Er moet een einde komen aan de goednieuwsshow over drugs en uitgaan. Gebruikers van drugs zoals xtc en cocaïne zijn er erger aan toe dan de flitsende videoclips, de love parades en de hippe realityshows doen uitschijnen. Volgens een nieuwe, baanbrekende studie kampen veel dansende en slikkende jongeren met ernstige identiteitsstoornissen. Ze lijken bovendien veel meer op ons dan we denken.
Jan Vanovermeire (30) is advocaat, kunstenaar en antropoloog. Als advocaat leerde hij de knepen van het vak bij Sven Mary. Als antropoloog haalde hij vorige vrijdag zijn doctoraat aan de Universiteit Gent. Hij verdedigde er met glans zijn studie I was in Ecstasy – Etnografische studie van drugsgebruik in recreatieve setting in relatie tot extase- en identiteitsbeleving. Jurylid professor Tom Claes (UGent) had het over niets minder dan ‘een tour de force’. Volgens zijn promotor, professor Rik Pinxten, gaat het om ‘een uniek werkstuk’. ‘Jan Vanovermeire heeft zich voor zijn onderzoek gebaseerd op gesprekken die hij gedurende zes jaar heeft gehad met meer dan honderd gebruikers van synthetische drugs. Het gaat om een verborgen populatie, veelal jongeren in het uitgaansmilieu die (nog) niet in aanraking zijn gekomen met politie, justitie of hulpverlening en dus aan onze aandacht ontsnappen.’
Vanovermeire voerde een kwalitatief onderzoek waaruit geen cijfermatige conclusies te trekken zijn. ‘Kwantitatief onderzoek schiet vaak tekort’, zegt hij. ‘Het is gebaseerd op antwoorden op gestructureerde vragenlijsten. Die koude data zijn veel minder betrouwbaar dan de menselijke verhalen die je hoort wanneer je – na maanden – het vertrouwen van een informant hebt weten te winnen. Dat is mijns inziens het grote voorrecht van de antropoloog: wat je ziet, is niet noodzakelijk wat er is. Een cultuur of subcultuur herbergt vaak veel meer.’
Het is de eerste keer dat in België antropologisch onderzoek werd verricht naar recreatief drugsgebruik dat gebaseerd is op zo’n immense hoeveelheid gegevens. Vanovermeire beschikte na zijn onderzoek over meer dan 3500 pagina’s, door hemzelf verzamelde ruwe data. Hij opereerde vooral in de drugsscene van Antwerpen, Gent en Brussel. Zes jaar geleden had hij al voorbereidend werk verricht toen hij als correspondent voor De Morgen in Parijs werkte en in Berlijn en Madrid woonde.
De wortels van dit proefschrift liggen in zijn jeugd. ‘Ik ben opgegroeid in Grobbendonk. Toen ik twaalf jaar was, was de househype op zijn hoogtepunt. Vlak in de buurt bevonden zich twee befaamde afterclubs: de Cap 3000 en de Carat. Het was de zogenaamde summer of love van 1989. Ik herinner me nog hoe mijn vader, anarchistisch professor theologie, de deur uitstormde en fulmineerde tegen de bestuurder van een witte Mercedes coupé die zonet, voor de derde keer op rij, onze voortuin was opgescheurd. De auto daverde van de zware bassen. Twee vrouwen stapten uit en volgden de bestuurder in de richting van de disco. De ene huppelde, de andere strompelde. Dan schaterden ze, ze slalomden en hadden blijkbaar veel plezier. In die eerste kennismaking met de uitgaanscultuur liggen de kiemen van mijn studie. Ik wou weten of die vrouwen ’s anderendaags naar school gingen of gingen werken, of ze kinderen hadden, of de bestuurder aan de lopende band in de fabriek werkte. Ik wou weten waarom ze zo vrolijk waren, waarom ze zo vroeg nog uitgingen.’
Het onderzoek naar drugsgebruik in het uitgaansleven was voor Jan Vanovermeire een aanleiding om het over identiteit te hebben. Wie zijn die jongeren en hoe geven ze hun identiteit vorm? Dát wou hij vooral weten.
