‘Als ik vandaag zestien was, dan zou ik waarschijnlijk ook naar Syrië vertrekken’
Grofgebekt en grappig, en wat meer is: als je Drarrie in de nacht van de Waaslandse schrijver Fikry El Azzouzi leest, begrijp je om welke dwaze, triviale redenen jongeren zich laten overhalen in Syrië voor de Islamitische Staat te gaan vechten. ‘Velen vertrekken omdat het hun ego streelt. Om eindelijk iemand te zijn.’
Temse bij nacht. Voor sommige verwaande stedelingen is het Waasland nauwelijks meer dan een pechstrook tussen Antwerpen en Gent. Cultureel niemandsland. Maar iedereen die wat van de letteren kent, weet dat zij dwalen. Deze streek bracht Herman Brusselmans en Tom Lanoye voort. Ook Fikry El Azzouzi is hier geboren en getogen, en gebruikt het als decor voor zijn nieuwe roman: Drarrie in de nacht. Een heimatroman? Misschien wel, maar dan wel versie 2.0, én een van de duistere soort, waar weiden en akkers plaatsgemaakt hebben voor de straten van Temse-dorp.
Midden jaren negentig hielden Marokkaanse vaders er bijzondere straffen opna. Als tiener werd Fikry El Azzouzi geregeld door zijn vader op straat gezet. ‘Als een vuilniszak’, om het boek te citeren. Als El Azzouzi wat mispeuterd had, of gewoon, als hij te laat thuiskwam, ging de deur onverbiddelijk in het slot. Maar hij was niet de enige. In de straten van het nachtelijke Temse botste de jonge El Azzouzi vaak op lotgenoten. Hij en zijn vrienden vonden beschutting tegen de kou in wassalons, waaruit ze vaak weer werden verjaagd door politiepatrouilles en vervolgens de straten weer afdweilden, op zoek naar kicks tegen de verveling.
Als jongen mag hij zijn vader dan vervloekt hebben, de nachten op straat leveren de schrijver, vele jaren na de feiten, een geweldig uitgangspunt voor een roman. Maar El Azzouzi maakt van Drarrie in de nacht geen trip downmemory lane. De jeugdherinneringen van de schrijver zijn het uitgangspunt van een actueel verhaal. Wat begint als een onschuldig, nihilistisch verhaal over jongeren en hun schelmenstreken eindigt als een verhaal over radicalisering.
El Azzouzi beschrijft vier jonge vrienden die noodgedwongen dertien eindeloze nachten samen op straat doorbrengen. Karim, een bekeerling die eigenlijk Kevin heet. Fouad, een aan anabolen verslaafde patser. Maurice, een halve Ivoriaan. En Ayoub, El Azzouzi’s alter ego dat ook al in zijn debuut Het schapenfeest werd opgevoerd. Maar de tijden zijn veranderd. De dromerige jongen die op de achterbank van de auto met zijn gezin naar Marokko reisde, is intussen vijf jaar ouder. En het leven is er niet makkelijker op geworden. Het gezin is vergeten. Ma, pa, broer en zus zijn uit beeld. De drarries zijn, zoals voor zoveel straatkatten, het nieuwe gezin geworden. De straten van Waasdorp zijn nu het decor.
****
‘Je moet een beetje achteroverleunen. Je borst wat opblazen en met je rechterarm zwaaien. Je linkerhand steek je in je broekzak, die dient toch alleen om je kont af te vegen. Dat is de drarrie-stap.’ (uit: Drarrie in de nacht)
****
Bijna middernacht. Fikry El Azzouzi komt mij vanuit het duister in de Schoolstraat in Temse tegemoetgeslenterd, zijn voeten slepend over de stoeptegels. Zijn werkdag zit erop. El Azzouzi verdient nu en dan bij als bewakingsagent. ‘De ideale job voor een schrijver’, zegt hij wanneer we elkaar de hand schudden. ‘Niemand valt me lastig en ik heb de hele dag om te schrijven.’
‘Wat heb je vandaag moeten bewaken?’
Hij haalt zijn schouders op. ‘Een bedrijfje in Schoten. Het gaat sluiten en de baas is bang voor vandalisme.’
Bij Pita Coban, een van de decors in het boek, bestelt El Azzouzi dürum kip met samoeraisaus. ‘Eens een drarrie, altijd een drarrie’, zegt hij met een glimlach. ‘Jij ook iets?’ ‘Het is hier de beste pita van het land’, voegt eigenaar Coban eraan toe. ‘Al veertien jaar lang. Van overal komen ze naar hier. Uit Antwerpen, Mechelen, soms zelfs uit Boom. Waar of niet, Fikry?’
