen, ervan beschuldigd een verdachte al te lang in voorhechtenis te hebben gehouden voor een misdrijf waarvan de man naderhand zowel in eerste aanleg als in beroep werd vrijgesproken. Aangezien De Perceval in deze kwestie nogal hard en wellicht te snel van stapel was gelopen, sloeg De Bavay meteen terug en diende klacht in tegen De Perceval wegens laster. Maar de Kamer weigerde zijn onschendbaarheid op te heffen. Sterker : de procureur-generaal werd op de vingers getikt.
Aan de grond in Napels
Van dan af begon de politieke carrière van Armand de Perceval te stotteren. Er deden vreemde geruchten over hem de ronde. Hij werd, vooral door het gerecht, nauwlettend in het oog gehouden.
Of dat er de oorzaak van was dat hij bij de wetgevende verkiezingen van 1857 Kamerzetel in Mechelen verloor, is niet duidelijk. Hoe dan ook, op voorspraak van zijn progressieve vrienden werd hij in januari 1858 in Brussel weer opgevist. Tien maanden later, op 16 november 1858, nam De Perceval plotseling ontslag. ?Een slepende ziekte,? zo luidde het.
De meeste kranten brachten het bericht over De Percevals vertrek in bijzonder omzwachtelde bewoordingen. Alleen Le Journal d’Anvers was nogal expliciet. Volgens de krant zou De Perceval zich terugtrekken ?aan de boorden van de Dode Zee, temidden van de ruïnes van Pentapolis?. De krantenlezer wist meteen waarover het ging. Tot het gebied van de vijf steden behoorden Sodoma en Gomorra. Een openlijke verwijzing naar de homofiele geaardheid van De Perceval.
Een negentiende-eeuwse affaire- Di Rupo ? Het lijkt erop. Want in een verslag dat de zaakgelastigde van Sardinië in België, graaf de Montaldo, op 9 november 1858 meer dan week voor De Percevals ontslag ! naar het thuisfront in Turijn stuurde, komen we eindelijk de ware toedracht te weten. In zijn rapport ons discreet toegespeeld door Francis Sartorius, de Suetonius van het negentiende-eeuwse Brussel schrijft Montaldo over brieven van De Perceval die waren opgedoken. Brieven gericht aan soldaten en onderofficieren van het regiment van de Gidsen, waarin het Kamerlid de militairen immorele, ?onuitspreekbare? voorstellen deed zo weten we meteen waarom Renier Chalon het prominente achterwerk op zijn spotpenning aanbracht.
Het officierenkorps van de Gidsen maakte zijn beklag bij de minister van Defensie en eiste kwestie van het bezoedelde blazoen van het regiment op te poetsen de vervolging van De Perceval. De Mechelaar verkoos zich niet te verdedigen. Hij verkocht zijn bezittingen in België en trok naar het buitenland.
Wat daarna gebeurde, is nagenoeg onbekend. Alleen is geweten dat De Perceval, in de loop van 1863, volkomen aan de grond en ?ten prooi aan de zwartste misère? in Napels strandde, waar hij de hulp van de Belgische consul inriep om naar Algerije over te steken. Zijn oude moeder bezorgde hem 500 frank, maar liet weten voorts niets meer met haar zoon vandoen te willen hebben.
In 1866 liet L’Etoile belge weten dat de anti-Belgische artikelen, gesigneerd Deprelle, in de in Londen gepubliceerde L’International, van de hand waren van De Perceval, ?die destijds in schandelijke omstandigheden verdween.? ?Er valt van een dergelijk sujet weinig anders te verwachten,? concludeerde de liberale krant.
Drie jaar later werd De Perceval heel even in Parijs gesignaleerd, waar hij in de rue Suger samenwoonde met ene Charles Cartelier, die zich homme de lettres noemde. Waarna Armand de Perceval definitief in de mist van de Belgische geschiedenis oploste.
Rik Van Cauwelaert
Zwart-geel-rood in de aanbieding (foto : Patrick De Spiegelaere).