Eeuwigheid kent geen tijd. Vijf jaar geleden stierf fotograaf Patrick De Spiegelaere. Op bezoek bij zijn leermeester Walter De Mulder. ‘Toen jij, Walter, zei dat ik schone foto’s maakte, wist ik dat ik goed bezig was.’
Hij was dertig jaar ouder, maar voor de rest deelden ze veel: allebei fotograaf, behorend tot het A-Team van hun vak. Allebei een voorliefde voor zwart-witbeelden, ook. Omdat er nu eenmaal al genoeg kleuren zijn in het echte leven. Te morsige kleuren, vaak. Op zwart-witfoto’s is de wereld tenminste nog eenvoudig: wit of zwart.
Ze waren niet echt vrienden, maar toch hebben hun levens elkaar vaak gekruist. Voor het eerst op een fototentoonstelling, jaren her. Walter De Mulder kende Patrick De Spiegelaere niet van gezicht, wel van naam.
Van zijn werk in De Morgen, waar hij elke dag de fotojournalistiek heruitvond. Door vanuit de bühne de wereld te fotograferen: de beste positie om de waan van de dag en de bijbehorende praatjesmakers te ontmaskeren. Elke keer als hij in de krant een De Spiegelaere zag, dacht De Mulder: zo zou ik het ook gedaan hebben, dit had een foto van mij kunnen zijn.
Maar hij was stiekem vooral jaloers op zo veel lef. ‘Patrick behoorde tot een groep hemelbestormers die tot op vandaag hun sporen nalaten. Hij, Michiel Hendryckx, Filip Claus… ze zaten allemaal rond dezelfde periode in de Gentse academie. Ze durfden hun plaats op te eisen in de krant. Zetten een zwarte lijst rond hun foto: om duidelijk te maken dat dat hun terrein was, hun speelveld. Niemand moest het in zijn hoofd halen om in die foto te snijden. Wij, onze generatie, waren veel braver. Ooit verscheen er een boek over zoveel jaar fotojournalistiek in Vlaanderen. Onder de foto’s stonden niet eens namen.’
Op die ene fototentoonstelling kwam er een man naast De Mulder staan. Groot, krullend haar, hij leek wel van een filmdoek weggelopen.
De Mulder sprak hem aan: ‘Dat is een heel mooie foto.’
Waarna de krullen van de man nog meer begonnen te krullen: ‘Ik ben heel blij dat je dat zegt, Walter. Het is een foto van mij.’
Na die eerste ontmoeting volgden er nog een reeks: in de academie waar De Mulder lesgaf. Of bij hem thuis: voor de kast, met een kop koffie. Hij nam een foto. De Spiegelaere, zoals hij altijd was: grote gebaren, luide lach, gul met decibels en hartelijkheid.
‘Patrick zei: “Ik heb het lef niet om mensen aan te spreken op straat.” Maar daar ben ik het niet mee eens. Er bestaat zo’n bekende anekdote. Patrick, wat aangeschoten, die plots op een alcoholcontrole botst. Hij stapt uit zijn auto, neemt zijn fotocamera en zegt tegen de agenten: “Mannen, dat komt fantastisch uit. Ik ben een reportage aan het maken over alcoholcontroles.” En hij begint die agenten te fotograferen. (lacht) Dat was Patrick. Hij overdonderde je, was eigenlijk een voorstelling op zich. En dat is ook te lezen in zijn foto’s. Zoals uit goede foto’s altijd op te maken is hoe de fotograaf in de wereld staat. Kijk naar de beelden van Zijne Heiligheid Henri Cartier-Bresson. Dat was eigenlijk een heel hautain, nors mens. Iemand die weigerde om gefotografeerd te worden, maar zelf wel ongevraagd duizenden foto’s van anderen nam. Al waren het natuurlijk wel briljante foto’s.’
Op een avond zei De Mulder tegen De Spiegelaere: ‘Ik ga een film over u maken, Patrick.’
Dat deed hij wel vaker, uit principe. Om te bewaren. ‘Fotograferen is het bewaren van heimwee voor later.’ Cees Nooteboom, maar ook een beetje Walter De Mulder. Daarom was hij ooit in de fotografie gestapt. Als autodidact – in zijn jaren moesten ze de fotoacademie nog uitvinden. Dus had hij zichzelf maar uitgeroepen tot fotograaf. Omdat hij dit land te rommelig vond, te weinig stijl vond hebben, trok hij naar Duitsland. Waar hij voor Die Zeit en Stern werkte. Maar hij keerde ook weer terug naar België. Werd huisfotograaf van De Bond, kreeg er carte blanche. Niemand die ooit zo mooi het Belgische boerenleven vereeuwigde. Of de liefde tussen een moeder en haar kind op een bus met aangedampte ramen in de jaren zestig. Of een jonge fotograaf met krullen.
