Nee, dood is hij niet. Maar wie Bernard Faivre d’Arcier op 10 juli de afgelasting van ‘zijn’ festival van Avignon hoorde aankondigen, kon zich best voorstellen dat het niet veel scheelde.
Een coup terrible was het voor de man wiens naam zo’n beetje synoniem is geworden met Avignon en zijn wereldberoemde theater- en dansfestival. Bernard Faivre d’Arcier, artistiek directeur van 1980 tot 1984 en sinds 1993 tot op heden, zou dit jaar – gedwongen – afscheid nemen van zijn festival: minister van Cultuur en Communicatie Jean-Jacques Aillagon had immers vorig jaar al besloten dat BFA, zoals hij genoemd wordt, geen nieuw mandaat meer kreeg. Die pil was al moeilijk te slikken geweest. Maar dat BFA zijn festival vaarwel zou moeten zeggen zonder een enkele opvoering – het is de eerste volledige afgelasting sinds de oprichting in 1947 -, dat had zelfs zijn ergste vijand hem niet toegewenst.
Het festival ‘sluit met de dood in het hart de deuren’, zei Faivre d’Arcier in tranen, ‘en het landschap is na de strijd grondig verwoest’. Strijd? Jazeker, en een waaraan BFA zelf had deelgenomen. Al zijn sommigen van mening dat stakingen niet meer van deze tijd zijn en dat gesyndiceerde acteurs, toneelwerkers en technici met de acties enkel in eigen voet schieten, voor BFA was het klaar en duidelijk: wie niet deelneemt aan de strijd, draagt zeker bij tot de nederlaag.
Geboren in 1944 te Albertville in de Savoie, gediplomeerd aan de Ecole Nationale d’Administration, zag de jonge Bernard zich aanvankelijk als een soort beroepsreiziger die culturen, riten en de meest diverse artistieke uitdrukkingswijzen wou leren kennen. Een totale toewijding aan het culturele leven zou het inderdaad worden, zij het dan vooral via overheidsbanen. Achtereenvolgens werd Faivre d’Arcier ambtenaar bij het ministerie van Culturele Zaken, afgevaardigde bij de directeur-generaal van het Institut National de l’Audiovisuel, speciaal afgezant bij de directeur-generaal van het Centre National de la Cinématographie.
In 1980 verlegde hij zijn horizon en werd hij directeur in Avignon, op het moment dat het festival onder subsidievoogdij van de staat, de stad, het departement van de Vaucluse en het gewest Provence-Alpes-Côte d’Azur kwam te staan. In die eerste jaren onder BFA’s leiding diende zich een nieuwe generatie van toneelmakers en choreo- grafen aan: Daniel Mesguish, Jérôme Deschamps, Matthias Langhoff, Philippe Caubère; Pina Bausch, Maguy Ma- rin. Stukken die buiten alle normen vielen, werden er opgevoerd, zoals de integrale, negen uur durende Soulier de satin van Paul Claudel.
Maar lang hield Faivre d’Arcier het niet vol. Hij vertrok in 1984 om technisch adviseur voor cultuur te worden op het kabinet van eerste minister Laurent Fabius. In 1986 creëerde hij de eerste versie van Arte, een tegenhanger voor La Cinq, gelanceerd door Berlusconi. Daarna werd hij voorzitter van het directoraat van de toekomstige Europese cultuurzender la SEPT (Société d’Edition de programmes de Télévision), internationaal cultuurconsultant, speciaal afgezant bij de parlementsvoorzitter, en ten slotte directeur van Theater en Schouwspel op Jack Langs ministerie van Cultuur. Via de post van directeur-generaal van het Centre National du Théâtre, kwam hij uiteindelijk weer als artistiek directeur terecht in Avignon.
ARTISTIEKE ECOLOGIE
Faivre d’Arcier had zeer uitgesproken ideologische standpunten. Hij geloofde in een linkse cultuurpolitiek en in een ‘ écologie artistique’: hedendaagse en traditionele kunstvormen moesten elkaar kunnen bestuiven, en esthetische keuzes of verschillende uitdrukkingswijzen moesten naast elkaar het debat met elkaar kunnen voortzetten. Mooie woorden, dat zeker. Maar de Afrikaanse toneelwereld herinnert zich allicht ook nog hoe BFA in 1994 verklaarde gelijk welk continent op het programma te willen zetten als het maar niet Afrika was. Het Afrikaanse theater, zo stelde hij, had nog de moderniteit niet bereikt die nodig was om de poorten van het Palais des Papes te openen. Zulke paternalistische nonsens had allicht niets te maken met zijn affectie voor gewezen koloniemacht België. Ons land stond in BFA’s afscheidseditie trouwens centraal, met Jan Fabre die zijn Avignon 2001-hit Je suis sang opnieuw zou opvoeren, met Anne Teresa De Keersmaekers Small Hands. Maar vooral met Alain Platels dans- theater Wolf dat op de cour d’honneur van het Palais des Papes het festival mocht openen. Helaas.
