Nietzsche lezen bevordert de gezondheid. Honderd jaar na zijn dood heeft zijn aristocratische dieetleer nog steeds een grote werfkracht, ook al dachten de vrouwen in zijn leven er anders over. Portret van een man en zijn missie.
Zijn hele leven lang liet hij per post ambachtelijk gemaakte worst uit zijn Duitse thuishaven tot in de verste uithoeken van de Zwitserse Alpen aanrukken. Franziska, zijn mamaatje in Naumburg, kreeg dan te horen dat de salami weer eens te vettig was of het vlees te droog. Zelf maakte hij ondertussen in Sils Maria notities over het ideale dieet dat niet voorzag in alcohol maar wel in rabarber en thee. Ook gekookte eieren, brood, fruit en noten met een glas melk stonden op het sobere menu. Friedrich Nietzsche, die op 25 augustus honderd jaar dood is, spendeerde noodgedwongen heel wat aandacht aan zijn voeding. Als prille twintiger werd zijn gezondheid al danig ondermijnd door allerlei kwaaltjes. Ondertussen ontwierp hij een heel eigen levensfilosofie die sinds zijn overlijden tot de meest uiteenlopende interpretaties aanleiding heeft gegeven. Wie hem vandaag leest zonder zich blind te staren op taboewoorden als Übermensch, blond beest of slaven- versus herenmoraal, die vindt in zijn sprankelend geformuleerde fragmenten een heuse gezondheidsleer die de lezer aanmaant om een vrij leven op eigen kracht te leiden. Vanwaar stamt Nietzsches obsessie met fysieke gezondheid in het bijzonder en filosofische dieetleer in het algemeen? Zeker niet van zijn vader, een protestantse dominee die amper zesendertig jaar oud werd, en ook niet van zijn robuuste, vrome mama die zich weinig vragen stelde bij het leven.
Toen Nietzsche in 1844 in Röcken, een onooglijk dorpje in de buurt van Leipzig, werd geboren, leek hij voorbestemd om dominee te worden, zoals dat al generaties lang de gewoonte was aan vader- en moederszijde. Maar het noodlot, waarvan Nietzsche later zou zeggen dat elke mens het dient lief te hebben (amor fati), zou er anders over beslissen. Als student kwam hij bij een uitje in Keulen toevallig terecht in een bordeel. Hij zou zijn gids naar een restaurant hebben gevraagd en in plaats daarvan belandde hij in het gezelschap van schaars geklede dames. Nietzsche, die deze anekdote zelf vertelde aan een vriend, waagde zich toen niet verder dan een paar frivole akkoorden op de piano van het huis clos, maar heeft achteraf zijn schade ingehaald. Sporadisch bordeelbezoek in Leipzig waar hij in 1866 studeerde, heeft hem toen opgezadeld met syfilis. Nietzsche zelf heeft deze diagnose nooit meegekregen van de dokters. Maar de ziektesymptomen die hij van dan af vertoont, spreken boekdelen. Ook al werd hij sindsdien behandeld voor deze venerische infectie, er bestond in de negentiende eeuw nog geen afdoend middel tegen syfilis. Vandaar dat hij voortdurend klaagde over hoofdpijn, reumatische aandoeningen en misselijkheid. In het laatste stadium werden ook zijn hersenen aangetast. Na twintig jaar syfilis raakte hij ten prooi aan typische aanvallen van euforie en vervolgens lethargie. Nietzsches laatste geschriften dragen trouwens overduidelijk de retorische sporen van deze pathologische overmoed.
Op 3 januari 1889 werd Nietzsche als geesteszieke geïnterneerd nadat hij in Turijn snikkend een paard had omarmd dat door een koetsier werd geslagen. Voortaan sleet hij tot 1900 zijn dagen als psychiatrische patiënt die door de zorgen van mama en zus Elisabeth werd omringd. Vooral deze laatste deed er alles aan om van Nietzsches leven en werken een Duitse legende te maken, maar dat is een ander controversieel hoofdstuk in de Nietzsche-receptie dat zo direct niets te maken heeft met zijn gezondheid.
