ALLEMAAL AMERIKAAN
In De kleuren van Amerika schetst radiojournalist Bert De Vroey de etnische, godsdienstige en sociale breuklijnen in de Amerikaanse samenleving. Eén dimensie van diversiteit wordt vaak over het hoofd gezien: de verschillen tussen small town en big city, provinciestad en grootstad. Of het verband tussen ruimtelijke ordening en de Tea Party. Een voorpublicatie.
Stel je de Verenigde Staten voor als een puzzel en België als een stukje, dan had je 307 stukjes nodig om de puzzel te vervolledigen. Het land is meer dan negen miljoen km2 groot en rijden van Boston in het noordoosten tot San Diego in het zuidwesten kost je ten minste achtenveertig uur, plaspauzes niet inbegrepen. Die uitgestrektheid staat garant voor een verbluffende landschappelijke diversiteit: de kleuren van Amerika in geografische zin.
En toch. Daar waar de menselijke hand heeft ingegrepen, gebeurde dat met een stuitende uniformiteit. De wegen die het landschap doormidden snijden, de parkings en rustzones onderweg, de op- en afritten, de viaducten en de wegmarkering zien er overal, van noord naar zuid, griezelig hetzelfde uit. Wie een bed of maaltijd zoekt, heeft de keuze uit een handvol ketens. Die merken bieden een comfortabele zekerheid: een Ramada Inn ziet er precies hetzelfde uit in Ohio als in Alabama. Het menu bij Wendy’s in Oregon is haast identiek aan de kaart in de filialen in Florida.
Elk stadje in het binnenland van Amerika is volgens identieke lijnen gebouwd. In verlaten gebieden gaat het om niet veel meer dan een forse parkeerzone, waar garages, een supermarkt, motels en benzinestations bij elkaar zijn gezet: een eigentijdse versie van de cowboystad, waar het paard te drinken kreeg en een saloon onderdak verschafte. Vaak leiden vierbaans-wegen, vanuit die pleisterplaats, naar bescheiden woonwijken. Altijd in rechte gridpatronen, met gelijkvloerse woningen achter (meestal) keurige voortuintjes. Winkels en eetgelegenheden liggen per definitie buiten de woonzone, langs drukke verbindingswegen. Tussen de woon- en de winkelomgeving krijgen kerken, tandartspraktijken en verzekeringskantoren een plek.
De rare contradictie is dat lokale overheden verregaande bevoegdheden hebben om de ruimte naar eigen goeddunken te ordenen, maar dat de patronen verbazend uniform zijn. Ondanks de opwindende etnisch-culturele diversiteit van de bevolking is de materiële cultuur van de VS ontstellend saai. Die vaststelling is geen kwestie van Europees leedvermaak of van neerbuigendheid. Integendeel, in die mono-massacultuur schuilt wellicht een van de geheimen van het Amerikaanse integratieverhaal. De materiële en ruimtelijke uniformiteit verenigt het uitgestrekte land en zijn bevolking. Alle Amerikanen, ook de minderheden en nieuwkomers, consumeren in dezelfde ketens en gebruiken dezelfde infrastructuur. Mexicaanse bouwvakkers en Somalische asielzoekers trekken net zo goed naar het Walmart-warenhuis of de Subway-snackbar als hun zwarte of blanke buren. Dit is inburgering in Burger King: een acculturatieproces met cola en chicken wings. Zelfs wanneer een minderheid een specifieke etnisch-gekleurde catering ontwikkelt, zoals de hispanics dat hebben gedaan, zie je eenzelfde formattering ontstaan. Ketens als Taco Bell en Pollo Tropical brengen een tikkeltje variatie in het fastfoodmodel, maar blijven trouw aan het sjabloon.
Small towns, big cities
Ondanks de eenvormigheid van de ruimtelijke ordening in de VS vallen er wel degelijk verschillen te markeren. Die hebben in de eerste plaats te maken met de omvang van de woonzones en bevolkingsdichtheid. Die ruimtelijke dimensie van diversiteit wordt – ten onrechte – vaak over het hoofd gezien, want de woonvorm kan in de VS een symbolische plek bekleden in iemands zelfbeeld en een haast ideologische lading krijgen.
