De Brueghels schilderden spreekwoorden. Een kreeg beentjes, 108 andere worden in het zonnetje gezet. Echte Brueghels ?
Zowat op hetzelfde ogenblik als een dief in het Antwerpse Museum van Schone Kunsten aan de haal ging met een kleine tondo van de geschilderde spreuk Bedrog loont zijn Meester door Pieter Brueghel de Jongere bijgenaamd de Helse stelde het naburige museum Rockoxhuis een nieuw prentkaartdrieluikje ter beschikking van diens schilderij Vlaamse Spreekwoorden. Dat werk werd in de jaren zeventig voor de Rockox-collectie aangekocht door wijlen professor Roger d’Hulst. Het verrijkte een al goed gevulde verzameling waarin Peter Paul Rubens, Pieter Aertsen en Quinten Metsys niet ontbraken.
Het briefkaartje, een tegemoetkoming aan de vraag van de talloze puzzelende bezoekers, somt alle 108 spreekwoorden op, en zet bij elk tafereeltje op de reproductie van het schilderij het corresponderende nummer, een beetje zoals Verschuerens woordenboek deed met het moederschilderij der Vlaamse Spreekwoorden door de vader van Pieter II. Dat was Pieter Bruegel de Oudere, zoals wij weten, en diens meesterwerk uit 1559 hangt in de Gemäldegalerie van het museum in Berlijn-Dahlem.
Adjunct-conservator Hildegard Van de Velde van het Rockoxhuis geeft de Oudere (die de h uit z’n naam verwijderde) waarschijnlijk terecht de eer, de eerste te zijn geweest die de wijsheid van het volk geschilderd heeft in een tijd waarin de serieuze onderwerpen steevast met religie, portret of landschap te maken hadden. Spreuken en volkswijsheden waren te boek gesteld in Ghemeene Duytsche Spreekwoorden (1550), in Les proverbes anciens flamengs et françois (1568) door Fr. Goedthals en bijna een eeuw later, door Jacob Cats in Spiegel van den ouden en nieuwen Tyt (1632).
Bruegels schilderij had nog twee andere titels. De eerste was De Blauwe Huyck, naar het centrale motief van de vrouw die de blauwe kapmantel van de ontrouw over de schouders van haar man legt. De tweede titel, De Omgekeerde Wereld, is op het moederschilderij makkelijk te herkennen boven de poort van het grote huis links, waar een wereldbol met een kruis naar onderen aangebracht is. De omgekeerde wereld inderdaad, met lui die de put delven als het kalf verdronken is, Onze Heer een vlassen baard aandoen, de kap over de haag werpen, tegen de maan pissen, rozen voor de varkens strooien of met twee monden spreken. Wat een compacte taalrijkdom, zo omgezet in lapidaire beelden.
In zijn Herfsttij der Middeleeuwen (1919) schreef Johan Huizinga : ?De behoefte om elk levensgeval uit te beelden tot een moreel voorbeeld, elk oordeel af te zonderen tot een sententie, waardoor het iets substantieels en onaantastbaars krijgt, kortom het kristallisatie proces der gedachte, vindt haar meest algemeene en natuurlijke uiting in het spreekwoord. Het spreekwoord vervult in de middeleeuwsche gedachte een zeer levende functie. Er zijn honderden in dagelijkschen omloop, bijna alle pittig en raak. De wijsheid, die uit het spreekwoord klinkt, is soms nuchter, soms weldadig en diep ; de toon van het spreekwoord is dikwijls ironisch, de stemming meest goedmoedig en altijd geresigneerd. (…)?
Onvermijdelijk doet het schilderij ook denken aan de collectie menselijke dwaasheden die Erasmus van Rotterdam in zijn Lof der Zotheid al in 1511 bijeenbracht.
ZONDERLINGE UITZONDERINGEN
Behalve het feit dat hij een minder begaafd schilder was dan zijn vader, veroorloofde Pieter II zich enkele vrijheden in het toevoegen of weglaten van spreekwoorden of zegswijzen. Er is zelfs veel voor te zeggen dat hij het voorbeeld van zijn vader soms niet helemaal snapte. In zijn omvattende studie over Pieter Brueghel de Jongere wijst G. Marlier (1969) in de zestien kopieën van de Spreekwoorden door de zoon (en omgeving) enkele veranderingen aan die zulks doen vermoeden. Het belangrijkste verschil (in 14 van de 16 gevallen) is wellicht dat Pieter II nagelaten heeft, de notie van omgekeerde wereld te suggereren. Bij hem staat het kruis aan de wereldbol op de huisgevel gewoon rechtop. De mooiste van die kopieën hangt in het museum Wuyts-Van Campen in Lier.
Aangezien in de Rockox-versie het kruis correct naar onderen hangt, moet dit schilderij logischerwijs één van de twee zonderlinge uitzonderingen zijn. Maar dat kan niet, want het ene behoort tot het Frans Hals Museum in Haarlem, het andere stamt uit de voormalige collectie Simon-Lévy en prijkt sinds 1989, dank zij het Van Bogaert-legaat, in het Museum voor Schone Kunsten van Antwerpen.
Tijdens een eerste ontmoeting vertelde Van de Velde dat de Rockox-Breughel op de lijst van Marlier zou voorkomen, en wel onder nr. 11. De afmetingen (122x162cm.) die deze opgeeft, verschillen slechts lichtjes van het werk in het Rockoxhuis (123×164 cm.), maar dat kan door restauratieperikelen veroorzaakt zijn. Bij consultatie echter van het boek van Marlier merkten we tot onze verbazing dat diens opsomming van de gemeenschappelijke verschillen tussen de zestien kopieën en de originele Spreuken van Bruegel de Oudere, in geen enkel geval opgaat voor de Rockox-Brueghel.