‘Helemaal in de lijn van de opvattingen van Rik Pinxten streefde ik ernaar om een vertrouwensrelatie op te bouwen met de mensen die ik bestudeerde. Ik werd stilaan deel van het meubilair. In het begin vertrouwden ze me niet: ze dachten dat ik van de politie was. Ze wilden ook dat ik zelf drugs zou gebruiken. Daar had ik een standaardantwoord op: een antropoloog die een primitieve stam bestudeert, hoeft zijn penis ook niet te laten piercen.’
De studie van Vanovermeire is ook belangrijk voor mensen als Marleen Temmerman (arts en SP.A-senator) met wie hij een samenwerking plant in Kenia en Mozambique. De grondige, kwalitatieve methode blijkt zeer geschikt om moeilijk bereikbare subculturen, zoals die van hiv-hoertjes, te bestuderen.
‘AFTEREN’
Vanovermeire beschrijft in zijn studie een uitgaanscultuur die grondig verschilt van die van de jaren negentig. ‘De repressie van politie en justitie heeft de megadancings op de knieën gekregen, en de drugscontroles maken het erg riskant om nog drugs te gebruiken in clubs en disco’s. Daarom gebeurt het allemaal veel meer ondergronds. De jongeren spreken vooraf ergens af. Ze drinken al wat alcohol en roken een joint. Ze bouwen langzaam op en voor ze de disco binnengaan nemen ze ecstasy, een synthetische drug waarvan het werkzame bestanddeel MDMA hen in extase brengt. De combinatie met dansen is cruciaal. ’s Morgens om vijf of zes uur gaan de disco’s of afterclubs dicht. Dan blijven er nog een honderdtal jongeren op de dansvloer staan. Iemand die thuis nog een private afterparty wil geven, selecteert dan erg zorgvuldig een aantal uitverkorenen. Tijdens dat afteren kan het druggebruik sterk radicaliseren.’
Vanovermeire was de afgelopen jaren vaak getuige van extreme excessen op zulke party’s. ‘Ik heb iemand pogingen zien ondernemen om uit een raam te springen. Ik ben op een party geweest waar een uurtje voordien iemand zelfmoord had gepleegd. Er worden enorme hoeveelheden drugs gebruikt. En dat allemaal door elkaar: speed, GHB, xtc, MDMA, cocaïne. En alcohol natuurlijk. Op één feestje lag er een lijn coke van een meter lang. Dj’s, buitenwippers en clubuitbaters zijn de sleutelfiguren. Zij zijn meesters van het spel.’
‘Als het feestje gedaan is, beslissen we of we nog naar een afterparty gaan of niet’, zegt Sofie, een van de 103 uitgaanders die Vanovermeire volgde. ‘Dan worden er wel extra drugs gepakt, omdat het zo gezellig is, en omdat je nog pep nodig hebt om te kunnen blijven. Ik begin met blowen, daarna varieert het. Ik heb altijd iets om te blowen bij me. Dan wordt er ecstasy of speed genomen, of eens een lijn coke, of pure MDMA. En ook altijd alcohol.’
De drugsgebruikers beschrijven ook in detail wat drugs met hen doen, al dan niet in combinatie met de muziek. Ze zijn vooral op zoek naar wat ze ’trance’ noemen. Extase dus. De Britse socioloog Ben Malbon noemt extase ‘de psycholichamelijke conditie waarbij men het gevoel heeft de ultieme realiteit te beleven’. Een van Vanovermeires informanten beschrijft het zo: ‘Ik dans uren aan een stuk, en in dat dansen versmelt ik met mezelf en met mijn omgeving. Het dansen krijgt iets animaals, iets machinaals zelfs. Het doet me uit mezelf treden en samenvloeien met anderen, daarin gedreven door de drug.’
‘Centraal staat het streven naar genot, maar ook het escapisme, het gevoel even van de wereld weg te zijn en in een andere, meer waardevolle werkelijkheid te vertoeven’, zegt Vanovermeire. Of zoals een van zijn getuigen zegt: ‘Dat vind ik het fijnste, als je je verstand op nul hebt. Dat is voor mij genieten.’