In Small Town bezingt rockzanger John Mellencamp met veel nostalgie zijn jonge jaren in wat wij een provincienest zouden noemen: Seymour in Indiana. De small town is voor veel Amerikanen het icoon bij uitstek van het oorspronkelijke Amerika: een overzichtelijke gemeenschap van enkele duizenden bewoners, die elkaar kennen, voor het overgrote deel tot eenzelfde raciale groep behoren en elkaars waarden en geloof delen. ‘Ik leerde om Jezus te vrezen in een kleine stad’, zingt Mellencamp. Het mag voor een Europeaan verbazing wekken dat niet het dorp het symbool is van het geïdealiseerde, eenvoudige en eerlijke Amerika. Hier en daar is er wel sprake van villages, maar dan vooral waar een nederzetting oorspronkelijk gesticht is door een saamhorige groep van migranten, zoals de Nederlandse gemeenten in Michigan of Duitse dorpen in Texas. Daar kunnen inwoners nog hun stamboom traceren en is de familiale verankering sterk genoeg om een dorps karakter te behouden. Veel van de kleinere gemeenschappen in de VS zijn daarentegen ontstaan als doorgangskampen of handelsknooppunten, altijd dicht bij het wegennet.
Veralgemenen is fout, maar moeilijk te vermijden. Het kleinsteedse Amerika is conservatief, sterk gelovig en staat wantrouwig tegenover de overheid, vooral dan de federale regering in Washington. Dat blijkt ook uit het succes van populistische bewegingen – van de People’s Party aan het einde van de negentiende eeuw tot en met de Tea Partygroepen van de laatste jaren. Religieus rechts heeft hier eveneens zijn machtsbasis, al zullen de nieuwerwetse evangelische kerken ook rekruteren in de voorsteden. Small town-Amerika gaat prat op morele rechtlijnigheid, eist van zijn bewoners samenhorigheid en conformisme en verafschuwt cultureel snobisme en dikdoenerij. Meestal stemt de bevolking Republikeins, maar dat is zeker geen wet van Meden en Perzen. In de Midwest, of in mijnstaten als West-Virginia, is de vakbondstraditie – hoewel tanend – toch nog sterk genoeg om de Democraten een reservoir aan stemmen te verzekeren. Alleen moeten kandidaten met een grootstedelijk imago, zoals Barack Obama, in dat soort arbeidersstadjes stevig opboksen tegen scepsis en wantrouwen.
In een fors aangedikte typologie staat de gemoedelijke kleine stad tegenover de big city, de onpersoonlijke grootstad of metropool. De bewoners daar worden door de small towners gezien als arrogant, individualistisch en materialistisch. Ze hebben te weinig geloof en moraal en zijn de ‘familiewaarden’ vergeten die de natie groot hebben gemaakt. Omgekeerd beschouwen de grootstedelingen de mensen op het platteland als bekrompen, onverdraagzaam en overdreven religieus. Omdat de meeste miljoenensteden aan de oost- en westkust liggen, wordt die tweedeling soms ook regionaal doorgetrokken: de grootstedelijke zones aan de linker- en rechterbovenrand van de natie tegenover het Amerikaanse heartland daartussenin. De tegenstelling sprong vooral in het oog bij de presidentsverkiezingen van 2004, toen bleek dat vrijwel alle staten in het centrum rood of Republikeins hadden gestemd (voor George W. Bush), en de westkust en het noordoosten blauw en Democratisch (voor John Kerry). Er werd gewag gemaakt van twee Amerika’s, twee haast onverzoenlijke naties met een compleet verschillende levensstijl.
Die classificatie is te simplistisch en gaat voorbij aan het feit dat er in heel wat staten een spannende strijd was geleverd. Binnen die staten zag je eenzelfde polarisatie aan het werk. Toch is de opdeling niet echt bij de haren getrokken. Er zijn wezenlijke verschillen tussen de stadscultuur van de kustzones en de leefpatronen van het binnenland. Dat onderscheid vertaalt zich weliswaar in uiteenlopende politieke voorkeuren, maar eigenlijk is er veel meer aan de hand. In feite zijn de verschillen zo sterk met het dagelijks leven verweven dat je ze makkelijk over het hoofd kunt zien.