Overal waar de zoon verschilt van de vader, blijft de Rockox-Brueghel trouw aan het origineel. Zo bewaart hij het mes in de mond van de geharnaste kerel die de kat de bel aanbindt, alsook de naar onderen gerichte vliegenmepper van de man die twee vliegen in één klap slaat. Hij laat de vioolspeler op z’n knieën zitten in plaats van hem met gestrekte benen uit de toren te laten bengelen, en hij laat het ei onder het afdak steken in plaats van het in de boom te leggen. Terwijl alle kopieën het kleine vierkante raampje ongemoeid laten, volgt de Rockox-schilder de oude Bruegel door er de man die uit twee monden spreekt in af te beelden.
Preutsheid verleidde een latere hand ertoe om het geslacht van de pisser-tegen-de-maan (gezegd van iemand die er niets van terechtbrengt) op het origineel weg te moffelen ; de Jongere stelde orde op zaken… en de Rockox-man ook ! Natuurlijk, want ook de oude Bruegel had de penis er aan gezet.
Deze kleine recherche liet ons toe om te stellen dat het Rockox-huis met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet uit de 16 Marlier-Brueghels gekocht heeft, en al helemaal niet het nr. 11. Bij monde van Van de Velde moet de tachtigjarige hoofdconservator Karel Vanderhoeght, ere-gedelegeerd bestuurder van de Kredietbank, toegeven dat hij naar aanleiding van de aankoop van het schilderij alleen zijn eigen vermoeden, dat het waarschijnlijk om het nr.11 ging, had neergeschreven. Het belangrijkste was echter het echtheidscertificaat van professor Roger d’Hulst, zo laat hij nog weten. Waarom het vermoeden van de conservator dan nooit getoetst is aan het kennelijk niet gemotiveerde certificaat van d’Hulst, de man die tenslotte de Rockox-collectie samenstelde, mag joost weten.
Bij het dossiertje dat het museum over z’n eigen Brueghel aan de pers meegeeft, zit anders een mooi opstel van d’Hulst over een ?oude kopie? naar het werk van de Oudere. Slechts nadat de lezer vastgesteld heeft dat er in het opstel twee zegswijzen vermeld worden (?Het is een grote lantaren zonder licht? en ?Hoe meer men de kat strijkt, hoe hoger zij de rug opsteekt?) die helemaal niet op de Rockox-Brueghel voorkomen, kan hij niet anders dan besluiten dat de professor het over een heel ander (welk ?) schilderij heeft. Hildegard Van de Velde preciseert dat het opstel gekozen werd omdat het zo goed de ?sfeer? van het werk weergeeft.
PAUSELIJKE BULLEN
Het heeft er, om kort te gaan, sterk de schijn van dat de bezoeker van het museum, wanneer hij oog in oog komt met de aan Brueghel II toegeschreven Spreekwoorden, slechts van één ding zeker is : de sfeer.
Van wie zou het schilderij dan wel zijn ? ?Stilistisch hangt Bruegel de Jongere helemaal niet aan mekaar?, zegt oude-schilderijenexpert Roger Marijnissen. ?We moeten dus eerder spreken van een atelier-Brueghel met een grote productie.? Zijn stelling is dat het zwaaien met certificaten hoegenaamd niets oplost. Een mening is ook maar een mening. Zelfs een eminent specialist als d’Hulst heeft zich vaak genoeg vergist. (Straks moet Marijnissen zich alweer over een schilderij buigen waarvan de echtheid, ondanks vier certificaten met goudopdruk ?als pauselijke bullen? betwist wordt.) Ter gelegenheid van de Brueghel-tentoonstelling van Europalia 1980 heeft men de kans gemist om van de bijeengebrachte werken röntgenopnamen te maken, meent Marijnissen. Niet dat laboratoriumonderzoek alles oplost : ?Je begint met 10 problemen en houdt er 26 over?. Maar dan was er alvast een objectieve grondslag gelegd voor een verdere studie.
Het is Martijnissens stellige indruk dat de kunsthistorici daar eigenlijk liever niet van willen weten. Toen hij tijdens het colloquium naar aanleiding van de Memling-expositie in Brugge (1994) een dendrochronologisch onderzoek (het dateren aan de hand van de jaarringen in het hout) voorstelde, werd hem de microfoon uit de hand gerukt en kreeg zijn naaste opponent een ovatie. Zelden meegemaakt, de incompetentie die voor zichzelf applaudisseerde, meent de expert. Maar goed, wie weet waer omme de ganzen bervoets gaan ?.
En voorts : de gelegenheid maakt de dief. Als straks weer een Brueghel in Antwerpen beentjes krijgt, zal het niemand verwonderen. Toen Schone Kunsten in Antwerpen de as van het museum (met Rubens en van Dyck) met camera’s beveiligd had, was het geld op, en kon de dief zijn gang gaan in een andere zaal. Het Rockoxhuis, dat alsnog gespaard bleef van diefstal, heeft een magnetisch veld aangelegd rond verschillende stukken uit de collectie, maar niet rond allemaal. Misschien is de aanpak in het museum Mayer Van den Bergh waar onder andere twaalf spreuken op borden van Pieter Bruegel de Oude bewaard worden zo slecht nog niet : aktieve bewaking door suppoosten, en een koord dat een al te snelle benadering verhindert. Maar die zijn pap gestort zal hebben, zal niet alles kunnen wederoprapen.
Jan Braet
Pieter Brueghel II, Spreekwoorden, olieverf op doek, 123x164cm. : collectie menselijke dwaasheden.