ARTROZE
Jan Braet kijkt naar kunst en het leven, in bloei en verval, zoals de rozen. Deze week: de expo Abstract Expressionism in de Royal Academy of Arts in Londen.
De groten van de Amerikaanse schilderkunst uit de jaren 1930 tot 1960 werden in het naoorlogse Europa rondgedragen als helden van een vrije, democratische wereldorde, strijdrossen tegen het rondwarende spook van het communisme. Hun triomfen bevestigden de internationale suprematie van de VS, en New York als hoofdstad van de kunst. In het oude continent bood de Cobrabeweging, met onder hen Karel Appel, enig weerwerk tegen de picturale vulkaanuitbarstingen waarmee Jackson Pollock aan de andere kant van de oceaan een nieuwe stijl had gevestigd. Hij kende zijn gelijke niet, en zelfs de beste Amerikaanse schilders van zijn generatie werden bedacht met een label dat eigenlijk alleen voor hem opgaat: abstract expressionism.
Dat is geen ramp, als men elk van de ‘abstracte expressionisten’ op zijn eigen merites beoordeelt. Dat gaat des te makkelijker wanneer men ze samen kan zien in een zo spetterende tentoonstelling als nu in de Royal Academy. ‘Jack the Dripper’ krijgt wat hem toekomt, de hoofdrol, met een tiental baanbrekende schilderijen, waaronder zijn buitenmaatse Mural (1943): over een breedte van zes meter schilderde Pollock bij zijn beschermvrouw Peggy Guggenheim thuis in Manhattan een processie van zwiepende zwarte stammen in een woud van bleke spookfiguren, meegesleept in een storm van grijsblauwe en gele kleur, doorspekt met roze. Onmogelijk om hier pure abstractie in te zien, hoewel het strakke ritme en de heldere structuur van het werk als abstracte elementen dominant aanwezig zijn. Expressionisme is het sowieso: iemand die al dansend dynamische verfstreken aanbrengt op een over de grond gespreid doek, geeft in trance uitdrukking aan de visuele muziek die uit zijn binnenste opwelt.
Willem de Kooning deed geen poging om dat soort vulkanisme klakkeloos te imiteren. Het expressionisme van de geboren Rotterdammer leunde nog dicht aan bij de Europese traditie. Een portret is nog herkenbaar als een portret, een landschap als landschap, en ook de formaten blijven meestal binnen de perken. Toch deed zijn temperament niet onder voor dat van de ‘dripper’. Dat blijkt uit de bezetenheid waarmee hij, Picasso achterna, inhakte op het vrouwelijk naakt, in de vleestinten een ongekende variëteit bereikte, vormen virtuoos uit elkaar haalde, borstels hanteerde als een volleerd zwaardvechter tot het doek als een slagveld bezaaid was met de sporen van zijn ruwe kleurenvegen.
De kunst van de meeste ‘abstracte expressionisten’ voer wel bij grote formaten met die schijnbaar oneindige uitstromingen van kleur, in spanning gebracht door soms zeer uitgepuurde, vaak geheimzinnig visionaire vormpatronen. Ik denk aan de strakke, verticale lichtkieren (zips) op monochrome velden bij Barnett Newman, aan de bliksemende schichten doorheen afgronden en drijvende kleurarchipels bij Clyfford Still. De lyrische kleurenzeeën van Joan Mitchell, de all-over paintings van Lee Krasner en Janet Sobel hebben een zeldzaam vrouwelijk aandeel in deze machowereld.
Mark Rothko, waardige tegenpool van Pollock, eist de ronde zaal in het centrum op, onder een echte dom. Gedempt licht dus, en de religieuze sfeer van een kapel voor de meest mystieke schilder van zijn generatie. Hem een Colour Field painter noemen, tot daar aan toe, maar een abstract expressionist? Woorden verstommen sowieso bij deze pulserende lichamen van elkaar versterkende kleurenvelden, wolkig en zacht lichtgevend in het halfduister. Alle emotie is naar binnen gekeerd, maar minstens even intens als bij al die uitbundige collega’s, generatiegenoten in Amerika.
Abstract Expressionism, Royal Academy of Arts, Londen. Tot 2/1/17.
Pollock gaf in trance uitdrukking aan de visuele muziek die uit zijn binnenste opwelde.