Sedert 1989 legt het team van Marc Waelkens

de antieke stad Sagalassos bloot. De vondsten

blijven zonder meer spectaculair.

ANTALYA is een te mijden stad, althans tijdens de toeristische zomermaanden wanneer duizenden bezoekers langs de veel te dure visrestaurants aan het haventje neerstrijken. Antalya heeft een mikroklimaat dat onaangenaam is, en hoewel de stad aan de zee ligt, is het er broeierig heet zoals in de tropen. De lucht voelt aan als een hete dweil en doet je naar adem snakken.

Een taxi brengt ons honderd kilometer noordwaarts. Langs de weg die naar Burdur en Isparta leidt, zien we hoe schapen worden geslacht, “geprepareerd” en opgehangen in de kraampjes. Wanneer de kegelvormige Taurusbergen opdoemen, verlaten we de hoofdbaan richting Aglasun, het dorpje bij Sagalassos. Van daar kronkelt een pad zeven kilometer hoog naar de archeologische site. Je kan je moeilijk voorstellen dat hier in de oudheid een belangrijke handelsweg langsheen leidde waaraan Sagalassos zijn rijkdom dankte die het binnenland van Anatolië met de Turkse zuidkust verbond.

Het landschap is overwegend grijs de bergen, de stenen, de aarde met kleine vlekjes groen die wijzen op schaarse vegetatie. Sagalassos is zelfs van dichtbij moeilijk op te merken, ware het niet van de wapperende Turkse vlag en een wimpel van de Leuvense universiteit (KUL). De ruïne met zijn grijze verweerde stenen gaat helemaal op in het landschap.

Het eerste wat opvalt, is de onheilspellende rust die uitgaat van dit desolate landschap waarin mensen niet thuis lijken te horen. De kale bergen ontbost in de oudheid, waardoor de erosie veel sneller verloopt liggen als reusachtige molshopen rond de site van Sagalassos, slechts bewoond door schorpioenen en slangen. De wijdsheid en de monotonie van de kleuren nodigen uit tot kontemplatie of overschouwing van het slagveld.

DANSENDE MEISJES.

Dit is een plaats waar krijgsheren horen te staan, speurend over het land hun land om de juiste strategie te bepalen. Zo moet Alexander de Grote zich gevoeld hebben toen hij daar in 334 vóór Kristus stond en de geschiedenis van de stad een nieuwe wending gaf. De overwinnaar was droevig gestemd, zijn vriend Leandros was bij het beleg gesneuveld. Toen enkele mannen de vorst wilden troosten, werden zij tegengehouden door een officier met het woord “aglasun”, “dat hij wene”. Volgens de legende komt de naam van het dorp daar vandaan.

De veldslag werd nauwkeurig beschreven door Alexanders biograaf Arrianos, die de Sagalassiërs “de meest krijgszuchtige” van alle Pisidiërs noemde. De stad had geen omwalling maar werd beschermd door de kegelberg die de antieke toegang domineerde. De bevolking van Sagalassos, aangevuld met een leger van de nabijgelegen stad Termessos, verzamelde zich op deze berg en werd in de pan gehakt door de elitetroepen van Alexander. Zeshonderd Sagalassiërs kwamen om bij de gevechten. De val van Sagalassos betekende meteen het einde van de onafhankelijkheid van Pisidië.

Vorig jaar ontdekten de archeologen het hoofd, de voeten en de vingers van een beeld dat Alexander voorstelde en opgesteld stond in een heroön, een heldenmonument. Het beeld moet meer dan vier meter hoog geweest zijn, en de sokkel is versierd met friezen waarop dansende en musicerende meisjes staan afgebeeld. De rest van het beeld hoopten ze dit jaar te vinden, maar het blijft verborgen onder het puin. Sagalassos geeft zijn geheimen niet prijs op bestelling.

