Vorige week stapte onze reporter het Antwerpse Stuivenbergziekenhuis binnen om er de bijwerkingen van een nieuw geneesmiddel uit te testen. Hij ligt er nog steeds.
W at voorafging: twaalf dagen slik ik nu al GLPG0555, een nieuw geneesmiddel tegen reuma. Samen met zeven andere mensen. Met een bang hart ging ik het ziekenhuis binnen, maar het leven is er goed. Ik leerde hier pokeren, op commando eten. En ook die bijwerkingen vielen wel mee, behalve dan wat hoofdpijn en een koortsblaas. Tot ik gisteren ziek werd. Na een spuit in de onderbuik, begon mijn temperatuur schrikbarend te stijgen. Net hetzelfde bij mijn medevrijwilligers. IJlend trokken we de nacht in. ‘We zullen helden worden’, troostte ik. ‘Moedig gestorven voor de wetenschap.’
De volgende ochtend. Ik doe mijn ogen open. De hemel lijkt verdacht hard op een slaapzaal in Stuivenberg. De koorts en de hoofdpijn zijn uit mijn hoofd verdwenen. Ook de rest van de slaapzaal is weer op aarde geland: het heldendom lijkt plots ver weg.
Er resten alleen nog flarden en vragen.
-‘Wat was dát gisteren?’ vraagt iemand.
– En dan kwamen ze nog af met rijstpap en bruine suiker, zeg ik. Iedereen eindigt vroeg of laat met ironie.
‘Er klopt iets niet’, repliceert iemand. ‘We nemen nu al twaalf dagen dat medicijn. En we weten dat iemand een placebo krijgt. En toch waren we alle acht ziek. Dat betekent dat er iemand komedie aan het spelen is.’
Iedereen kijkt naar mij, maar ik kijk nee-schuddend terug.
De dokter komt voorbij. ‘Het had niets met het medicijn te maken’, legt hij uit. ‘Iedereen kreeg een IFNA-spuit. Eigenlijk hebben we een griepsymptoom gesimuleerd: om te kijken hoe het medicijn en uw witte bloedcellen daarop zouden reageren. Het verhoogt de temperatuur wat en zorgt voor barstende hoofdpijn, maar het is ongevaarlijk.’
Ik bel Herman Nys, professor Biomedische Ethiek aan de K.U.Leuven.
– Is dit nu ethisch, professor?
-‘Voor zover ik dat van een afstand kan beoordelen: ja. U hebt natuurlijk afgezien, maar na een dag was het voorbij. Zulke tests op mensen zijn sowieso moeilijk te beoordelen. Stel dat u doodgegaan was of er iets blijvends aan overgehouden had: ja, dát zou uiteraard ethisch onverantwoord geweest zijn. Maar aan de andere kant kan de overheid ook niet zeggen: geen tests meer, zolang de bijwerkingen niet gekend zijn. Want het is net de bedoeling om die bijwerkingen te testen. Het alternatief is dat er geen enkel nieuw geneesmiddel nog op de markt kan komen. Medicamenten waar ongelofelijk veel mensen door geholpen zullen worden.’
Nog een geluk, voegt de professor eraan toe, dat ik participatieve journalistiek bedrijf in België. En niet in pakweg Afrika. Hij vraagt of ik de film The Constant Gardener gezien heb, naar een boek van John Le Carré. Film en boek hekelen de geneesmiddelenindustrie die in Afrika medicijnen zou testen op nietsvermoedende proefkonijnen. Fictie, al zijn we daar niet zeker van. Le Carré zei er later over: ‘Naarmate mijn zoektocht naar de farmaceutische jungle in Afrika vorderde, besefte ik dat mijn verhaal zo flauw was als wat in vergelijking met de realiteit.’
Ongelijk heeft hij wellicht niet. Geneesmiddelenreuzen trekken voor dit soort onderzoek steeds vaker naar ontwikkelingslanden. Het gaat er sneller, goedkoper, de mensen zeuren er niet over een IFNA-spuit. En vooral: het is er iets gemakkelijker om de strenge procedures te verschalken. Met dramatische ge-volgen soms: in India stierven twee jaar geleden 49 kinderen en babys bij Fase 1-onderzoeken. En niet zo lang geleden lekte uit dat de farmareus Pfizer in de jaren negentig een geneesmiddel tegen hersenvliesontsteking getest had in Nigeria. De testpersonen hadden er geen weet van: elf onder hen zullen dat straffe verhaal ook nooit meer kunnen navertellen. In dat laatste geval was het onderzoek zelfs niet eens beoordeeld door een onafhankelijk ethisch comité – nochtans een basisvoorwaarde om een Fase I-onderzoek te mogen doen.