SCHAAMTE
Vanovermeire noemt zijn studie ‘het einde van de goednieuwsshow’. De dancecultuur is nu al een hele generatie lang mainstream. We schrikken niet meer van een love parade meer of minder. I Love Techno is met zijn 35.000 fuifnummers een van de grootste dance-evenementen van Europa. Er zijn realitysoaps zoals Hete kussen uit Salou of Temptation Island, liveprogramma’s vanuit disco’s. ‘De samenleving heeft zich verzoend met die nieuwe uitgaanscultuur’, gaat Vanovermeire verder. ‘We leven in de illusie dat het drugsgebruik er onder controle is, dat de razzia’s effect hebben gehad. Bovendien hoor je ook niets meer over drugsdoden en zijn de heroïnejunks zo goed als uitgestorven. De nieuwe drugs zouden clean zijn en veel minder schadelijk dan de oude. Cannabis is al helemaal ingeburgerd en wordt sinds de richtlijn van 2003 ook officieel gedoogd.’
Het lijstje is lang. We grinniken eens met berichten over topmodellen, filmsterren of zangeresjes die naar afkickcentra moeten, en schrikken allang niet meer wanneer topsporters weer eens betrapt worden op doping of op het gebruik van recreatieve drugs zoals cocaïne. En hoeveel peppillen zouden er in Hertoginnedal geslikt zijn door de onderhandelaars van de oranje-blauwe regering? Wie aan de top wil staan, moet de drugs erbij nemen, zo lijkt het wel.
De studie van Vanovermeire maakt een einde aan die droom. ‘De drugsgebruikers zijn er zich zeer sterk van bewust dat hun gedrag niet zonder risico is. Er zijn niet alleen de lichamelijke gevolgen, maar vooral de psychologische.’
De informanten die hij ondervroeg, hebben een verstoorde identiteitsontwikkeling. Algemeen kan je stellen dat ze de normale weg naar de volwassenheid niet hebben afgelegd. ‘Ze bevinden zich in een toestand die als “moratorium” kan worden omschreven. Ze kunnen hun eigen identiteit niet vormgeven, hebben een heel kleine sociale wereld en hebben last om zich te binden. Hun drugsgebruik heeft dan ook veel minder met plat hedonisme te maken dan met pure ontreddering.’
‘Als je lang met de gebruikers praat en hun vertrouwen wint, dan hebben ze het vroeg of laat allemaal over hun schaamtegevoel. Op het hoogtepunt van de extase worden ze volledig op zichzelf teruggeworpen. De maskers vallen af, en in een wereld waarin cool zijn van levensbelang is, is dat wel het ergste. Die jongeren tonen zelden of nooit hun ware gelaat. Hun leven, zowel in het uitgaansmilieu als daarbuiten, is een grote performance. Ze slagen er niet in om een eigen verhaal te schrijven en hebben ook een totaal verkeerd beeld van wat anderen over hen denken. Uit andere onderzoeken blijkt dat bijna 40 procent depressief is, ook wanneer ze stoppen met drugs. Er is ook sprake van een verstoorde seksualiteit, asociaal gedrag en marginalisering.’
NON-COMGENERATIE
Wat opvalt, is dat de 103 respondenten van Vanovermeire het zelden of nooit over het verleden of de toekomst hebben. ‘Ze praten alleen over het nu, over het volgende weekend en over hoe ze dat zullen aanpakken. Enkelingen leggen een verband tussen hun ongelukkige jeugd en hun drugsgebruik, maar bij de meesten heb ik geen link gevonden. Het gaat om een meer existentieel probleem. Wie aanleg heeft om drugsgebruiker te worden, wordt als het ware naar die scène gezogen en niet omgekeerd.’
De jongeren van deze onvervalste ‘non-comgeneratie’ zijn geen ‘rebellen’. ‘Ze zetten zich niet af tegen de conservatieve waarden van hun ouders, zoals destijds Hugo Claus, de generatie van 1968 of de punkers van 1978. Meestal zijn ze totaal apolitiek’, zegt Vanovermeire. ‘Maar ze voelen zich wél gestigmatiseerd en klagen dat ze nooit gehoord worden. Ze stellen het gevoel van samenhorigheid en spirituele verbondenheid tegenover de koude consumptiegedreven samenleving, die hen geen toekomstperspectief biedt. Ze voelen zich gestigmatiseerd en hebben geen vertrouwen in volwassenen. Het vooruitzicht dat ze vijf of zes slechtbetaalde jobs zullen moeten doen zonder uitzicht op zinvol werk, maakt hen moedeloos.’
Na verloop van tijd blijkt die samenhorigheid echter gebaseerd op hypocrisie, op ‘schijn ophouden’. Ze is even synthetisch als de drugs die erbij horen.