Is het trouwens wel de kop van Alexander die in 1994 uit de grond tevoorschijn kwam ? “Zolang we geen inskriptie of tekst hebben die dat bevestigt, kunnen we het niet wetenschappelijk konfirmeren, ” zegt professor Marc Waelkens. “De vorst werd geïdealizeerd als een god en de fysionomie sluit aan bij die van Dionysos of Apollo. Dat het beeld een kopie van een bronzen beeld is, kunnen we opmaken uit de gestileerde haartooi. De meeste beelden van Alexander zijn kopieën van postume portretten, wat de ikonografie niet eenvoudiger maakt. Dit gezicht lijkt het meest op Alexanders afbeelding op de sarkofaag die in het archeologisch museum van Istanbul staat. “

De gevonden kop is bestudeerd door specialisten uit de hele wereld, en algemeen wordt aangenomen dat het om een portret van de jonge Alexander gaat. De vorst werd door minstens vijf beeldhouwers afgebeeld : Lysippos, Leochares, Euphranor, Chaereas en Euthykrates. Voorzichtig wordt gekonkludeerd dat het beeld van Sagalassos een nieuw type is, gemaakt door een beeldhouwer uit het leger van Alexander die werkte in de stijl en volgens de traditie van de beroemde voorganger Polykleitos. Het beeld keek uit op de kegelberg waar Alexander zijn veldslag won. “De hellenizering van Sagalassos werd door de inwoners blijkbaar als een zegen gezien, ” besluit Waelkens.

Toen de Leuvense hoogleraar in 1989 voor het eerst zijn spade in de grond van Sagalassos stak, kon niemand vermoeden dat dit de start zou worden van wat nu de grootste aktuele opgraving in het Middellands Zeegebied is. “De grootste niet in oppervlakte, maar wel door het aantal ingezette werkkrachten en door de opeenvolging van belangrijke vondsten die uit de bodem tevoorschijn komen, ” aldus Waelkens. Of hij dit bij de aanvang van de opgravingen had kunnen vermoeden ? “Neen. Ik wist dat het een uitzonderlijke site was en ik hoopte dat er veel in de bodem zou zitten. De stad is in de zesde eeuw verwoest door twee opeenvolgende aardbevingen en bleef nadien zo goed als onaangeroerd. Maar dat het zo’n vaart zou lopen, neen, dat wist ik niet. “

EFEZE.

Vorig jaar legden Waelkens en zijn team een Romeinse fontein bloot van 28 meter breed met een door beeldhouwwerken versierde façade ; een dronken Dionysos met sater van een uitzonderlijke kwaliteit, een standbeeld van de wraakgodin Nemesis en, als klap op de vuurpijl op de laatste dag van de campagne, het hoofd van Alexander de Grote waarmee hij de wereldpers haalde. Dit jaar zijn de vondsten niet minder belangrijk. Vier ontbrekende beelden van de fontein werden ontdekt : alweer een Dionysus met sater, een beeld van Ascleipios met de handtekening van Glykoon uit de beeldhouwersstad Dokimeion, voorts een vrouwenbeeld opgedragen aan diezelfde godheid en nog eens een saterkop. “Het is hoogst zeldzaam geworden dat er nog beelden van zulke kwaliteit worden bovengehaald, ” zegt Waelkens. “Zo’n Dionysos, bijvoorbeeld, moet een waarde hebben van 200 à 300 miljoen frank. “

Onder de agora is een intakt gebleven teatermasker opgegraven. En in de termen werd een volledig hypocaustum blootgelegd, dat is de Romeinse voorloper van onze centrale verwarming. De laatste dagen van de opgravingscampagne, die op 3 september werd afgeblazen, ontdekten ze bovendien dat de hele benedenverdieping van het 840 vierkante meter grote gebouw helemaal intakt gebleven is onder het puin. Het bestaat uit een doolhof van gewelven, gangen en kamers, sommige tot vijf meter hoog, die opgevuld zijn met een twee meter dikke laag grond.

