
Wandeling langs het parcours Poëzie in dubbeltijd in Brugge.
Hij noemt het een ‘kleine ritselende revolutie’. Er valt weinig te ritselen: geen boeken, geen blaren. De poëzie komt, gesproken, uit klankkasten (de hoogste staat in de Halletoren, en galmt slechts één keer daags) of gedrukt op panelen van een minimalistisch meubilair. Een revolutie hangt niet in de lucht. Nee, stilte weegt op het oude decor. Gwy Mandelinck vertrok met zijn poëzieparcours uit de hoeveschuren van Watou naar gewijde plaatsen en profane musea in Brugge. Omheen Guido Gezelle kon hij niet, Bruggeling die een klaterende revolutie in de taal teweegbracht. Omheen Hugo Claus al evenmin, om soortgelijke redenen. Op drieëndertig dichters koos hij er maar twee of drie waar we best omheen kunnen.
Het katholieke, jubelende en zacht weemoedige houden gelijke tred in de tuimelaarsverzen van de priester-dichter. In zijn geboortehuis komen ze voor de gelegenheid een beetje fysieker voor de dag. Een doorleefde stem leest ze voor in mineur, begeleid door bevreemdende videobeelden: een zwemmend oog, voor Het Schrijverke, lippen voor ‘k Hoore, een waterdruppel over een buik bij ’t Er viel ’n e keer. In letters op een glazen tafelblad echter staat Dien Avond en die rooze. Stil lezen lukt niet, met de luid sprekende oogkas in de oren. Naar de tuin dan maar, winterdoods maar vol bloeiende gedichten. In het ovenhuisje weer die stem, nu orakelend uit het ovengat ‘ dat het ooit, dat het ergens/mogelijk zou moeten zijn dat wij zo volmaakt geworden/ in ons falen(…)’, regels van Peter Verhelst.
Het eigene van Watou, waarmee zo vaak geworsteld werd, was het koppelen van actuele kunst aan poëzie. De formule wordt in Brugge herhaald, halfslachtig. De kunstwerken bekreunen zich alleen om hun eigen poëtica. In de buurt van de gedichten, houden ze zich afzijdig. Een schilder verovert zijn vrijheid in een aparte ruimte. Hij stalt beeldende inventiviteit uit, simpel en speels met weerhaken, Walter Swennen in het Arentshuis.
Mandelinck had eigenlijk geen nieuwe beelden nodig in Brugge. Hij had al video’s en eigen meubels, en hij trok naar plaatsen waar het bulkt van schilderijen, kerk- en ander meubilair. Sterk en ontroerend is wat zich afspeelt in het Volkskundemuseum tussen de klompen, de broederschapsrelicten en de pijpen. Driemaal in herhaling, het voorgelezen gedicht Archeologie van Esther Jansma, bij een videobeeld van samentrekkende spieren rond een hals. ‘Als we ons dan toch moeten kleden/tegen kou bijvoorbeeld of in naam van iets/in resten van dit of dat verleden/ verhalen en geheugensteuntjes die niets/ vertellen dan dat we er al waren/in de tijd die bestond voor dit heden(…)/ Wie alles afwandelt, ontdekt nog zulke pareltjes. Als we ons dan toch moeten kleden.
Jan Braet