‘Helemaal waar.’
‘Drarrie is Arabisch,’ legt Fikry uit. ‘Letterlijk is het meervoud en betekent het “jongeren”. Via de straat vond het woord zijn weg naar het Nederlands, en het is intussen ook vernederlandst. Ik ben benieuwd wanneer het in Van Dale zal komen. In het Nederlands is een drarrie een straatjoch, met alle connotaties die daarbij horen: hangjongere, rebels, én met de nodige cool. En oh, belangrijk: drarries komen altijd voor elkaar op. Dat is een ongeschreven wet.’
‘Hoe ben je op het idee voor dit boek gekomen?’
‘Ik was eigenlijk bezig aan een familiekroniek. Langer dan een jaar al, maar ik was niet tevreden met wat er lag. Misschien was het een te ambitieus plan. Het lukte niet. Nog niet. Of toch niet op de manier dat ik het wilde. Ik heb het manuscript aan de kant gelegd en ben aan dit verhaal begonnen. Het was alsof het klaarzat om verteld te worden.’
‘Hoe autobiografisch is dit verhaal?’
‘Veel van de dingen die in het boek gebeuren zijn écht gebeurd, maar het is niet mijn verhaal. Ik wilde over vandaag vertellen. Er is zoveel te doen over die Syriëgangers, en heel veel mensen die zich mengen in het debat worden niet gehinderd door kennis van zaken.’
‘Wist je van bij het begin dat radicalisering een thema zou worden?’
‘Nee, eigenlijk niet. Dat merk je nog aan het begin, vind ik. Het begint heel onschuldig en grappig. Een handvol jongeren die op straat rondhangen en plezier maken… Maar ik weet bij het begin zelden waar een verhaal me zal brengen. Ik schrijf heel erg intuïtief. Het nadeel is dan natuurlijk dat je vaak het begin moet herschrijven. Maar dat ik over Syrië en radicalisering zou schrijven, is natuurlijk niet zo vreemd. Syrië is hip, hè…’ Hij glimlacht. ‘Ook in de letteren.’
****
‘Yilmaz, voor mij een dürum met knoflooksaus en andalousesaus. Doe de frieten apart en niet in de dürum. Doe op de frieten ketchup en americain. Meng de sauzen maar door elkaar. Dat is lekkerder. Geef mij ook een fishburger, een frikandel special en een mexicano met samoeraisaus en een kipcorn.’ (uit: Drarrie in de nacht)
****
In Pita Coban loopt El Azzouzi twee jeugdvrienden tegen het lijf, Hicham en Chaib. Twee andere drarries die net als Fikry vroeger vaak op straat belandden.
‘Volgens mij spraken onze ouders dat af in de moskee’, zegt Chaib. ‘Het kan haast niet anders. In de jaren negentig was het echt mode onder Marokkaanse vaders. Wij luisterden niet? Dan vonden ze er niets beters op dan ons op straat te zetten.’
‘Soms liet mijn moeder de deur op een kier’, zegt El Azzouzi. ‘Uit medelijden. En in de hoop dat ik terug naar huis zou komen.’
‘Bij mij niet,’ zegt Chaib, ‘mijn ouders trokken aan hetzelfde zeel. Als ik te laat thuiskwam, moest ik al mijn moed bij elkaar rapen om aan te kloppen. Vaak zag ik dan boven een raampje opengaan en dan stak mijn vader zijn hoofd naar buiten. Vanwaar kom je, vroeg hij dan. Van bij mijn vrienden, antwoordde ik. Ga dan maar terug naar je vrienden, was zijn antwoord. En hij deed het raampje weer dicht.’
‘Soms probeerde ik om de deur via de brievenbus open te maken, met een stokje. We hadden een oude deur en soms lukte dat. Eén keer had mijn vader het gezien, hij sloeg met zijn broeksriem op mijn vingers. Met de gesp. Daarna heb ik het nooit meer geprobeerd.’
‘Wij hebben zó veel slaag gekregen’, zegt El Azzouzi. ‘Ook in de moskee. Echt mishandeling was dat.’
