In hun vernietigingskampen brachten de nazi’s tussen 1941 en 1945 ongeveer zes miljoen joden om het leven. Die ‘Endlösung’ wordt op indrukwekkende wijze aanschouwelijk gemaakt in het Holocaust Memorial Museum in Washington. Een rondleiding.
INFO : United States Holocaust Memorial Museum, 100 Raoul Wallenberg Place SW, Washington DC. Open van 10 tot 17 u. 30. www.ushmm.org
Washington DC, de naar de eerste Amerikaanse president vernoemde hoofdstad van de VS, werd direct na de onafhankelijkheid op initiatief van George Washington himself uit het niets opgetrokken. Bedoeld als het symbolische hart van de natie, doorkruist door brede verkeersaders die verondersteld werden Amerika’s democratische waarden uit te beelden. Aan de Potomac, de rivier die noord van zuid scheidde, ligt The National Mall , de voortuin van de States. Een drie kilometer lange en enkele honderden meters brede nationale promenade, bestaande uit lanen, bomen, tuinen, fonteinen, musea en herdenkingsmonumenten; het geheel omringd door reusachtige ministeriële gebouwen, vaak in Grieks-Romeinse stijl, kwestie van de nieuwe democratie op de klassieke oudheid te betrekken.
Op de Mall, een van de grootste binnenlandse trekpleisters, worden de grote ideeën, waarden, prestaties en helden van de natie gevierd en ingeprent. Toeristen bezoeken er een museum, bijvoorbeeld de National Gallery of Art of het National Air and Space Museum (2 miljoen bezoekers per jaar), anderen komen om te herdenken of te protesteren.
Aan het ene eind de reusachtige koepel van het Capitol, waar ’s lands wetten gesmeed worden; aan het andere eind het al even imponerende monument voor Abraham Lincoln. Hier, op deze trappen hield Martin Luther King op 28 augustus 1963 zijn roemruchte rede I have a dream. En op 25 april 2004 vertrokken van hieruit honderdduizenden betogers in een March for Women’s Lives: voor betere seksuele opvoeding, gezondheidszorg, anticonceptiva, abortusvoorzieningen, en tégen George W. Bush.
Het Lincoln memorial (1922) ligt pal onder de aanvliegroute van Reagan Airport. 9/11 ten spijt, kijkt niemand nog op van de laag overscherende vliegtuigen. Gebeiteld in een muur, de toespraak van Lincoln bij zijn eedaflegging. ‘ Fellow countrymen’, veel over de slavernij (zogenaamd de inzet van de Amerikaanse burgeroorlog) en een alomtegenwoordige god, blessing America. De kleine boekhandel in het memoriaal zit propvol boeken over de VS, zijn presidenten en – schijnbare uitzondering op de regel – The New Encyclopedia of Freemasonry.
Aan het Natural Museum of American History hangt een affiche met een versleten speelgoedbeer op: Teddy’s Bear, named for Theodore Roosevelt ca 1908. In de enorme wei aan de overkant werd al een pad gesleten richting memoriaal voor de Tweede Wereldoorlog, dat in mei dit jaar werd ingewijd door een voor de gelegenheid vredelievende George W. Bush. Honderd dagen lang herdacht de natie The Greatest Generation, zestien miljoen Amerikanen die ‘streden tegen tirannie’, vierhonderdduizend die ‘hun leven gaven’. En dat we veel aan hen verschuldigd zijn. In een aftandse slee schuiven een Afro-American en zwarte muziek voorbij, vol brother en nigger! De ingang van het memoriaal wordt ontsierd door een immense vlaggenmast met rondom op de voet de boodschap dat Americans came to liberate, not to conquer, to restore freedom and to end tyranny. Het lijkt Irak wel.
Het is een wat protserig memoriaal, 56 stèles voor elke Amerikaanse staat, symbool van ‘een tijd van nooit geziene nationale eenheid’. Zo is dat, in tijden van oorlog sluiten de rangen zich tegen de al dan niet denkbeeldige vijand, groeit en bloeit het groepsgevoel. Fonteinen, een watervalletje, voetbaden verboden. Een wilde eend heeft er geen erg in, een bewaker maakt zich druk. Mensen zoomen in op grote woorden, voorouders die ‘samen vochten, brothers-in-arms, samen gestorven, zij aan zij slapend’.