Informante Marie legt toch een verband tussen de problemen in ‘de samenleving’ en het toenemende druggebruik: ‘Als er zoveel gebruikers zijn, vind ik dat het tijd wordt om te beseffen dat er iets zwaar mis is met de psychologische toestand van het volk. (…) Het leven is niet meer zo mooi als we denken, je hoort constant slecht nieuws, dus we zijn ongelukkig. Daarom is de stap naar drugs veel makkelijker, als pseudohoop. Iedereen heeft zijn complexen, en iedereen heeft zijn manieren om daarmee om te gaan. Sommigen worden anorectisch, anderen gaan drugs nemen.’
En nog: ‘De Belgische mentaliteit is zo hypocriet. Je hebt een job en een auto, dus hoor je gelukkig te zijn. Ik kan begrijpen dat mensen die iets fragieler van karakter zijn naar drugs grijpen. Het is een alarmsignaal dat er iets mis is met de maatschappij. Als er zoveel gebruikers zijn, dan zijn dat toch niet allemaal losers of marginalen? De hypocrisie is dat zoveel mensen tijdens de week een deftige job hebben, maar in het weekend drugs nemen, of naar een parenclub of een sm-club gaan.’
CULTURELE TRANSMITTERS
Vanovermeire denkt ook dat de subcultuur die hij bestudeerde werkt als een soort ‘culturele transmitter’ in de burgerlijke samenleving. ‘Ik kan niet met wetenschappelijke zekerheid zeggen hoeveel mensen in dezelfde situatie zitten als mijn respondenten. Ik schat ze op ongeveer 10.000 in België. Die hebben natuurlijk allemaal hun tentakels in de samenleving. Ze hebben vrienden die niet gebruiken, ze hebben familie, klasgenoten en collega’s. Ze dragen de normen en waarden van hun subcultuur uit. Genotzucht, het streven naar kicks, de cultus van het lichaam, de gezondheidsrage, de hang naar onmiddellijke bevrediging: het zijn verschijnselen die we in min of meer verwaterde vorm terugvinden in de mainstream.’
‘Het uitstel van genot heeft geen zin wanneer er geen toekomst lijkt te zijn’, schrijft Vanovermeire. Het lijkt een bevinding die evenzeer van toepassing is op de ‘normale’ samenleving.
Respondent Pedro wijst op de invloed van de markteconomie. ‘Wanneer sommige zaken in een subcultuur populair worden en genoeg verspreid worden, spelen de marketingboys en de media er graag op in. Alles hangt af van de schaal van dat gegeven uit de subcultuur, en de manier waarop het kan worden gecommercialiseerd in de mainstream.’
De markt speelt ook bínnen de subcultuur. Zo is de prijs van de drugs gekelderd omdat gebruikers tegenwoordig hun spul in bulk aankopen en niet langer per pilletje in de discotheek. Een xtc-pil kost nog maar 1 euro, tegen 5 euro vroeger. Ook cocaïne is spotgoedkoop geworden: het kost nog amper 50 euro per gram.
Zowat alle respondenten zien zelf in dat ze hun uitgaanspatroon niet (langer) kunnen combineren met hun familiale, sociale of professionele leven. De recuperatietijd na een nacht en een dag stappen valt niet te verwaarlozen.
Een getuigenis: ‘Als je zwaar uitgaat, kan het gewoon niet anders dan dat dit je andere leven beïnvloedt. Als je bouwvakker bent en om zes uur op je werk moet zijn, dan ga je niet tot vier uur uit. Soms worden ook drugs gebruikt om harder te kunnen werken. Mensen die moe zijn, nemen speed en coke.’
De meest gebruikers beseffen dat ze in een problematische situatie zitten, maar ze pikken de hypocrisie en de stigmatisering niet. Vanovermeire: ‘Ze willen niet iemand die hen van de drugs afhelpt. Ze willen iemand die naar hen luistert. Dat zou al een enorme stap zijn.’
JAN VANOVERMEIRE, I WAS IN ECSTASY – ETNOGRAFISCHE STUDIE VAN DRUGSGEBRUIK IN RECREATIEVE SETTING IN RELATIE TOT EXTASE- EN IDENTITEITSBELEVING. PROMOTOR: RIK PINXTEN. UNIVERSITEIT GENT, 495 BLZ.
DOOR KARL VAN DEN BROECK