Hélène Cixous duikt in haar familiegeschiedenis in Station Osnabrück naar Jeruzalem
Hoe kan een plek die je alleen van getuigenissen kent je leven bepalen? Dat is nochtans wat filosofe Hélène Cixous overkwam, en dus ging ze terug naar het Osnabrück van haar Joodse familie.
Na haar huwelijk in 1934 was Irmgard naar Palestina verhuisd. Ze was de dochter van de in het Duitse Osnabrück wonende succesvolle Joodse ondernemer Andreas Jonas. Een jaar later zag haar vader dat het met de nazi’s van kwaad naar erger ging en dat hij zijn Zuckerkrönchen, zoals hij zijn aanbeden Irmgard noemde, maar beter kon volgen. Dus verkochten de Jonassen hun bezittingen, zetten koers naar het oosten en kregen daar het deksel op de neus. ‘Wat kom jij hier doen?’ vroeg dochterlief onomwonden. ‘Als ik jou was, maakte ik meteen weer rechtsomkeert.’ En dat deden Andreas en zijn vrouw. Waar alle Joden op dat moment Duitsland uit probeerden te raken, reisden de Jonassen de andere kant op. ‘Toen hij terugkeerde naar Duitsland,’ schrijft Hélène Cixous in Station Osnabrück naar Jeruzalem, ‘gaven de nazi’s alleen maar uitdrukking aan zijn diepste wens: ze zelfmoordden hem.’ En inderdaad, ‘Onkel André’, zoals Cixous de man noemt, werd in 1942 op de trein richting Theresienstadt gezet.
Cixous wil het je laten beleven, het decennialange malen van het verleden door je hoofd.
Onkel André was de broer van Cixous’ oma, de laatste van de familie Jonas die achterbleef in Osnabrück. Cixous’ moeder Eve was in 1929 al vertrokken naar het Algerijnse Oran, waar Hélène in 1937 werd geboren. Omi, zoals de moeder van Eve minzaam genoemd werd in de familie, volgde in 1938, na de Kristallnacht. Vanaf 1880, toen Joden toestemming kregen om in Osnabrück te gaan wonen, was die stad de familiethuis geweest, net als die van zo’n vijfhonderd andere Joden. In 1945 bleef niet een van hen meer over. Hoe ga je met die herinnering om? Wil je wel weten wat er gebeurd is, het vastleggen in je hoofd en de geschiedenis, wetende dat je door helderheid te verschaffen jezelf ook verblindt voor alternatieve verhalen?
Hélène Cixous is een legende in de Franse filosofiewereld. Ze was bevriend met Jacques Lacan en Jacques Derrida en samen met Luce Irigaray en Julia Kristeva werd ze de grondlegster van het poststructuralistische feminisme. Wanneer zo iemand een boek schrijft over de Holocaust en hoe die doorwerkt tot op de dag van vandaag, moet je dus geen eenvoudig boekje verwachten. En dat is Station Osnabrück naar Jeruzalem ook niet. Cixous wil immers geen autobiografisch verhaal vertellen, ze wil het je laten beleven, de twijfel over de terugkeer naar Osnabrück, over wat daar dan aan te treffen, het decennialange malen van het verleden door je hoofd. Gruwelijkheden komen in dit boek niet voor, afgezien van een man die een paar honderd konijnen in stukken hakt en de Joodse eigenaar ervan toesnauwt dat hem net hetzelfde te wachten staat – in 1928 notabene. En toch is dit een van de meest indringende boeken die we ooit lazen. Wellicht omdat Cixous, die in 2015 uiteindelijk toch teruggekeerd is naar het Osnabrück dat ze nooit eerder had bezocht, zo intens laat voelen wat afscheid en verlies betekenen, van een gemeenschap, een cultuur, een land en uiteindelijk ook een taal die je niet meer willen. Als kind vroeg Hélène haar moeder en haar zus Eri vaak om nog eens Duits tegen elkaar te spreken, zoals ze vroeger hadden gedaan. Maar ze hadden er moeite mee, alleen wanneer ze ruzie maakten gebruikten ze de taal nog die hen in een slachtofferrol had gedwongen.