Hicham nuanceert. ‘Mishandeling zou ik het niet noemen. Het was een andere tijd. En er was misschien geen andere keuze. Wij waren niet de gemakkelijkste. En in de Marokkaanse cultuur ging dat toen zo. Vandaag is alles anders. Onze ouders maakten deel uit van een generatie van jaknikkers. Ze spraken nauwelijks Nederlands en waren terechtgekomen in een wereld die ze niet kenden.’
‘Zodra je een kind slaat, is dat voor mij mishandeling’, zegt Fikry.
‘Als we op straat waren gezet, kon het alle kanten uit’, herinnert Chaib zich. ‘We hingen rond, gingen naar de wasserette, of zaten samen in een auto, of kwamen hier in deze pita terecht. Maar zo’n zaak blijft natuurlijk niet de hele nacht open.’
‘Toen heette dit hier nog Pita Yilmaz’, zegt Hicham. Hij draait zich om en roept in de richting van de toog. ‘Hé Coban, weet jij wat er van Yilmaz geworden is?’
Coban schudt het hoofd.
‘Het laatste wat ik gehoord heb, is dat hij voor De Lijn werkte in Gent. Daarna weet ik het niet meer.’
‘Yilmaz was een grote, dikke Turk’, zegt El Azzouzi. ‘Hij zweette de hele tijd. We zeiden altijd: “Zullen we nog een dürum zweet gaan eten?”‘
****
‘De imams kennen niet veel Nederlands. Nu niet en toen niet.
Dat is een gigantisch probleem.
En de studenten die naar de
Koranschool gaan, kennen niet goed Arabisch. Ze dreunen verzen op.’
****
We wandelen door de smalle straten in de richting van het gemeenteplein en de Boelwerf, ooit de industriële ader van dit vergeten Scheldedorp. Chaib en Hicham lopen een eindje mee. Ze praten over het proces dat tegen Fouad Belkacem en Sharia4Belgium gestart is.
‘Het probleem van de radicalisering is niet nieuw’, zegt El Azzouzi. ‘In onze jeugd waren er ook al ronselaars. Alleen is het nu met Syrië veel meer in het nieuws en krijgen de jongeren alles op een schoteltje aangeboden. Een vlucht naar Turkije, iemand komt je daar oppikken en brengt je tot in Syrië. Het is zo dichtbij en zo makkelijk allemaal.’
‘Wat deden die ronselaars?’
‘Sommigen spoorden je aan om een goeie moslim te zijn. Vijf keer per dag bidden en zo. Maar er waren er ook die heel dwingend konden zijn.’
‘Hé Fikry,’ zegt Chaib, ‘wij luisteren wel niet naar die gasten, hè. Als we aan het voetballen waren en we zagen ze komen, dan zetten we het op een lopen.’
‘Zulke ronselaars, komen die de jongeren dan de les spellen?’
‘Absoluut niet. Ze zijn heel vriendelijk en vlot en overtuigend. Ze luisteren naar je en helpen je als ze kunnen. Vroeger gebeurde dat allemaal bescheiden. Vandaag is het een hype, dankzij de IS. Heel veel jongeren hebben sympathie voor de IS. Dat wordt nog altijd onderschat.’
‘Denk je dat?’ vraagt Hicham twijfelend.
‘Tuurlijk’, zegt El Azzouzi fel. ‘Dat merk ik als ik in gesprek raak met jongeren. In de fitness, of in een theehuis, op het voetbal… Pas op, ze keuren de daden af. Ze zijn niet voor die onthoofdingen, uiteraard. Maar ze zeggen óók: “Dat is erg, maar wat met die honderdduizend Syriërs die afgemaakt zijn?” Sommige van die fanatici hebben echt goeie bedoelingen. Maar er zijn er ook à la Belkacem, die ongelovigen voor de duivel verslijten. Wat hij doet is crimineel. Hij zoekt kwetsbare jongeren uit en manipuleert ze. En natuurlijk heb je vandaag het internet. Dat is dé ronselaar bij uitstek. In mijn boek wordt Kevin een moslim, en hij gaat de imam de les spellen.’
‘Hoe komt het dat die fanatici meer impact hebben dan de imam?’
‘De imams kennen niet veel Nederlands. Nu niet en toen niet. Dat is een gigantisch probleem. En de studenten die naar de Koranschool gaan, kennen niet goed Arabisch. Ze dreunen verzen op. Ik heb mijn jeugd doorgebracht in de madrassa. Arabisch leren lezen en schrijven. Voor ons was dat ook moeilijk, maar wij begrepen nog wat we vertelden. Maar de nieuwe bekeerlingen, dat zijn de ergste. Ik heb veel Vlaamse vrienden die bekeerd zijn en nu die hard moslim zijn. Veel strenger zijn dan ik.’