Stalletjes met soldatenmetaal, medailles en kentekens, en een poster met Most wanted Iraqi wijzen de weg naar het Vietnam Veterans Memorial (1982). 58.000 dode namen op twee zwartgranieten vleugels. Schuin daartegenover komen drie versteende GI’s uit de jungle, voorop een ongewapende blanke met aan weerszijden en iets achter hem, twee zwaarbewapende kleurlingen. Niets herinnert aan de talloze Vietnamese slachtoffers. Bij een stalletje waar FBI- en CIA-petten aan de man worden gebracht, jaagt een man in burger een man in lompen weg.
Herdenken
In dit grandioze, patriottische decor werd in 1993 het United States Holocaust Memorial Museum (USHMM) geopend, dik tien jaar dus voor er een gedenkteken voor WO II kwam (WO I heeft er nog altijd geen). Het holocaustmuseum staat niet op de Mall zelf maar aan de rand, in de marge, tenslotte waren die joden geen Amerikanen.
Herdenken is in. Stukje bij beetje raakt bijna iedereen in de collectieve herinnering ingepast. Eerder dit jaar ging het indrukwekkende National Museum of the American Indian open. Maar die andere Amerikanen, zij die de geschiedenis van de natie zwart gekleurd hebben, komen nog altijd niet aan bod. Geen monument to shame op de Mall! Er lopen enkele privé-initiatieven, waarschijnlijk komt het slavernijmuseum er rond 2007 in Fredericksburg, ten zuiden van Washington.
De toegang tot het holocaustmuseum is gratis, maar gezien de grote toeloop (gemiddeld vijfduizend bezoekers per dag) moet een pasje gehaald worden met een toegangsuur voor de permanente tentoonstelling. Op topdagen is het in de rij staan, soms raak je er niet in. Voor mij een vrouw met een schreeuwerig T-shirt: Love, Fun, Shopping, Inspiration, Enjoy, Amazing! Ook op de muren staan enthousiaste boodschappen, Amerikanen die het Derde Rijk ten val brengen, overlevenden bevrijden, getuigenis afleggen over de holocaust. Aan een van de security officers (bijna allen zwart, onderbetaald dus) vraag ik of het hier altijd al Raoul Wallenberg plaza heette. Zelfverzekerd antwoordt een rondborstige dame dat ik zoiets definitely in de archieven van het museum moet opzoeken.
Vlakbij, op Independence avenue, stormt een brandweerwagen voorbij, hees trompettend, brandend uit alle lichten, met achterop een grote wapperende Stars and Stripes. Ik wrijf de huifkar uit mijn ogen en vraag na. Jawel, in heel de natie, in memory of New York, 9/11, weet je wel? In de metro hangen posters met niet zo duidelijke richtlijnen over wat te doen bij Severe High terrorism, elevetated T, guarded T, en low risk of T attack. Wachten op betere tijden.
Alles en iedereen wordt doorgelicht. Wie iets drinkbaars bij zich heeft moet er een slokje van nemen, het zal je maar zuur opbreken! Eens de controle voorbij kom je voor een muur van vlaggen te staan, die van de twintig US Army Divisions die betrokken waren bij de bevrijding van nazikampen. Dat het de Amerikanen daar niet om te doen was, dat de meeste kampen domweg, per toeval werden ontdekt, blijft onvermeld. Zo ook het feit dat veel kampen, Auschwitz en Majdanek bijvoorbeeld, door de sovjets bevrijd werden. Hier wordt weinig aan het toeval overgelaten; op een muur schallen woorden na die Bill Clinton bij de opening sprak: ‘Dit museum zal het leven van iedere bezoeker voor altijd veranderen.’
