De Antwerpse galerie Zeno X toont werk van Jan De Maesschalck. Een krantenillustrator in de uitverkoop, vinden sommigen. Nieuwsflits: De Maesschalck is net zo goed een schilder.
Al verraderlijk lang maakt Jan De Maesschalck (1958) illustraties voor onder meer het boekenkatern van De Morgen. Het zijn stille verhalen die in de krant fungeren als een heilzaam tegengif voor de schelle luidruchtigheid van de actualiteit.
In zijn gedaante van illustrator noemt hij zichzelf een ’tekenaar’, ook al vervaardigt hij die beelden met acrylverf op papier. Vandaag blijkt De Maesschalck ook een schilder te zijn. In de Antwerpse galerie Zeno X presenteert hij zijn beelden zonder bijschrift.
Wie een beetje laatdunkend de wenkbrauwen fronste toen ‘een illustrator’ werd opgenomen in de galerie die ook Luc Tuymans en Michaël Borremans exporteert naar de internationale kunstscène, krijgt lik op stuk. Van de schilderijen die hij de jongste twee jaar heeft gemaakt, hangen er veertien in de galerie, waaronder twee tweeluiken. Het overgrote deel zijn vrouwenportretten. Het is alsof hij de vrouwen die in zijn illustraties in die fraaie, lege decors zitten of liggen te lezen eens van naderbij heeft bekeken. Alsof hij ze in close-up heeft genomen in plaats van ze door de groothoeklens te bekijken.
Et Jan créa la femme, telkens opnieuw, nu ook in uw schilderwerk. Waar komen al die vrouwen vandaan?
JAN DE MAESSCHALCK: Och, die vraag stel ik mij allang niet meer. Voor mij zijn het gewoon stilstaande beelden die overal en nergens vandaan komen. Ik kan er geen stem bij bedenken, noch een beweging, laat staan een verhaal of een karakter. Mensen vragen het mij voortdurend: wie is die vrouw, zit er een persoonlijk verhaal achter? Nee dus. Het enige wat die vrouwen gemeen hebben, is dat ze uit knipselmappen komen; dat ik ze ooit ergens uit een krant of een blad heb gescheurd. Uit een werkelijkheid die ik zelf niet meer ken, uit een context waaruit ik ze letterlijk heb losgerukt. Voor mij zijn het fictieve portretten. Of nog abstracter: een kadrering met een bepaalde tonaliteit en een bepaald licht. Ik denk, ik hóóp dat je merkt dat er een zekere afstand is, en dat ze dus zeker niet speciaal voor mij geposeerd hebben.
Hebt u, zoals Louis Paul Boon, uw eigen fenomenale feminatheek, een onafzienbare verzameling foto’s van vrouwen?
DE MAESSCHALCK: Nee, ik heb zelfs geen aparte vrouwenmap. Ik klasseer anders: gezichten, figuren in bepaalde houdingen, landschappen, gebouwen, lichte beelden en donkere, recente beelden en oudere. Ik vertrek altijd van bestaande foto’s, en daar ga ik vervolgens in knippen en knoeien. Om er een stuk uit te isoleren, of om het oorspronkelijke beeld zo te vervormen dat het van mij wordt. Kadreren: dat is de eerste stap. Zo bepaal ik ook het formaat. Wanneer ik dat bewerkte beeld dan overzet op papier, of op doek of paneel, weet ik onmiddellijk of het iets kan worden of niet.
Kunnen dezelfde figuren zowel in een illustratie als op een schilderij terechtkomen?
DE MAESSCHALCK: Ja, dat is al gebeurd. Ze zitten weliswaar in aparte mappen, maar ze zijn overduidelijk familie van elkaar.
U bent een van die zeldzame levende kunstenaars die zich weleens aan een traditioneel landschapje wil wagen. In deze tentoonstelling hangen er drie.
DE MAESSCHALCK: En ik had er liever nog een paar meer gehad. Ik weet dat het in de hedendaagse kunst absoluut níét sexy wordt gevonden, maar net daarom vind ik het uitdagend om te doen. Een goed landschap kan mij echt in een bepaalde gemoedstoestand brengen, soms tot op de rand van de euforie. Ik ben nogal een wandelaar. Hoe leger het uitzicht, hoe minder menselijke activiteit aan de einder, hoe meer het landschap mij aantrekt en zelfs opslorpt. Wanneer ik zo’n tafereel probeer te fotograferen, is het resultaat altijd een desillusie; van de volheid van de ervaring schiet zelden iets over. En dus probeer ik ze te schilderen. Met wisselend succes. Het is een aartsmoeilijk genre. De vraag is hoe je van zo’n landschap méér maakt dan alleen maar een mooi, idyllisch landschap; hoe je tot iets komt wat enigszins relevant is, fris, van nu. Een van mijn lichtende voorbeelden is de 19e-eeuwse Franse schilder Jean-Baptiste Corot. Diens beste werken zijn vandaag 150 jaar oud maar als je er oog in oog mee staat, is het alsof ze nog nat zijn. (grijnst) Volgens mij zit er nog toekomst in de landschapschilderkunst, nu men zo driftig de aarde om zeep aan het helpen is.