‘Het levert een hilarische scene op in het boek. De jonge Vlaming Kevin, later Karim, die zijn vriend nodig heeft als vertaler om de imam de les te spellen omdat hij geen goeie moslim is.’
‘Ja, dat lijkt een beetje een karikatuur maar het vat het goed samen. Nieuwe moslims die de traditie niet kennen spellen de oudere generatie de les.’
‘Dat hele IS-gedoe heeft niets, maar dan ook niets met de islam te maken’, zegt Chaib. ‘De islam gaat over het goede doen. Je mag zelfs geen vlieg doodkloppen als je een goeie moslim bent.’
‘Maar in jouw boek gaan die twee Marokkaanse jongeren mee om veel banalere redenen. Dat heeft niets met geloof te maken.’
‘Eigenlijk heb je twee soorten Syriëgangers’, zegt El Azzouzi. ‘Enerzijds de echte fundi’s – en vaak zijn dat bekeerlingen. Anderzijds zij die meegaan om andere redenen. Velen gaan naar daar omdat het hun ego streelt. Om eindelijk iemand te zijn. Ginder worden ze een strijder, en hier vindt men hen plots ook belangrijk want ze zijn vertrokken… Zo veel aandacht. Zo veel ontzag. Dat is aanlokkelijk voor jongeren die hier niets te betekenen hebben. Eerlijk gezegd: als ik vandaag zestien was, zou ik allicht ook naar Syrië vertrokken zijn.’
‘Wat moet de overheid dan doen, om daarop te reageren?’
‘Er moeten mondige imams komen die perfect Nederlands spreken, want die zijn er veel te weinig. Het zijn te veel pastoors. Sharia4Belgium is veel cooler voor die gasten. Die zijn hip. En die spreken de taal van de straat. Dat slaat natuurlijk veel meer aan dan die ouwe imam. De overheid zou intens moeten investeren in moskeeën, in trajecten voor imams, in goede straathoekwerkers met persoonlijkheid… Maar ik maak me geen illusies. Zwaar investeren zullen ze niet doen. Het zal altijd bij kruimels blijven. Onlangs sprak ik met een Syrische vriend. Zijn moeder woont in Raqqa, de hoofdstad van de IS. Hij zegt dat er elke week onthoofdingen zijn, dat de sharia wordt toegepast. Nu zijn er de bombardementen. Hij vertelde me dat zijn moeder stijf staat van de stress. Ik noemde de ISeen bende fascistoïde psychopaten, en hij was opgelucht dat ik dat zei. Hij zei dat hij te veel mensen tegenkwam die sympathie hadden voor de IS. Kun je je voorstellen dat Al-Qaeda en de taliban gematigd zijn in vergelijking met de IS? Zo ver is het gekomen.’
‘In een van je columns noemde je Belkacem een clown in een soepjurk.’
‘Ja, dat is waar! Ik vind hem belachelijk en gevaarlijk. Maar ik heb hem ook verdedigd toen ze zijn nationaliteit wilden afpakken. Dat is een principiële kwestie. Belkacem mag je niet onderschatten. Hij heeft echt veel invloed op die jongeren. Ik heb veel van zijn toespraken op YouTube gezien. Hij klinkt geweldig inspirerend, zowel in het Arabisch als in het Nederlands.’
‘Je ging in De Morgen ook in de clinch met filosoof Etienne Vermeersch.’
‘Eerlijk gezegd vind ik Vermeersch en Belkacem twee uitersten van hetzelfde spectrum. Allebei willen ze mensen in een keurslijf dwingen. Sorry hoor, maar Vermeersch is net zo goed een pastoor als Belkacem. Een verlichtingspastoor. Dat was mijn punt. Maar o wee als je dat zegt. Dat is zo raar in Vlaanderen vandaag. Je mag zeggen wat je wilt over de katholieke kerk, maar pas op als je iets zegt over de vrijzinnigen. Dan is het kot te klein. Dat is ook een vorm van fundamentalisme. Verlichtingsfundamentalisme. Etienne Vermeersch beschouwt zijn eigen visie en atheïsme als superieur. Dat stoort me mateloos. Zijn uitspraken over de hoofddoek, bijvoorbeeld, zijn ronduit stuitend. Hij weet niet waarover hij het heeft.’