“Nu weten we waarom de oudere mensen in het dorp de stad ‘Bodrum’ noemden, de gewelfde kamer, ” bekommentarieert Waelkens de spectaculaire ontdekking. “De gewelven zijn zo stevig dat zij het gewicht van het ingestorte gebouw hebben kunnen dragen. We hebben alles weer toegedekt, omdat ons de tijd ontbrak om dit werk tot een einde te brengen. Ik zou bij God niet weten wat we hier uit de grond gaan opdiepen. Een gebouw uit de Oudheid van die oppervlakte en in zulke staat is mij niet bekend. ” Het kleine Efeze, zoals de site enkele jaren geleden heette, is het tweede Pompeï geworden. “Omdat hier geen steen ontbreekt. Alles zit onder het puin. “

De stad is gebouwd op verschillende terrassen, die een hoogteverschil van meer dan tweehonderd meter overbruggen. De gemiddelde hoogte is 1500 meter, de omliggende bergen klimmen vlot boven de 2000. ’s Zomers kan het brandend heet zijn, al koelt het ’s nachts sterk af. In de winter daalt het kwik tot min 25 graden en gedurende vier maanden is de stad met sneeuw bedekt. Het temperatuurverschil tussen zomer en winter kan meer dan zestig graden bedragen. Met andere woorden : het is zo goed als onleefbaar op deze barre hoogte.

En toch hebben hier mensen gewoond, van 5000 vóór Kristus tot de zevende eeuw van onze tijdrekening. De archeologen staan voor een raadsel. Was het een pronkstad waar de Sagalassiërs alleen in de zomer gebruik van maakten wanneer er malaria heerste in het dal, en brachten ze de winter beneden door ? Gezien de omvang van de stad, meer dan vier vierkante kilometer waar naar schatting 50.000 mensen woonden, en het prestigueuze karakter is dit weinig waarschijnlijk.

KOPPIG.

Niet alleen het klimaat maar vooral de aardbevingen maakten van Sagalassos een vermaledijde plaats. Twee opeenvolgende rampen gaven de stad echter de doodsteek. In 518 en 528 werd Sagalassos getroffen door zware schokken die zowat alle gebouwen verwoestten en vele slachtoffers moeten gemaakt hebben. De doden werden in voorlopige graven gelegd tussen het puin. Deze zomer werd een vijftiental skeletten gevonden tussen brokstukken ingestort puin, vlakbij de grote toegangsweg naar de stad. In drie gevallen ging het om een volwassen persoon die begraven werd met een kind tussen de benen of tussen de armen.

Na de aardbevingen is een klein deel van de bevolking in Sagalassos blijven wonen, vaak in noodwoningen waarvan er dit jaar enkele zijn blootgelegd. Dankzij de keramiekresten kunnen de bouwlagen perfekt gedateerd worden. De stad verpauperde echter, het geld ontbrak om alles weer op te bouwen. Zo’n honderd jaar na de ramp vertrok de laatste inwoner naar het dal, waar het Byzantijnse Sagalassos tot de twaalfde eeuw voortleefde op de plaats van het huidige Aglasun.

De onherbergzaamheid heeft ook plunderaars en drieste archeologen afgeschrikt. In 1706 ontdekte de Franse arts Paul Lucas de ruïnes van Sagalassos, toen hij met een kamelenkaravaan door het gebied trok. Hij bezong vooral de schoonheid van het dorp Aglasun (“het mooiste ter wereld”) in zijn reisdagboek. De Engelse predikant F.V.J. Arundell leverde in 1826 de eerste gedetailleerde beschrijving. De grote reizigers van de negentiende eeuw bezochten de stad. In 1884 wilden twee Oostenrijkers met opgravingen beginnen, maar een jaar later stierven ze aan gele koorts. Ze liggen begraven op het kerkhof van Antalya. Het voorval was niet van die aard om andere archeologen te inspireren.