In België zijn dat soort praktijken ondenkbaar, hoewel. ‘Ik stel me toch vragen bij hoe onafhankelijk de ethische comités van onze ziekenhuizen zijn’, zegt Herman Nys. ‘Elk lid moet zweren dat hij of zij geen banden heeft met de geneesmiddelenindustrie. Maar het probleem is dat de meerderheid in die comités moet bestaan uit dokters die in datzelfde ziekenhuis werken. Met andere woorden: collega’s moeten elkaars kandidatuur beoordelen. Die collega’s kennen elkaar natuurlijk, misschien zijn het zelfs vrienden. Het is menselijk dat zoiets een rol kan spelen bij hun beoordeling. Let wel: ik heb geen concrete bewijzen van Fase I-onderzoeken die niet onafhankelijk beoordeeld zouden zijn. Maar het tegendeel valt met dit systeem ook niet uit te sluiten.’
Twaalfde dag in Stuivenberg. Een verpleegster bindt voor de zoveelste keer mijn linkerarm af.
– ‘Ik heb goed nieuws voor u’, zegt ze. ‘Het is de laatste keer dat ik bloed kom trekken.’
– ‘Alles went, mevrouw. Ik begin er zelfs al wat van te houden’, lieg ik stoer. ‘Straks ga ik die prikken nog missen.’
– ‘Hier gaan we’, zegt ze. Prik. ‘Oei, er komt geen bloed meer uit uw linkerarm. Uw aders zijn waarschijnlijk wat beschadigd van de vele prikken. Maar geen probleem: ik ga kijken wat uw rechterarm nog in de aanbieding heeft.’
Ik zucht. Terwijl ze mijn rechterarm onder handen neemt, fluistert ze: ‘Het is hier wel een speciale wereld, hè.’
– Ik had verwacht dat ik hier alleen arme mensen zou treffen, zeg ik. Maar dat is niet zo.
– ‘We zien hier echt iedereen’, antwoordt ze. ‘Maar die mensen misschien iets minder, ja. Die zijn ook welkom, maar ze raken vaak niet door de selectie omdat hun leverwaarden te hoog zijn. Of omdat ze roken.’
Prik, poging twee. ‘Uw rechterarm doet het goed’, zegt ze. ‘Het bloed stroomt eruit.’ Terwijl ze tevreden met drie buisjes bloed uit de kamer stapt, komt er een andere vrouw de slaapzaal binnen. Ze zet haar koffer op de grond, gaat met veel zwier op een bed zitten. Ik kijk haar met grote ogen aan.
‘Maak u geen zorgen’, schalt ze. ‘Het is niet de eerste keer in mijn leven dat ik naast een man moet slapen.’
– Welk medicament test u mevrouw?, vraag ik.
– ‘Iets tegen overactieve blaas.’
– Euh, dat is ook een urgent probleem waar te weinig aandacht voor is, stamel ik. En hebt u bijwerkingen?
– ‘Ja, dat ik precies nog meer moet pissen dan ooit. Er is nog werk aan het medicament. (lacht) Het is een beetje een vreemde test: ik moet elke morgen spek met eieren en tien gebakken patatten eten. Maar voor de rest is het zalig.’
– U bent wel de eerste vrouwelijke vrijwilliger die ik hier tegenkom.
– ‘Ja, wij doen met het hele gezin mee. Maar ik merk dat mijn man en mijn zoon veel meer aanbiedingen krijgen. Ze zien hier niet zo graag vrouwen, denk ik.’
It’s a man’s man’s world, die geneesmiddelentestwereld. Maar daar hadden de professoren me al op voorhand voor gewaarschuwd: ik hoefde niet te rekenen op veel gezelschap van het andere geslacht, zeker niet van jonge vrouwen. De reden lag voor de hand: ze konden zwanger raken en het was niet altijd duidelijk welk effect dat nieuwe geneesmiddel zou hebben op de foetus. Vrouwen vonden dat maar een flauw excuus. Want waren die medicijnen dan wel veilig voor hen? De professoren vonden dat geen onzinnige vraag.
Namiddag. De verpleegster komt de slaapzaal binnen. ‘U mag even in de binnentuin gaan wandelen. Maar niet in de zon, want dat kan de resultaten van de tests beïnvloeden.’