‘Voor wie kwam je toen op, toen je Vermeersch aanviel? Voor je ouders, voor je geloof…’
‘Voor mezelf en voor de vrijheid. Vermeersch heeft niet door dat we in een interculturele wereld leven met verschillende religies.’
Hij haalt grinnikend zijn schouders op. ‘Weet je dat er toen massaal mails binnenkwamen om mijn ontslag te eisen? Maar veel heb ik me daar niet van aangetrokken. Ik had de reacties wel verwacht. Ach. Al bij al een storm in een glas water.’
****
‘Op die verpakking stond dat het voor runderen was. En toch spoten ze dat in hun lijf. En als ik hun dan vroeg of ze zeker waren, omdat het voor stieren was, vroegen ze me of ik al eens gezien had hoe gespierd een stier was.’
****
Temse slaapt. Hoe kan het ook anders. Alleen voor de Marokkaanse vzw is er nog leven. Enkele mannen zitten er op straat te roken. ‘Het is hier zo beklemmend’, zegt El Azzouzi wanneer we bij het gemeentehuis komen. ‘Iedereen weet hier alles van iedereen. Het was best een heftige periode in de jaren negentig. Veel jongeren rebelleerden. In Lokeren gold een nultolerantie omdat men in die tijd problemen had met allochtone jongeren. Er broeide wat. Het was altijd wij tegen de rest.’
‘Drarries zijn er altijd voor elkaar, zei je. Is dat geen valse romantiek?’
‘Nee, dat was echt zo’, zegt hij. ‘Als je met mij problemen had, dan had je het ook met mijn vrienden aan de stok.’
De anderen knikken.
‘Een keer heeft een drarrie me laten stikken’, herinnert Chaib zich. ‘We waren in een of ander danscafé. Hij was boel beginnen te zoeken met een groepje skinheads. Uiteindelijk belandden we op straat om te vechten, en ineens was hij verdwenen. Ik stond daar ineens helemaal alleen.’
El Azzouzi grinnikt. ‘En? Een pak slaag gekregen?’
‘Er sprong een skinhead in mijn nek. Ik heb hem kunnen afschudden en heb hem met een colaflesje twee keer op zijn kop geklopt. De anderen schrokken zo hard dat ik kon ontsnappen. Ik ben gaan lopen, tot bij een tankstation. Daar heb ik me verstopt. Man, wat heb ik toen gebeefd! Ik deed het in mijn broek van de schrik.’
‘Wij steunden elkaar’, zegt Hicham weer ernstig. ‘Dat is waar. Maar we hielden elkaar ook wel dom. Als iemand zijn vinger opstak in de klas of ergens zijn best voor wilde doen, dan lachten we hem uit. Heel dwaas, als je erop terugkijkt. (knipoogt) Maar van Fikry heb ik altijd geweten dat het een grote ging worden. Nee, echt! Jij schreef toen al lezersbrieven naar de krant. Zo is het allemaal begonnen.’
‘In je boek loopt de jonge Ayoub hele nachten met een notieboekje rond. Wilde jij als jonge kerel al schrijver worden?’
‘Bij mij is dat later gekomen’, zegt hij. ‘Als tiener was ik daar niet mee bezig. Ik las de krant wel, maar meer niet. Mijn hele schoolcarrière was één grote ramp. Dat begon al na het zesde leerjaar. Ik had goeie punten, en toch vond de directeur dat ik naar een technische afdeling moest. Ik heb nooit begrepen waarom. Mijn moeder – die nauwelijks Nederlands sprak – was met mijn oudste zus naar het oudercontact gegaan. Ze had maar twee woorden begrepen: “Fikry” en “technisch”. Totaal fout idee! Ik heb twee linkerhanden, en zulke dingen interesseren mij geen fluit. Van dan af is het fout gegaan. Spijbelen, zakken, van school gestuurd… Uiteindelijk ben ik in de beroepsopleiding kantoor-verkoop beland.’
‘Waarom heb je van de jonge Ayoub een schrijver gemaakt?’
‘Dat leek me fijn voor het verhaal. En het is zijn manier om te ontsnappen. Iedereen wil weg uit de ellende en de uitzichtloosheid, maar dat is verdomd moeilijk. Een van die gasten zoekt zijn heil in godsdienst en radicaliseert, een ander gaat aan de anabolen…’
‘Gebeurde dat hier echt? Jongens die anabolen spoten om spieren te kweken?’