PAULUS EN SOCRATES
Wie weet dat Nietzsche, zoals diens Franse tijdgenoot Guy de Maupassant, vanaf zijn tweeëntwintigste aan een ongeneeslijke geslachtsziekte leed, verstaat beter zijn gedweep met een goed leven en optimaal klimaat. Nietzsches genie bestond erin dat hij zijn ziekte ‘omfunctioneerde’ tot een huisapotheek vol recepten om een gezond leven te leiden. Met niets en niemand ontziende scherpte ging hij in zijn geschriften te keer tegen concurrerende diëtisten die de mensheid een verkeerd idee van gezondheid hadden aangepraat. Nietzsche ondernam een kruistocht tegen Paulus en Socrates omdat zij een levensvreemde religie (de christelijke) en een levensvijandige filosofie (de westerse metafysica) hadden uitgedacht. Eigenaardig genoeg kreeg Nietzsche het predikaat van nihilisme opgekleefd terwijl uitgerekend hij zijn tegenstanders van nihilisme beschuldigde. De christelijke godsdienst degradeerde immers het eindige, menselijke leven tot een nietig voorspel van het eeuwige leven in het hiernamaals. Op analoge manier miskenden Socrates en Plato de alledaagse zintuiglijke werkelijkheid en trokken ze zich terug in een theoretische, kunstmatige wereld van bewustzijn en ideeën. De religieuzen en filosofen waren de decadenten en de nihilisten, aldus Nietzsche, want zij hebben ons tweeduizend jaar lang een laffe levensstijl opgedrongen die genoegen nam met onbestaande luchtkastelen.
Nietzsche werd aanvankelijk opgemerkt als de wonderboy van de Duitse filologie. Zijn leermeester Friedrich Ritschl ontdekte Nietzsches talent voor Griekse en Latijnse taalkunde en vooral literatuur. Toen hij amper vijfentwintig was en zijn doctorale studie nog niet had afgerond, werd hem al een leerstoel aangeboden in het Zwitserse Basel. Een jaar daarvoor had Nietzsche in het Zwitserse Tribschen, in de buurt van Luzern en Basel, kennisgemaakt met zijn muzikaal idool Richard Wagner. Na zijn eerste contact met Wagner in 1868, werd hij een huisvriend bij de meer dan dertig jaar oudere mentor en diens tweede eega Cosima. De jonge Nietzsche dweepte niet alleen met de totaalmuziek van Wagner maar ook met de intellectuele en fysieke uitstraling van diens tweede vrouw. Cosima was de dochter van Frans Liszt en oorspronkelijk gehuwd met de dirigent Hans von Bülow. Als Nietzsche beiden ontmoet, wordt de liefdesrelatie van het kerverse koppel druk besproken in de pers. Nietzsche zat dus in het oog van de toenmalige mediastorm en voelde zich daar uitstekend bij. Zoals de totaalmuziek van Wagner de toehoorder onderdompelt in een intens bad van extreme gevoelens, zo voelde Nietzsche zich allicht geëlektrificeerd in hun omgeving. Die energieke kracht is het die Nietzsche in lichaam en geschrifte voortdurend opzoekt en waar hij zijn leven lang voor op de bres springt. De kracht van het intense leven – later noemt hij dat ‘de onschuld van het worden’ – bezingt hij vervolgens ook in zijn eerste boek waarin hij als filoloog het Griekse drama associeert met de muziek van Wagner. Wagner vindt de Griekse tragedie opnieuw uit. De dionysische, wilde expressie van het leven, zoals dat werd omspeeld in het Griekse treurspel, krijgt in Wagners kunst, aldus Nietzsche, een eigentijdse stem. Het zou niet lang meer duren vooraleer Nietzsche als filosoof dit ongetemde en ongeremde leven een stem wou geven.
KRACHT VAN HET ECHTE LEVEN
Zijn filologische eersteling, De geboorte van de tragedie uit de geest van de muziek (1872), betekende tegelijk Nietzsches actieve afscheid van de filologie en van zijn carrière als professor. Zijn avontuurlijke bruggetjes tussen Griekse literatuur en Wagneriaanse muziek werden hem niet in dank afgenomen door de toenmalige filologische coryfeeën. De filologische mode van zijn tijd bestond immers in het historisch reconstrueren van de ontstaansgeschiedenis van literaire gebeurtenissen. Nietzsche maakte gehakt van het historicisme en schreef zelfs vlammende pamfletten tegen de historische methode en tegen het onderwijssysteem als dusdanig. Ook hier hanteert hij zijn ‘nihilistische’ argumentatiemethode: de historische en pedagogische benaderingswijze is blind voor de eigenlijke kracht van het echte leven hier en nu. Zij maken dat leven immers ondergeschikt aan een verzonnen reconstructie van hoe het ooit zou kunnen geweest zijn (de historische wetenschappers) of van hoe het ooit zou moeten zijn (de pedagogen met hun utopische modellen). Wordt het geen tijd, zo Nietzsche, om eindelijk eens de mens als fysiologisch knooppunt van energie onder de loep te nemen?