Untitled 2006 is een horizontaal beeld van een onbestemd bouwsel aan de rand van een bos; iets wat het midden houdt tussen een veredeld hok en een vervallen bungalow. Edward Hopper op Vlaamse zandgrond?
DE MAESSCHALCK: In de streek waar ik vandaan kom en nog steeds woon, Stekene in het Waasland, vind je veel van dit soort constructies. Dit komt uit een aanbieding van een vastgoedkantoor in een regionale krant. Ik wou er maanlicht overheen leggen, maar dat is niet echt gelukt. Het is veeleer uitdovend licht in een late namiddag, of de ochtend van een beroerde dag – het is moeilijk om er een tijdstip op te plakken. Edward Hopper komt hier om de hoek kijken, ja, maar wat mij betreft ook David Lynch. Die beweert ook altijd niet goed te weten waar zijn beelden vandaan komen en wat ze betekenen. Hier kan iets vreselijks gebeurd zijn, maar net zo goed helemaal niets.
Op drie na zijn al deze schilderijen gemaakt met olieverf op houten paneeltjes. Is het misschien uw ambitie een hedendaagse Vlaamse primitief te worden?
DE MAESSCHALCK: Niet overdrijven, hé. De Vlaamse primitieven schilderden ook op hout, op eiken panelen, maar hun werk is schilderkunstig gezien zo meesterlijk dat het moeilijk een invloed kan zijn. Het is een beetje te perfect naar mijn smaak. Waarom raak je op bepaalde beelden niet uitgekeken en op andere zo snel? Dat is de vraag waarop ik voortdurend een antwoord loop te zoeken. En ik vind het doorgaans in de imperfectie van licht en kleur: dat onafgewerkte randje, de blinde vlek, een kras, een veeg, de dingen die niet helemaal kloppen maar die het werk een vreemde dynamiek kunnen geven. Ik ben ook niet de schilder die urenlang kan zitten zwoegen aan een onooglijk detail. De meeste werken die hier hangen zijn in één, maximaal twee dagen gemaakt. Voor mij mag een goed portret, en een goed kunstwerk tout court, een beetje onvolmaakt zijn. Zodat je een inkijk krijgt in het proces van zijn totstandkoming. Zodat je het als toeschouwer met je ogen kunt afmaken.
De tentoonstelling in Zeno X was de dag van de opening al uitverkocht. Ook op de grote internationale beurzen van de actuele kunst gaat uw werk naar verluidt vlot van de hand. Zal de carrière van de schilder Jan De Maesschalck die van de illustrator op de duur niet in de weg gaan zitten?
DE MAESSCHALCK: Het succes van deze tentoonstelling heeft me zelf ook een beetje verrast. Misschien ben ik inderdaad de stille laatbloeier die veel mensen in mij lijken te zien. Maar ik verdeel mijn artistieke activiteiten niet zo in vakjes. Het enige wat telt, is kunnen doen waar ik zin in heb. En wat het schilderen betreft, is Zeno X natuurlijk een stimulerende omgeving. Bij de boekenbijlage van De Morgen vier ik binnenkort mijn tiende verjaardag, en voor ART blijf ik ook graag werken. Ik heb, gezien het immer evoluerende perslandschap, geen flauw idee hoelang dat kan blijven duren. Carrièreplanning is nooit mijn fort geweest.
U moet elke week opnieuw een beeld verzinnen bij het thema ‘lezen’. Raakt de inspiratie na tien jaar niet stilaan uitgeput?
DE MAESSCHALCK:Vreemd genoeg niet. Door de jaren heen heb ik natuurlijk een ernstige afwijking ontwikkeld: in elk decor zie ik een boek rondslingeren, in elke wand zie ik een boekenrek, in elke vrouw een lezeres. Misschien komt het doordat ik zelf heel weinig lees, moet ik tot mijn schande bekennen. Ik zit altijd gefascineerd te kijken naar mensen die dat wél veel doen. In mijn verbeelding zijn het mensen die er kennelijk perfect in slagen zich af te zonderen van de wereld en de mensen, en die toch niet eenzaam zijn. Mijn illustraties zijn veel meer bespiegelingen over de alledaagsheid en hoe eraan te ontsnappen, dan tekeningetjes over lezen.
DOOR DANNY ILEGEMS