‘Absoluut’, zegt El Azzouzi. ‘Veel van de gasten die wij kenden deden dat. In januari begonnen ze ermee, gelijk met hun trainingen. En tegen de zomer zagen ze eruit als Jerommeke. Eng hoor. En ik heb écht, zoals in het boek, ooit een spuit in de billen van een gast gezet. Hij kon het zelf niet, hij stak altijd te schuin.’
‘Het pakte wel niet bij iedereen’, zegt Hicham. ‘Sommige kerels moesten met uitslag over hun hele lijf naar de dokter.’
‘Niet moeilijk! Dat was spul voor beesten’, zegt El Azzouzi. ‘Op die verpakking stond dat het voor runderen was. En toch spoten ze dat in hun lijf. En als ik hun dan vroeg of ze zeker waren, omdat het voor stieren was, vroegen ze me of ik al eens gezien had hoe gespierd een stier was.’
****
Een oude man op een barkruk die ons al een hele tijd met een vieze blik aankijkt, zegt: ‘Maria, sinds wanneer mogen bruine mannen hier binnen. En sinds wanneer zit jij met hen te lachen?’
‘Vandaag is het opendeurdag’, lacht Maria. ‘Alle diersoorten zijn welkom.’ (uit: Drarrie in de nacht)
****
We lopen langs het café van zwarte Maria, ook een van de locaties uit het boek.
‘Hier zat een bende racisten’, zegt Hicham. ‘Niet normaal.’
‘Ze zijn ook een keer overvallen door een Marokkaan’, herinnert El Azzouzi zich. ‘Weet je dat nog? Het was met carnaval. Hij ging binnen met een geweer. Iedereen moest op de grond gaan liggen. Hij liep met de kassa naar buiten. Daar de straat in, en beneden liep hij recht in de armen van de politie.’
Ze lachen.
‘En weet je wat het ergste van al was? In de kassa zat niet eens cash, alleen bonnetjes.’
‘Wat een dwaas…’ zucht Chaib.
‘Ze hebben op dit plein ook die serie opgenomen…’ zegt Hicham. ‘Verdorie, hoe heet ze nu weer… op Vier.’
‘Vermist?’
‘Nee, niet die…’
‘Met man en macht?’
‘Ja, die!’
Bij de Schelde kijken we vanaf de kade naar het water, waar een eindeloos lange rij meeuwen in het donker voorbijglijdt. Het is mooi hier. Waar vroeger de Boelwerf stond, pronken nu chique appartementen. Alleen een oude kraan doet nog aan vroeger denken. Erfgoed. De scheepswerf is een van de redenen waarom zo veel Marokkaanse en Turkse mannen in Temse terechtkwamen.
‘Werkte je vader op de scheepswerf?’ wil ik weten.
El Azzouzi schudt het hoofd. ‘Hij werkte bij pottenbakkerij Van Gucht. Ken je die? Ook al failliet.’
‘Copa woont in een van die appartementen’, zegt Hicham. ‘De keeper van Sporting Lokeren. Het is daar poepchic. En die gast van de tv… Hoe heet hij? Peter Van de Veire. Die is ook van hier.’
In de verte ligt de brug van Temse. ‘De grootste van het land’, zegt Hicham.
‘Stoefer’, antwoordt El Azzouzi.
‘Wat? Mensen mogen dat toch weten?’
‘Jij lijkt wel een stadsgids’, plaagt El Azzouzi.
‘En sleep zo niet met je voeten. Hef je voeten op’, sneert Hicham terug. ‘Ewa,drarrie!’
Bij Pita Coban brandt alleen nog een lampje boven het fornuis. Het is voorbij drieën. El Azzouzi loopt naar zijn auto, die een eind verderop staat. Handen in de zakken, met – Hicham of niet – slepende voeten. De drarrie-pas. Ik blijf kijken tot hij in het donker is verdwenen, en het Waasdorp hem heeft opgeslokt.
Fikry El Azzouzi, Drarrie in de nacht, Uitgeverij Vrijdag, 17,50 euro.
DOOR MICHAEL DE COCK, FOTO’S FRANKY VERDICKT
‘Een drarrie is een straatjoch, een hangjongere, rebels en met de nodige cool. En belangrijk: drarries komen altijd voor elkaar op.’
‘In onze jeugd waren er ook al ronselaars. Alleen is het nu met Syrië veel meer in het nieuws en krijgen de jongeren alles op een schoteltje aangeboden.’