‘Wie niet deelneemt aan de strijd, draagt zeker bij tot de nederlaag.’ Het citaat is niet van BFA, maar van Bertolt Brecht en het prijkte op een bord van een van de stakende intermittents du spectacle (‘losse krachten’) die met enkele dagen actie de Franse festivalzomer naar de bliksem hebben geholpen. De oorzaak van hun woede? Een akkoord dat op 27 juni werd ondertekend door werkgevers- en werknemersorganisaties – maar niet door communistische vakbond CGT – en dat voorziet in de hervorming van het werkloosheidsuitkeringssysteem voor de tijdelijke krachten.
‘L’assurance chômage‘, zoals het in Frankrijk heet, voorziet op dit moment in een uitkering van één jaar op basis van 507 gewerkte uren. Het systeem bleek een haard van misbruik en fraude en daarom was het hoog tijd voor kordate actie, vond de regering. Juist, zei daarop de CGT des Spectacles, die daarin niet alleen door zijn leden werd gevolgd. Zelfs na al het tumult van de voorbije week richtten meer dan zeshonderd film- en toneelregisseurs, acteurs, choreo- grafen en producenten zich toch nog met een petitie tot ‘Monsieur le président de la République’. Ze noemen het akkoord, dat een kwart van alle aangesloten kunstenaars en technici van de uitkeringsverzekering zou uitsluiten, ‘brutaal en onrechtvaardig’, maar ook inefficiënt omdat het de fraude en het misbruik niet zal terugdringen.
Ook Bernard Faivre d’Arcier had dus om de intrekking van het akkoord gevraagd, in naam van het festival. Hij kreeg nul op het rekest. Vanaf 8 juli werd er in Avignon gestaakt, en ondanks luid protest gaf het CGT geen krimp. Het publiek begon de terugbetaling te vragen van in totaal 74.000 plaatsen. 2,5 miljoen euro verlies aan inkomsten, gezelschappen die maandenlang werk verloren zien gaan en in slechte papieren komen te zitten, de stad die haar jaarlijkse zomerschat van 23 miljoen euro (berekend door de burgemeester) aan de neus ziet voorbijgaan. ‘Ik laat mijn opvolgers een Rolls-Royce achter’, zei Faivre d’Arcier niet erg bescheiden. ‘Maar hij heeft wel geen benzine meer. Hoe zal hij kunnen rijden?’
De artistiek directeur verweet de regering haar ‘autisme’ en gebrek aan culturele gevoeligheid. Maar Jean-Jacques Aillagon, minister van Cultuur en Communicatie, beet afgelopen zondag van zich af tijdens de uitzending op Europe 1 van Jean-Piere Elkabach Les grands rendez-vous. Hij toonde zich ‘diep geraakt’ door de afgelastingen van de zomerfestivals (niet alleen Avignon mocht opdoeken, ook het Festival international d’art lyrique d’Aix-en-Provence, de Francofolies de La Rochelle, Le festival des arts de la rue van Tours en talloze andere werden afgelast). Over BFA, die hij vorig jaar nog uitvoerig had geprezen, zei Aillagon: ‘Meneer Faivre d’Arcier bezit niet het monopolie op gevoeligheid. Hij is gekwetst, ik respecteer die pijn. Ik weet dat hij een bitter man is. Hij vergeeft het me niet dat ik zijn directeurschap van het festival dat hij al 16 jaar lang begeestert niet heb verlengd.’
Hoewel de minister flink van leer trok tegen zijn voorgangers, werd hij gespaard door de meest illustere onder hen: BFA’s kompaan in linkse cultuurpolitiek Jack Lang. De socialist prees Aillagons wil tot vooruitgang ‘binnen een regering die niet geïnteresseerd is in cultuur, onderwijs of onderzoek’. Dat zo’n regering de zwanenzang bewerkstelligde van ‘ Monsieur Culture’zelf hoeft dan ook niet echt meer te verbazen. In plaats van witte rook om twee pas aangestelde festivalpausen komt uit het Palais des Papes voorlopig enkel zwarte rook om het einde van Avignons grootste cultuurpaus.
Jo Smets
‘Ik laat mijn opvolgers een Rolls-Royce achter, maar hij heeft wel geen benzine meer.’