In de twintigste eeuw kwamen er nog sporadisch bezoekers. De site was alleen nog bereikbaar via een muilezelpad en dan uitsluitend in de zomermaanden. In 1972 probeerde een Oostenrijks team onder leiding van professor Fleischer het opnieuw, maar hij werd na een dispuut met de Turkse overheid weggestuurd. Het wachten was op Marc Waelkens, een man die zijn hart aan Turkije verpand heeft. Hem worden eigenschappen toegeschreven als “eigenzinnig” en “volhardend”. “De eerste jaren sliep ik hier op een planken vloer, zonder water en elektriciteit, ” zegt hij. “Ik kan me voorstellen dat de meeste archeologen dat niet zien zitten en sites verkiezen dicht bij de kust, waar ze in luxueuze hotels kunnen slapen en lekker kunnen eten. “

Hülya is negentien en steekt met gesprokkeld hout de warmwaterketel aan voor het stortbad. Ze is in Bielefeld geboren en spreekt een mondje Duits. Haar moeder bakt pannekoeken met schapekaas en kruiden. We slapen op het gelijkvloers van hun huis, samen met de Turkse kraanman Esref die negentien jaar ervaring heeft in de archeologie. Waelkens kreeg dit jaar gratis een kraan ter beschikking van zijn Duitse kollega’s in Pergamon en nam de kraanman mee over. Esref heeft de spleten in de plankenvloer en onder de deuren dichtgemaakt met kranten en doeken. Om de slangen buiten te houden. De vorige bewoners zijn ijlings op de vlucht geslagen toen ze zo’n reptiel tussen hun beddelakens aantroffen.

TEEHUIS.

Het dorp leeft mee met de Belgische opgravers. In het begin waren ze met twintig en nu al met vijfenzestig seizoenarbeiders die in de zomer twee volle maanden in het kamp werken. Hun lonen gaan van 250 tot 350 frank per dag. “Dat is het dubbele van wat ze elders kunnen verdienen, ” zegt Waelkens. De meeste zijn landarbeiders. Geld hebben ze nauwelijks, ze ruilen hun goederen. “Ze hebben vaak schulden en ik moet ze voortdurend voorschotten op hun loon betalen. Het zijn trouwe arbeiders. De meesten komen hier al enkele jaren. Dit projekt is alleen mogelijk met deze lage lonen. In Italië of Griekenland zou het ondenkbaar zijn zoveel arbeiders in te zetten. Zelfs in de Turkse kuststreken is het onmogelijk, omdat ze daar veel meer geld kunnen verdienen in de toeristische sektor. “

Intussen is er in Aglasun een hotelletje met enkele kamers en een restaurant met de toepasselijke naam Sagalassos. Maar voor het overige gaat het leven zijn gewone gang. ’s Avonds zitten rokende mannen met hun zware knevels in de teehuizen schaak of okey te spelen. Vanaf vijf uur ’s morgens verspreidt de muezzin zijn klaaglijke gezang over het dorp.

De wetenschappers en studenten die voor minstens drie weken, sommigen tot twee maanden, in Sagalassos bleven, waren met zesennegentig dit jaar. Een enorm aantal. Zeer uiteenlopende wetenschappelijke disciplines kunnen elkaar vinden in een archeologisch projekt. Het tijdperk van de romantische Einzelgänger Schliemann is lang voorbij. “Gelukkig maar, ” zegt Waelkens.

Hij kan een beroep doen op ingenieurs, architekten, kartografen, geologen, geomorfologen, archeozoölogen, palynologen (stuifmeel- en sporendeskundigen), naast de mensen die instaan voor de konservatie van de objekten, het optekenen, fotografie en video, logistiek allerhande, het management van het depot. Er is ook een hartchirurg die als vrijwilliger helpt bij de konservatie en tegelijk de kleine en middelgrote kwaaltjes kan behandelen : buikloop, schorpioenbeten, tendinitis, ook wel de “archeologenziekte” genoemd als gevolg van het voortdurend werken met het truweel. De studenten worden gerekruteerd op de KUL en Sint-Lukas Gent, maar ook bij Istanbul University en Bilkint University Ankara die hun beste krachten stuurden.