Daarmee toonde Nietzsche zijn onverholen sympathie voor de positieve wetenschappen en hun fysicalistische observatiewijze van de realiteit als van een krachtenveld. Nietzsche wilde deze klare kijk introduceren in de filosofie zonder te vervallen in een plomp positivisme dat slechts zweert bij de feiten en niets dan de feiten. Nietzsche had immers een missie. Naarmate hij zieker werd, ging hij meer en meer op zoek naar ideale manieren om gezond te worden. Vanaf zijn dertigste neemt Nietzsche betaald verlof en zoekt hij in het zuiden naar de ideale voedingsbodem voor het uitwerken van zijn evangelie. ’s Winters verblijft hij in Nice en ’s zomers in de Alpen. Later zou hij ook in Genua en Turijn aan missioneringswerk gaan doen.
Zoveel aandacht zijn filologisch schandaaldebuut te beurt viel, zo stil bleef het bij zijn echt baanbrekende werken. Menselijk, al te menselijk (1877) heette de nieuwe Nietzsche. Het was een compendium over het leven in al zijn facetten en ook vandaag nog steeds de beste manier om onversneden levenswijsheid uit boeken op te doen. Dit Bond-zonder-Naamboek voor gevorderden heeft het over vrouwen en kinderen, over omgangsvormen en politiek, over voorname en vulgaire gedragstrekjes en natuurlijk over religie, kunst en filosofie. Het is een handleiding voor vrije geesten, zoals het in de ondertitel luidt, en het besluit eerlijk en ontwapenend met opmerkingen over ‘de mens alleen met zichzelf’. Wie nog nooit iets van Nietzsche heeft gelezen, zou hier moeten beginnen. Deze collectie oneliners biedt een staalkaart van de luciditeit én genuanceerdheid waarmee Nietzsche het menselijk bedrijf en zichzelf tot op het bot analyseert. Het citeergehalte van zijn compacte gezegdes is misschien in geen enkel boek zo groot: ‘Overtuigingen zijn gevaarlijkere vijanden van de waarheid dan leugens.’ Met deze vuurpijl opent Nietzsche zijn gevarieerd repertoire aan schrandere, al te schrandere inzichten. Hij weet wat het alfa en omega van het leven is: ofwel moet een mens geboren zijn met een zekere lichtzinnigheid ofwel komt het erop aan om dankzij de kunst en de intelligentie die lichtzinnigheid te verkrijgen. De Grieken hadden voor Nietzsche een voorbeeldstatus want zij waren lichtzinnig ‘ aus Tiefe‘, omdat ze zo diepzinnig waren. Nietzsche draait zichzelf geen rad voor ogen, want hij beseft maar al te goed wat het lot is van de mensen, ook van hemzelf: ‘Wie diep nadenkt, beseft dat hij altijd ongelijk heeft. Daar kan geen enkele daad of geen enkel oordeel tegen op.’ Hoezeer Nietzsche dus ook voor de eigen zaak ten strijde trekt, toch blijft hij – met uitzondering van zijn laatste geschriften – nuchter genoeg om ook de betrekkelijkheid van zijn apostolaat te bevroeden.
VERWANTE ZIEL
Als vijfendertigjarige maakt hij zich helemaal los van de universiteit. Hij krijgt een soort van invaliditeitsuitkering van de Zwitsers. In de jaren tachtig werkt hij aan een onderbouw van zijn gezondheidsleer en reconstrueert hij in verschillende publicaties, vaak uitgegeven in eigen beheer, hoe hij tot die ‘herwaardering van alle waarden’ kwam. De voornaamste gebeurtenis uit die jaren is ongetwijfeld zijn ‘relatie’ met de toen eenentwintigjarige blonde schoonheid Lou Salomé. In 1882 leerde hij haar kennen als een verwante ziel, maar de liefde was niet wederkerig. Nietzsche stuurde zijn vriend Paul Rée als liefdesbode naar haar uit. Rée vertelde haar van diens huwelijksaanzoek maar Salomé voelde meer voor de liefdesbode zelf, zo bleek. Uiteindelijk zou ze in 1887 trouwen met Carl Friedrich Andreas, een filoloog oosterse talen. Als Lou Andreas bracht ze later nog menige kunstenaar en intellectueel het hoofd op hol. Rainer Maria Rilke en Sigmund Freud waren haar voornaamste trofeeën, en natuurlijk Nietzsche die het echter nooit verder bracht dan een platonische liefde.