We spoelen zijn De Spiegelaere-film nog eens af.
Twee keer filmde de meester zijn leerling. De eerste keer in 1992 – De Spiegelaere was toen dertig, jong en onaantastbaar. Hij had net ontslag genomen bij de krant. ‘Mijn mooiste herinnering?’ zegt De Spiegelaere. ‘Dat was de dag dat De Morgen failliet ging. Ze hadden mij op pad gestuurd om iets te doen over dat faillissement. Ik had een foto genomen op het kerkhof: een krant die uit een graf kwam. Toen ik terug op de redactie kwam, zei Paul Goossens: “Het is te laat, Patrick. We hebben juist de boeken neergelegd. Alles is voorbij.” “Maar ik heb wel een fantastische foto, Paul.”‘ Luide lach.
De tweede keer dat De Mulder De Spiegelaere filmde, was twaalf jaar later. Tijdens de opname, krijgt Patrick telefoon. ‘God ziet u’, zegt hij tegen de man aan de andere kant van de lijn. ‘En je zou schrikken als je weet wie God is. Hij heeft grote zwarte wenkbrauwen.’ Die aanstekelijke lach weer.
En toch klinkt hij deze keer iets minder luid. Hij heeft ook iets minder krullen dan twaalf jaar eerder. Een hoofd vol twijfels, alsof hij in de toekomst gekeken had. Een Patrick zoals hij zich niet vaak toonde – alleen tegen God met de zware, zwarte wenkbrauwen, hij die wou bewaren.
‘Ik voel de adem van de jonge generatie’, zegt De Spiegelaere in 2004. ‘Hun dolk ook.’ Het vermoeide hem ook om altijd de beste te willen zijn. Hij was de discussies beu. Met mensen op redacties die altijd maar meer kleurkes wilden, geen jota van fotografie begrepen. Eigenlijk wou hij uit de ratrace stappen. Weer meer Patrick zijn: een fotobeest, dat met zijn motto de wereld introk. Gewoon, zonder verwachtingen, alleen met een Leica in de tas.
De eindscène van de film. De Spiegelaere loopt door het beeld naar de keuken. En terug, steekt zijn hand op. Lachend, alweer.
‘Merk je hoe zenuwachtig hij aan zijn sigaret trekt?’, vraagt De Mulder. ‘Hoe onrustig hij is?’
Drie jaar na deze opname, op een vrijdag in maart 2007, neemt het leven een schrikbarende wending. Hersenbloeding. 45 jaar. Een spiegel in scherven. Nooit komt er nog een levende voorstelling van Patrick. De boeken neergelegd. Maar godzijdank heeft hij zoals altijd nog foto’s. Heimwee voor nu, in stijl en troostvol zwart-wit. Dat maakt het eenvoudig, ook om eeuwig af te spelen.
PS. 8 oktober 2006, gemeenteraadsverkiezingen in Antwerpen. De Spiegelaere en ik staan op ’t Schoon Verdiep. Het is negen uur ’s avonds. Stilte. Ik begin nerveus te worden, want de volgende dag moet er een groot stuk liggen en in mijn notitieboekje staan amper een paar zinnen. ‘Heb jij al foto’s?’, vraag ik aan Patrick. Hij lacht, zonder angst. ‘Geen enkele. Maar straks gebeurt het, ik voel het. En dan: de voeten vooruit, het hoofd volgt wel.’ Iets wat hij wel vaker zei, om me op te peppen.
Het gebeurde ook die nacht. De volgende dag zaten er een paar wereldfoto’s in mijn bus. Een toonde een klein detail. Tom Barman die zijn duim opsteekt naar Patrick Janssens. Ik had het niet gezien. Niemand had het gezien, behalve De Spiegelaere.
Merci voor de woorden, die avond, Patrick. De voeten vooruit, het hoofd volgt wel. Soms een beetje traag, alleen.
DOOR STIJN TORMANS/ FOTO SASKIA VANDERSTICHELE