Het wetenschappelijk team is internationaal samengesteld met een meerderheid van landgenoten, maar ook Britse, Portugese, Italiaanse, Griekse, Nederlandse, Amerikaanse en Turkse vorsers. Alle wetenschappers werken op hun terrein en de interdisciplinaire diskussies worden ’s avonds aan tafel voortgezet in het opgravingshuis dat twee jaar geleden voltooid werd, en waar alle voorwerpen voor onderzoek en restauratie worden bijgehouden. In het huis is ook een Turkse inspekteur die nauwlettend toekijkt op de werkzaamheden. De politie houdt eveneens een oogje in het zeil, zoals een Belgische en Amerikaanse televisieploeg hebben mogen ondervinden.

De belangrijkste voorwerpen verhuizen na het opgravingsseizoen naar het museum in Burdur waar, bijvoorbeeld, het beeld van Nemesis (in ongelukkige omstandigheden) staat opgesteld. Andere objekten worden opgeslagen in de brandweerkazerne van Aglasun. Marc Waelkens koestert de hoop om ooit een eigen museum op of nabij de site te krijgen, wat zowel het wetenschappelijk onderzoek als de toeristische aantrekkingskracht zou ten goede komen. “Het Romeinse badhuis en vooral de benedenverdieping die we volgend jaar willen ontruimen, kan daarvoor in aanmerking komen, ” droomt hij luidop.

MUNTEN.

Sagalassos leeft voor de helft van fondsen en toelagen, en voor de helft van giften van privé-sponsors. “Het verzamelen van geld is misschien mijn belangrijkste bezigheid, ” zegt Waelkens met een boutade. Sine qua non. Naast het opgravingswerk en de full-time leerstoel aan de universiteit, is de Leuvense professor het hele jaar bezig met het verzamelen van geld om zijn campagne te financieren. “Naast de vaste toelagen en het wetenschappelijk instrumentarium, moet ik elk jaar 3,5 miljoen frank werkingskosten bij elkaar harken, ” zucht hij.

De hoofdsponsors zijn de industrieel Baert-Hofman die een fonds heeft opgericht om de leerstoel van Marc Waelkens te financieren, Lamberts-Van Assche van Marlux, ABB, naast tal van andere sponsors zoals BACOB die de publikatiekosten voor zijn rekening neemt, Agfa, idem voor het fotomateriaal, Videohouse dat elk jaar een gloednieuwe minibus ter beschikking stelt, ASLK enzoverder. De toelagen komen van de Interuniversitaire Attraktiepolen (met medewerking van de UCL en het Koninklijk Museum voor Midden-Afrika in Tervuren), de afdeling wetenschapsbeleid van de diensten van de Eerste Minister (de zogenaamde Centers of Excellence), het Fonds voor Kollektief Fundamenteel Onderzoek, de Nationale Bank via de KUL.

“En dan is er nog onze Vriendenkring van Sagalassos die elk jaar een klein miljoen samenbrengt, ” en waarvoor Waelkens het hele land afreist om voordrachten te houden. Hij schrijft ook elk jaar een veertigtal rapporten van een driehonderd bladzijden.

Alles wat in Sagalassos opgediept wordt, heeft zijn waarde voor het onderzoek. De studenten zijn dan ook voortdurend bezig met het filteren en herfilteren van het opgegraven puin. Alle potscherven, bijvoorbeeld, belanden in de handen van keramiek-specialist Jeroen Poblome voor een nauwkeurige datering. “Zeker een half miljoen per jaar, maar we houden de moed erin, ” zegt hij op zijn kruk bij de stapelcontainers. Vergelijkend onderzoek heeft aangetoond dat het vermaarde keramiek van Sagalassos via de havenstad Perge werd verscheept tot in Syrië en Egypte. Wat meteen ook verklaart waarom zoveel munten uit Perge in Sagalassos werden gevonden.