Voor de tweede keer viste Nietzsche bij de vrouwen achter het net. Met zijn liefde voor Cosima Wagner was het nooit iets geworden. Hij had zich zelfs gebrouilleerd met haar echtgenoot. Wie weet speelde die onbeantwoorde liefde op de achtergrond mee in zijn overtrokken afrekening met Wagner? Nu moest hij Lou Salomé laten gaan. De dood van Wagner in 1883 en het daaropvolgende liefdesverdriet om Lou Salomé hebben Nietzsche geïsoleerd van zijn omgeving. Samen met de verdere evolutie van zijn ziekte kwam hij terecht in een vacuüm waarin hij helemaal werd leeggezogen. Hij voelde zich hoe langer hoe meer een apostel zonder kerk en begon van de weeromstuit te poseren als een anti-heiland. Aldus sprak Zarathoestra (1883-1885) was zijn persoonlijk evangelie waarin hij via parabels en beeldspraak luidkeels zijn heidense boodschap van het licht verkondigde. Zelf had hij de indruk dat dit een mijlpaal was in zijn oeuvre, maar het daaropvolgende Voorbij goed en kwaad (1886) en Genealogie van de moraal (1887) zijn pas werkelijk vernieuwend..
Vooral in dit laatste meesterwerkje vat hij bondig samen hoe hij tot zijn filosofische dieetleer is gekomen. Hij herschrijft de geschiedenis van de christelijke beschaving en legt uit hoe de christelijke ethiek is gegroeid uit nihilistisch ressentiment jegens de positieve waardenbeleving van de sterkeren. De zachte waarden van het christendom zijn voor Nietzsche oncreatieve reacties op de harde waarden van hen die het leven aanvaarden, zoals het zich aandient. Nietzsche beschrijft de botsing van christelijke en heidense waardenbeleving met een fysiologische blik die de werkelijkheid in krachtenvectoren analyseert. Aan de ene kant heb je hen die proactief – zoals dat tegenwoordig in het managerstaaltje heet – de lijnen uitzetten. Zij zijn de echte creatievelingen. Zij scheppen de glans en miserie van het leven uit zichzelf. Daartegenover plaatst Nietzsche de losers die niet de kracht vinden om een oorspronkelijke daad te stellen. Zij leiden een afgeleid, reactief bestaan en kunnen slechts parasiteren op de scheppingsdrang van anderen. Zij koesteren een onderhuidse wrok wegens het eigen creatief onvermogen en zijn erop uit om de gezondheid van de sterkeren te ondermijnen. Nietzsche contrasteert voortdurend beide waardesystemen met elkaar zonder een dialectische brug tussen beide koningskinderen te slaan. Het water tussen het nihilisme van de traditionele christelijke beschaving en Nietzsches bio-ethiek is immers te diep. Daarmee maakt hij het zich soms te makkelijk en verzandt hij in drastische peptalk die later door minder begaafde geesten zo graag werd overgenomen met alle catastrofale gevolgen vandien.
KNEUTERIG RESSENTIMENT
Nietzsche was immers alles behalve een heiden, laat staan een goddeloze. Hij concipieerde zijn ideeën met enkele gelijkgezinden voor ogen die hij in zijn eenzaamheid zo node moest missen. Kortom, zijn exuberante gezondheidsleer was bestemd voor individueel gebruik en niet voor politieke, ideologische partijvorming. Hij wou een appèl doen aan de ‘besten’ in Griekse zin, de voornamen of aristoi en hen oproepen om hun scheppende individualiteit niet te laten fnuiken door het politiek correcte kuddedenken. Nietzsches verwijzingen naar toekomstige Übermenschen beriepen zich op vrije geesten als Goethe en Voltaire, op vrijgevochten condottieri uit de renaissance of de Griekse natuurfilosofen van destijds. Eens te meer was het echter een vrouw die roet in het eten kwam gooien en dan nog wel zijn bloedeigen zuster Elisabeth.