Holocaustontkenning
De buitenkant van het museum is louter façade, scherm voor de inhoud. Ook binnenin wordt de architectuur beheerst door contrasten tussen schijn en werkelijkheid. In de kolossale Hall of Witness, een ontmoetingsplaats voor bezoekers, markeren staal en steen de scheiding met de buitenwereld. Constructiemethodes uit het industriële tijdperk, stalen platen, klinknagels, baksteen. Structuren die wachttorens in herinnering roepen. Een verwrongen wereld, de grote trap in omgekeerd perspectief, naar boven uitlopend. Hier is iets mis! IJzeren balken in muren lijken een onhoudbare druk van binnenuit tegen te houden. Onvoorspelbaarheid, onzekerheid; nooit is het kamp veraf.
Een zwartmetalen lift brengt een veertigtal bezoekers naar de vierde verdieping. De tentoonstelling loopt, zoals geweld, in neerwaartse spiraal: opkomst van de nazi’s, Endlösung, het einde. Ondertussen heeft iedereen een identification card bij de hand. Ik koos voor een vrouw, maar trof een man. Geboren in Wenen in 1925, zeventien jaar later uit Mechelen gedeporteerd en vermoord in Auschwitz. Inleven, meeleven, ingebeeld slachtofferschap. Verderop in de tentoonstelling worden bezoekers als vee door een deportatiewagon geleid. De rails eronder komen uit Treblinka; de valiezen, vol vergeefse namen en bestemmingen, gedeporteerd uit Auschwitz. Inleving kan te ver gaan; enkele overlevenden wilden niet nog eens in de trein en er komt een short cut, de enige.
In de lift eisen videobeelden de aandacht op. Een kamp wordt bevrijd, buiten beeld heeft een Amerikaanse GI het over a big prison of some kind; you can’t imagine it; things like that don’t happen. Nee, niet in de States. Het is een on-Amerikaanse misdaad, lijnrecht het tegendeel van Amerikaanse waarden. De holocaust als ontkenning, negatieve bekrachtiging van alles waarvoor de VS, waarvoor wij staan. De jodenuitroeiing als onderdeel van het verhaal van pluralisme, tolerantie, democratie en mensenrechten dat de Amerikanen, dat wij over onszelf vertellen. Het lijkt wel of de Europese joden zich geslachtofferd hebben voor de Amerikaanse waarden. Deze geamerikaniseerde holocaust, van bij het prille begin van het museum doelbewust nagestreefd, is in een mum van tijd uitgegroeid tot een succesvol exportproduct. Een voel-je-goed-holocaust, de negatie van alles waarvoor wij staan; niet de mens maar zijn ontkenning, de onmens, wordt ter discussie gesteld.
Identificatie
De lift opent op een wandgrote foto: een lijkenverbranding volgens de door de nazi’s beproefde methode, afwisselend een laag gedwarste rails, boomstammen, lijken. Gefixeerd blijven Amerikaanse soldaten toekijken. Op de wand ernaast wordt op een groot scherm Dachau bevrijd, telkens opnieuw.
Een dubbele identificatie dus, met joodse slachtoffers en Amerikaanse bevrijders waarmee de tentoonstelling begint en eindigt. Kijkend door de ogen van bevrijders wordt de bezoeker tot getuige gemaakt van de triomf over het ultieme kwaad. Eind goed, al goed. Een Amerikaanse invalshoek die weinig ruimte laat voor de concrete gebeurtenissen in West-Europese landen, met uitzondering van de al even alomtegenwoordige Anne Frank.
De lift spuwt de volgende zwerm bezoekers uit. Ze stromen voorbij, kijken toe, voelen mee, geven de brui aan het vele lezen. Een filmpje over de opkomst van de nazi’s, Engels gesproken, Engels ondertiteld. Vrij unieke beelden, zinnig commentaar, enkele onjuistheden. Hitler als korporaal, de ondertekening van het verdrag van Versailles, de economische depressie, Hitlers mislukte coup, de Führer aan de macht, zwevend boven de hoofden van de juichende massa (die de auto waarin hij staat aan het oog onttrekt). Die afwijkende groet van hem, dat achterwaartse wegwerpgebaar, de hand even horizontaal, klaar om er, met Charlie Chaplin sprekend, een dienblad op te zetten.