Aardewerk kan overigens een schat aan informatie opleveren. Dit jaar werd gestart met de analyse van de organische residu’s die terug te vinden zijn langs de binnenkant van de pot, maar die ook in het terracotta binnengedrongen zijn. Zo hopen de onderzoekers een precies beeld te krijgen van wat de pot geschaft heeft. Zelfs het kleinste stukje visgraat waar een Sagalassiër zich ooit in verslikte, heeft zijn nut voor de wetenschap.

Wanneer archeozoölogen resten ontdekken van een zeldzame katvissoort, geeft dat feit niet meteen een dramatische wending aan de geschiedenis. Maar het zegt wel iets wanneer die vis alleen in de Nijl zwom. Handelskonvooien moeten dus vanuit Egypte tot in het onherbergzame Taurusgebergte zijn doorgedrongen met voorraden gepekelde katvis, die wellicht geruild werden voor aardewerk of andere goederen.

HAARSPELD.

Een ander team is bezig met een onderzoek naar de pollen en stuifmeelkorrels die in sommige kalktuffen worden teruggevonden, om zo een beeld te krijgen van de vegetatie van weleer. Archeologen en hun kollega’s uit aanverwante disciplines zijn dus wel verplicht voortdurend spijkers op laag water te zoeken. Om het met een oud spreekwoord te zeggen : “Wie het kleine niet eert, is het grote niet weerd”. Of zoals de jonge archeologe Marleen Martens het uitdrukt : “Die grote beelden zijn wel heel spectaculair voor de media, maar voor een archeoloog kan een potscherf, een haarspeld of een stuk glas soms meer zeggen over het leven van de mensen in die tijd. “

Op gebied van restauratie en konservatie worden de nieuwste soms zelf ontwikkelde technieken gebruikt. Zoals het assembleren van beeldhouwwerken en bouwstenen met epoxylijm (samengesteld uit polyaminen en bisphenol A, vermengd met gruis van de steen zelf) en glasvezelstaven, die tegelijk stevig en buigzaam zijn en beter bestand tegen aardschokken. Toch blijft het een geduldige karwei om stukken van soms meer dan 50 kilogram te verlijmen. De Engelse restauratie-specialist Chris Cleere, van het Institute of Archeology London, heeft kostbare brokken gelijmd.

“De kwaliteit van een beeld kan je soms het best aan de achterkant beoordelen, ” zegt hij. “Daarom is de Dionysos met sater die we vorig jaar gevonden hebben voor mij het mooiste beeld. Het is volledig driedimensioneel uitgewerkt. Je kan er rond wandelen en het telkens uit andere hoeken bewonderen. Het is iedere keer anders en het blijft even mooi. “

Henk Van Nieuwenhove

De wraakgodin Nemesis ; een saterkop ; het hoofd van Alexander de Grote, bijna een halve meter groot : Sagalassos geeft zijn geheimen niet prijs op bestelling.

De Romeinse termen : de grootste aktuele opgraving in het Middellands Zeegebied.

Skelet van moeder en kind : noodgraf na de aardbeving.

Marc Waelkens : “Het verzamelen van geld is misschien mijn belangrijkste bezigheid. “

Hypocaustum, het verwarmingssysteem in de termen : alles zit onder het puin.

Friezen van het heroön met dansende en musicerende meisjes : “de inwoners zagen de hellenizering als een zegen. “

Dionysos met sater, gevonden in 1994 : “het is hoogst zeldzaam dat er nog beelden van zulke kwaliteit worden bovengehaald. “

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content