Elisabeth was de incarnatie van hetgeen Nietzsche in zijn geschriften verfoeide. Als iemand de negatieve energie van het kneuterige ressentiment belichaamde, dan was zij het wel. Na zijn kennismaking met Lou Salomé was het tot een slaande ruzie gekomen tussen broer en zus. Elisabeth was vervolgens getrouwd met Bernard Förster, een notoir racist en antisemiet die samen met Elisabeth in Paraguay een arische kolonie wou stichten. Förster was een eugeneticus van het ergste soort die experimenteerde met het telen van een genetische supermens naar Duits model. Nietzsche had geen goed woord over voor de idiote overtuigingen van zijn zwager. Elisabeth volgde haar man naar Nova Germania, zoals zijn kolonie in Paraguay door hem werd gedoopt. Förster pleegde in 1889 zelfmoord toen hij merkte dat zijn veredelingspogingen op niets uitliepen. Elisabeth pakte de koffers en kwam terug naar Duitsland, net bijtijds om zich opnieuw over haar geesteszieke broer te kunnen ontfermen. Tot op vandaag lopen er in Paraguay naar het schijnt nazaten rond van Försters Nieuw-Duitse experimenten met voor latino’s heel ontypische, blauwe ogen en blonde haren.
Elisabeth zette Nietzsches erfenis op korte tijd helemaal naar haar hand. Na de geestelijke instorting van januari 1889 werd Nietzsche aanvankelijk door zijn moeder verzorgd. Nu nam Elisabeth alle touwtjes in handen. Zij redigeerde naar eigen goeddunken het werk van Nietzsche in een in allerijl uit de grond gestampt Nietzsche-archief waar ze haar gekke broer zelfs liet bezichtigen tegen betaling.
SCHEPPEND NIHILISME
Nog voor zijn algehele ontreddering kreeg hij eindelijk in Scandinavië een schare jonge aanhangers, onder wie de toneelauteur August Strindberg. Edvard Munch, die later furore maakte met De schreeuw, was een van de eerste schilders die met gelijkgestemde expressionistische middelen de vlammende verbetenheid van Nietzsches wezen in beeld bracht in het begin van de twintigste eeuw. Nietzsche, de Vincent Van Gogh van de filosofie, werd door de expressionistische schrijvers in Duitsland tot hun patroonheilige uitgeroepen.
Sindsdien is zijn aantrekkingskracht voor jonge vernieuwende kunstenaars en intellectuelen alleen maar toegenomen. Binnen de Nederlandstalige scene was het vooral Nietzsches onafhankelijkheid die aansprak. Menno Ter Braak en Edgar Du Perron scherpten hun beschavingskritiek aan zijn voorbeeld en Willem Frederik Hermans liet zich, zeker in zijn eerste romans, inspireren door Nietzsches scheppend nihilisme. In de Franse filosofie was het zijn lichamelijke benadering van het denken die bevruchtend werkte. In navolging van Nietzsches genealogie werkte Michel Foucault aan een archeologie van de kennis en later van de seksualiteit.
In Duitsland zorgde Peter Sloterdijk onlangs voor opschudding omdat hij in Regels voor het mensenpark aanknoopte bij het nieuwsoortige humanisme van Nietzsches gezondheidsleer. Nietzsche, aldus Sloterdijk, trachtte als eerste filosoof de balans tussen het controlerend beheersen van het menselijk potentieel en het irrationeel uitleven van de impulsen te heroriënteren. Nietzsche begreep lang voor ons dat de klassieke humanistische schriftbeschaving met haar rationele betutteling van de menselijke instincten op instorten stond. Daarom kwam hij op voor een nieuwe gezondheid. Het ziet ernaar uit, zo Sloterdijk, dat na Nietzsches eerste pogingen tot biopolitiek op individuele schaal, de tijd nu rijp is voor het genetisch uitstippelen van een meer verfijnde ‘codex van antropotechnische beheersingsmanieren’. Het irrationele krachtenveld van de eenentwintigste eeuwse mens scheert in de huidige emocratie met haar media-excessen dergelijke hoge toppen dat er aan een nieuw soort van controle moet worden gedacht.
Hoe Sloterdijk die antropotechnische beheersing en ingreep dan wel ziet, was de afgelopen maanden inzet van oeverloze scheldpartijen in weldenkend Duitsland. Nietzsche zou er niet rouwig om geweest zijn. Meer dan ooit bepalen zijn inzichten de huidige agenda. Maar hoe het verder moet, zou ook hij niet geweten hebben, want de mens was volgens Nietzsche nu eenmaal een dier dat vooralsnog niet te programmeren was. Zijn eigen leven was hiervan ironisch genoeg de perfecte illustratie.
Frank Hellemans