Onweer
In een vitrine ligt een exemplaar van de Völkischer Beobachter, het nazipartijblad van 1 april 1933, de dag van de anti-joodse boycot in Duitsland. De nog maar pas aan de macht gekomen nazi’s brullen het voorpaginabreed uit in Gotisch rood: Der Abwehrkampf hat begonnen!, het ganse Duitse volk schaart zich achter de strijd tegen de joodse gruwelpropaganda! In een opengeslagen Reichgesetzblatt kun je de racistische Neurenbergerwetten van 1935 natrekken, keurig, nauwgezet, ganz legal. Antisemitische school- en kinderboeken, een Kleine Rassenkunde des deutsches Volkes. Rode J’s op vergeelde identiteitskaarten. Een stuk verleden gevangen in het email van een gevelplaat: Juden sind hier unerwunscht û ‘hier’, bei uns, in nazi-Duitsland. Juden haben in Ahrenbergen nichts zu suchen; en in koeien van letters op de ijzeren boog van een brug: Der Jude ist unser Ungluck. Er bleibe uns vom Leibe. Dat alles bezegeld door een menigte in vogelperspectief, aangetreden in hakenkruisvorm.
De bezoekers zijn aandachtig, de gemiddelde leeftijd ligt laag, het is te merken dat de holocaust in het Amerikaanse schoolcurriculum zit. Maar het is en wordt te veel. Zeker nu de oorlog begint, meer getto’s en kampen, uitroeiing. Handen haken in elkaar, iemand slaat een arm rond zijn lief. Gebruiksvoorwerpen en beelden uit de getto’s: één vergeefse kreet om hulp. Een Japans meisje, rode hartjes en Hello Kitty op het rugzakje, staart gebiologeerd naar een uitvergrote Anne Frank. Take your time, hoor ik haar moeder zeggen.
Via een loopbrug wandel je door de Tower of Faces, twee verdiepingen hoog, smal toelopend, bekleed met honderden foto’s. Beelden gemaakt tussen 1890 en 1941 in Eishishok, een shtetl (klein joods stadje) bij Vilna. Bar mitswah, huwelijk, vakantie- en verjaardagskiekjes – mensen, in het niets verdwenen, hemelhoog.
Boven de ingang van het hoofdstuk ‘concentrationair universum’ hangt een getrouwe kopie van het beruchte ARBEIT MACHT FREI in Auschwitz-I – de letter ‘B’ op zijn kop, mogelijk een daad van verzet. Een bewust cynisch opschrift, verklaart men ook hier. Toch was het aanvankelijk, in de eerste concentratiekampen, letterlijk bedoeld, Duitse gevangenen die zich tot het nationaal-socialisme bekeerden, kwamen vrij. Van vrijheid gesproken! In een nagebouwde barak ligt een kopie van het pad dat van Treblinka naar een arbeidskamp voerde, geplaveid met brokstukken van joodse grafstenen. Van cynisme gesproken. Op een origineel stapelbed uit Birkenau is het hout rondom het do not touch glimmend aangetast.
Achter een privacy wall, vier muurtjes op borsthoogte, gaan videobeelden schuil van onmenselijke medische experimenten. Je hoeft niet te kijken, maar de borstwering prikkelt natuurlijk de nieuwsgierigheid. Criticasters hebben het over voyeurisme, bezoekers zouden er elkaar verdringen. Niets van te merken, mensen gluren niet, ze staren aangedaan, ingetogen, ongelovig, verontwaardigd. Omkijkend naar het voorbije, zie ik onder het Arbeit macht Frei drommen mensen binnenstromen.
Het ‘laatste hoofdstuk’ is een beetje een amalgaam, het resultaat van compromissen. De Duitse terugtocht, verzet in nazi-Duitsland, opstanden in kampen en getto’s, nog meer verschrikkingen. De Engelse soldaat die in het door tyfus geteisterde Bergen-Belsen met een bulldozer lijken in een put schuift, heeft niet alleen een zakdoek voor de neus, hij knijpt die ook extra dicht. Huilend kust een vrouw de hand van een bevrijder, eindeloos.
Redders in nood, het moedige gedrag van de Denen, Raoul Wallenberg, joodse kinderen gered door christelijke gezinnen. Zofia Tymejko bijvoorbeeld, herdoopt in Selma Szwarzwald en als katholiek meisje grootgebracht. Enkele van haar schamele bezittingen zijn bewaard gebleven: een bruin valiesje, een miniatuur bijbeltje en een beeldje van Sint-Antonius – die van de verloren voorwerpen.