In de schaduw van de tuin gooi ik de vrouwenkwestie in de groep.
-‘Het is eigenlijk ook logisch, he’, zegt iemand. ‘Ik denk dat ze vooral geen tweede Softenonaffaire willen.’
– Softenon? Hoe zat dat ook alweer?, vraag ik.
– ‘In de jaren vijftig namen duizenden vrouwen het slaapmiddel Softenon’, legt hij uit. ‘Later werden er duizenden misvormde baby’s geboren.’
Ik loop naar binnen en tik ‘Softenon’ in op de computer: allemaal zwart-witfoto’s van baby’s zonder armen en benen. Ik krijg toch een beetje schrik. De voorbije dagen heb ik hier nochtans de gekste bijwerkingsverhalen gehoord. Mensen die plots explosief moesten overgeven na het innemen van een aidsremmer. Die begonnen te hallucineren, zwarte kraaien zagen vliegen na een schizofreniepil. Het waren verhalen die in de gang verteld werden: ik had ook wel door dat ik ze niet allemaal moest geloven. Vooral omdat ik zelf maar één bijwerking gezien had: mensen die vrolijk aan het pokeren waren.
Maar Softenon blijft door mijn hoofd spoken. Ik vraag uitleg aan Robert Rubens, voorzitter van het Ethisch Comité van het UZ Gent.
– Professor, ik neem al tien dagen GLPG0555. Kan ik dat nog uit mijn lijf krijgen?
– ‘Waarom?’
– Ik heb het gevoel dat ik een nieuwe reeks kan gaan voorbereiden. Journalist verwekt misvormd kind. Participatieve journalistiek!
-‘O, maar u hoeft zich geen zorgen te maken. U bent een man en het kan u niet ontgaan zijn dat u anders in elkaar zit dan een vrouw. Bij een vrouw worden eicellen voor het leven aangemaakt. Bij een man vervangen de spermatozoïden zich al na negentig dagen. Daarom moet u drie maanden voorbehoedsmiddelen gebruiken. Tegen dan is dat geneesmiddel waarschijnlijk al lang uit uw lichaam verdwenen. En voor de rest moet u ons vertrouwen: als die test niet verantwoord geweest was, hadden we geen toestemming gegeven. Of aan de opdrachtgever gevraagd om wijzigingen aan te brengen – dat gebeurt regelmatig.’
– Als uw commissie geen toestemming geeft, kan die geneesmiddelenproducent dan naar een ander land trekken?
-‘Niet naar een ander land in Europa of Amerika. Want als we iets afkeuren, moeten we dat melden bij een centrale commissie in Londen. Ik moet wel toegeven: het moet vaak heel snel gaan en dan wordt er niet goed gecommuniceerd. Herinner u die mislukte test in Londen vier jaar geleden, waarbij zoveel slachtoffers zijn gevallen. ( zie vorige week) In Duitsland had de ethische commissie haar reserves bij dat onderzoek, maar de mensen in Londen wisten dat niet. Maar dat was een uitzondering. Een bedrijf kan wel naar China, Indonesië, India… trekken. Dat zijn allemaal landen die buiten onze radar vallen. Daarnaast kan een bedrijf ook met onze opmerkingen rekening houden en onder een andere naam weer opduiken in de natuur. Een grote farmareus doet zoiets natuurlijk niet. Stel dat er slachtoffers vallen: dat is een groot schandaal en ongelofelijke antireclame. Het probleem zit bij de kleine farmabedrijven. Vergeet niet dat het miljoenen dollars kost om duizend gram van een nieuw geneesmiddel te maken. En dan zegt de ethische commissie: “Sorry, het mag niet op mensen getest worden.” Voor een groot bedrijf is dat al een ramp, maar voor een klein bedrijf betekent dat bijna zeker het faillissement.’
De nacht valt over Stuivenberg. De groep is aan het pokeren. Omdat ik mijn geluk niet wil verspelen in het spel, kijk ik samen met een eenzame vrijwilliger in de tv-kamer naar De Laatste Show. Hij lacht af en toe hard en luid, zoals ik hem vaak heb horen lachen de voorbije dagen.
– Heb jij nooit schrik gehad?, vraag ik hem.
Hij schudt het hoofd. ‘En dan nog: als er iets met ons gebeurt, dan is de opdrachtgever zonder enige discussie verantwoordelijk. Dat staat in ons contract.’