Op de begane grond loopt een holocausttentoonstelling voor kinderen, Daniel’s Story. Ouders en kinderen wandelen door het leven en de ellende van het jongetje. ‘Heel erg stoute mensen waren het’, stelt een vader zijn dochtertje gerust. Hij wijst op het No Jews allowed (sic) op een parkbank en of ze dat luidop lezen wil. ‘Hoe denk je dat de joden zich voelden?’ Het meisje heeft meer oog voor de andere jonge bezoekers. ‘Bad, isn’t it?’, ‘Yeah!’ Een deur met een kijkgat in, het Look here erboven aangevreten door de transpiratie van elf jaar kinderhoofdjes.
In een Learning Center kan een register van joodse overlevenden geraadpleegd worden. Geen van de zeven schermen is bemand. Blijkt dat ook echtgenotes, kinderen en kleinkinderen van overlevenden tot de survivors worden gerekend. Blijvend leed, erfelijk slachtofferschap. Iets verderop, waar nog minder bezoekers komen, loopt een reportage over Darfur, volkenmoord hier en nu. Aangrijpende foto’s, voorzien van verstandig commentaar, geprojecteerd op een scherm dat wiegend in het geweld van de airco de beelden tot leven brengt. Niemand houdt halt, het is genoeg geweest. Buiten is het drukkend heet, het gaat onweren.
Niet-joden
Het USHMM is een indrukwekkend museum, alles wordt overzichtelijk gepresenteerd en uiteengezet. De opstelling is gediversifieerd, foto’s, films, tekeningen, artefacten en getuigenissen wisselen elkaar voortdurend af. Weinig of geen emotionele manipulatie, geen Disneylandtoestanden zoals in het Museum of Tolerance in Los Angeles.
Ongelooflijk wat in Washington allemaal samengebracht werd: authentieke kasseien uit het getto van Warschau (authentiek hoofdhaar van Auschwitzslachtoffers mocht dan weer niet), één van de melkkannen waarin historicus Emmanuel Ringelblum documenten en dagboeken aan de aarde toevertrouwde en ons toespeelde, een reddingssloep waarmee Denen joden naar Zweden overbrachten. Om alles tot je te laten doordringen heb je algauw een uur of vier nodig. Maar zo werkt dat niet, mensen hebben hun eigen tempo, doen er gemiddeld twee uur over.
Door de tweeledige identificatie met bevrijders en slachtoffers wordt er zo goed als geen aandacht besteed aan de daders. Alle identificatiekaarten zijn op naam van slachtoffers, het daderperspectief ontbreekt. Alsof de joden het slachtoffer geworden zijn van een onzichtbaar, bovenmenselijk en vooral, onmenselijk kwaad. Geen woord ook over de lange voorgeschiedenis van het moderne genocidale denken. De ideologieën, wetenschappelijke theorieën, structuren en instellingen die eraan ten grondslag lagen, worden niet belicht. Zo goed als alles werd toegespitst op individuele verantwoordelijkheid, alsof een mentaliteitswijziging, meer verdraagzaamheid voor ‘anderen’ bijvoorbeeld, herhaling kan voorkomen.
Niettegenstaande de ellenlange discussies die voorafgingen aan de oprichting van dit in 1979 geplande nationale holocaustmuseum, gaat er bijzonder weinig aandacht naar niet-joodse slachtoffers (politieke tegenstanders, homoseksuelen, Getuigen van Jehova, Roma’s en Sinti’s…). De soms bedenkelijke houding van de joodse gemeenschap in Palestina voor en tijdens de oorlog, en de aanvankelijk afwijzende houding van Israël tegenover overlevenden en de slachtofferstatus, blijven onvermeld. Andere genociden worden slechts oppervlakkig belicht, in het voorbijgaan. De volkenmoord op de Armeniërs komt alleen ter sprake in de cynische uitspraak die Hitler eind 1939 of begin 1940 zou gedaan hebben over wat de Poolse joden te wachten stond: ‘Wie tenslotte, herinnert zich nog de vernietiging van de Armeniërs?’
Door Gie van den Berghe