Een schrale troost, denk ik. Maar Herman Nys had me dat dus ook gezegd: de Belgische wetgever beschermt proefkonijnen goed. Het gebeurde zelden of nooit, maar vijf jaar geleden heeft een verpleegster in Gent een rechtszaak aangespannen tegen een multinational. Ze had revolutionaire vermageringspillen ingenomen. Twee jaar later bleek dat ze een dodelijke longziekte had en een bijwerking voor het leven: ze kan nauwelijks nog stappen. Ze won de zaak: niet alleen de multinational werd veroordeeld, maar ook het toenmalige ethische comité.
In De Laatste Show komt de laatste gast het podium op.
‘Vrienden hebben mij deze tests aangeraden’, zegt mijn gezelschap. ‘Ik heb even getwijfeld, maar niet lang. Ik heb twintig jaar gewerkt in een bedrijf waar gevaarlijke stoffen verhandeld werden. Elke dag kwam ik in contact met ammoniak. De risico’s waren wellicht duizend keer groter dan hier.’
Maar al die jaren heeft geen enkele dokter of verpleegster hem gevraagd: ‘Hebt u bijwerkingen, meneer?’ Twee jaar geleden was hij ontslagen, weggestructureerd. Ook toen had niemand gevraagd: ‘Hebt u bijwerkingen, meneer?’ Alleen zijn zoon maakte zich zorgen: die wou eten, studeren, feesten, leven.
‘Ik doe dit voor hem’, zegt hij. ‘Het is mijn eerste keer, maar het zal niet mijn laatste keer worden.’
We klinken: water, het enige wat we mogen drinken. Op televisie speelt Het Laatste Showorkest een lied en verschijnen de eerste titels van Het Journaal.
De volgende ochtend. De dokter luistert naar mijn hart en vraagt: ‘Hebt u nog bijwerkingen?’ Ik schud mijn hoofd, waarop hij antwoordt: ‘Dan mag u naar huis.’ Nooit voelde vrijheid zo vreemd aan.
Terug thuis. Mijn koortsblaas is verdwenen. Ik zoek wat meer informatie over de geneesmiddelenreus achter GLPG0555: Galapagos. Niet alleen de naam van een zeldzame pinguïnsoort op de evenaar, maar ook dat van een groot Nederlands-Belgisch biotechbedrijf. Volgens De Tijd hebben ze vorig jaar voor de eerste keer winst gemaakt en wil iedereen met hen samenwerken.
Ik noteer de naam, opdat ik hem nooit meer vergeet. Hoe mijn kinderen er gaan uitzien: daar vrees ik voor. Maar ik kan hen tenminste zeggen dat papa meegewerkt heeft aan de kleine lettertjes van een revolutionair geneesmiddel. En dat miljoenen op de wereld, ook een beetje dankzij hem, afgeholpen zullen worden van een vreselijke ziekte.
‘Ik zou mij toch niet te veel illusies maken’, zegt professor Jan de Hoon, voorzitter van de Belgian Association of Fase 1 Units. ‘Het is niet omdat een bedrijf een medicijn op mensen mag testen, dat het later ook op de markt zal komen. Een op de tien geneesmiddelen die in Fase I op mensen getest worden, komt in de winkel. Dat wordt tenminste gezegd, want volgens mij is dat een overschatting. Van alle medicijnen die wij hier de laatste tien jaar in Leuven op mensen getest hebben in Fase I-studies, is er tot op heden geen enkel dat de markt gehaald heeft.’
– Toch ook wel triest, professor. Al die moeite voor niets.
– ‘Ja, maar u kunt het ook anders bekijken. Het is inderdaad waar dat er al veel in geïnvesteerd is. Maar tezelfdertijd besparen wij die multinationals ook veel geld door te zeggen: “Investeer er niet nog eens zes jaar in. Stop ermee, want het geneesmiddel heeft toch geen toekomst.” Het heeft geen enkele zin om de zaken beter te laten lijken dan ze zijn.’
Een week later. Mijn vrienden zeggen dat ik me vreemd gedraag en te veel over de problemen van pinguïns op de evenaar praat. Volgens hen kan dat twee dingen betekenen: ik had de placebo of geneesmiddel GLPG0555 heeft geen enkele bijwerking.
DOOR STIJN TORMANS / FOTO’S SASKIA VANDERSTICHELE; ‘Ik test iets tegen overactieve blaas’, zegt ze.
Hoe mijn kinderen er gaan uitzien: daar vrees ik voor. Maar ik kan hen tenminste zeggen: dankzij papa hebben miljoenen mensen minder pijn.