Stadsleven
Simpel gezegd heeft veel te maken met de handel en wandel van de bewoners. Beginnen we met de handel: het winkelen. Zoals hierboven al vermeld, moet dat haast overal in de VS buiten de woonwijken gebeuren. In de kleinere steden in het binnenland zijn supermarkten, maar ook modeboetieks, boekenwinkels en speciaalzaken allemaal geconcentreerd rond commerciële assen die buiten het oude centrum liggen of tussen de woonwijken in. De winkels zijn ondergebracht in overdekte malls of liggen als strip malls gegroepeerd rond uitgestrekte parkings op zogenaamde plaza’s. Een buurtwinkeltje is een zeldzaam verschijnsel, en vaak is de dichtstbijzijnde voedingszaak het benzinestation om de hoek. Hetzelfde geldt voor alles wat horeca is: restaurants, cafés (als die er zijn) en motels. Er is sprake van een haast hermetische uitsplitsing tussen woon- en consumptiewereld. In grootsteden als New York of Chicago liggen buurtwinkels, speciaalzaken en restaurants nog wel tussen de woonstraten. Toegegeven, ook hier zul je soms een commerciële concentratie krijgen in wat dan de hoofdstraat kan worden genoemd, net als in Europa, maar wonen en winkelen, thuis en uit liggen op loopafstand van elkaar.
Daarmee zijn we bij het tweede verschil: de wandel. In de stadscultuur van Boston of San Francisco kan er nog veel te voet gebeuren. Als het toch te ver lopen is, neem je de fiets, metro, bus of taxi. Dat vereist een infrastructuur aan voetpaden die op zichzelf weer tal van mogelijkheden creëren: sociaal contact, communicatie, sociale controle. De Canadese stedenbouwkundige Jane Jacobs heeft in haar klassieke werk Dood en leven van grote Amerikaanse steden scherp beschreven hoe de aanwezigheid van winkels de mensen langer op straat doet slenteren, naar etalages laat kijken en hen aanzet om te praten met elkaar. Bovendien kunnen de eigenaars van winkels die onmiddellijk aan het voetpad grenzen – en niet in een shopping center zijn weggestopt – de hele dag de straat in de gaten houden. Hun blik wordt automatisch naar de openbare ruimte getrokken, zodat ze zich mee verantwoordelijk gaan voelen voor veiligheid en gezelligheid in de straat.
Het simpele feit dat mensen zich te voet in de stad begeven en winkels aan de straatlijn liggen, creëert stadsleven. Een leefpatroon dat lokaal en op de buurt is gericht en tezelfdertijd gekenmerkt blijft door een grote sociale vrijheid. Juist daarin, in dat ongebonden en onverplichte karakter, verschilt stadsleven van het klassieke dorpsleven. Want ook in een dorp houden de slager en de bakker de straat in de gaten, maar de klant heeft er nauwelijks de vrijheid om de slager voorbij te lopen – op zoek naar een andere – of om zijn weg voort te zetten zonder een praatje te maken. Het is dat evenwicht tussen contact en anonimiteit dat het stadsleven zijn specifieke beleving geeft.
Zo beschouwd lijkt dit hoogst vanzelfsprekend. De realiteit voor de meerderheid van de Amerikanen is nochtans helemaal anders. In de meeste kleine en middelgrote steden van het binnenland gebeurt alles, maar dan ook alles, met de auto. Voor elke winkel en naast elk restaurant ligt een parking, zodat trottoirs nauwelijks nog een functie hebben en op veel plaatsen ook daadwerkelijk verdwenen zijn. In sommige steden ben je haast verdacht als voetganger, een dakloze of zwerver, of in elk geval een schooier die naar de bus moet lopen (als er tenminste een bus is). Natuurlijk zullen buren en kennissen elkaar tegen het lijf lopen op de parking of in de supermarkt – maar een openbare ruimte die door het sociaal contact zelf wordt bestendigd, is er niet echt.
Deze Amerikanen bekijken de wereld voornamelijk van achter het dashboard. Ze nemen nooit een bus of trein en lopen nauwelijks. Dat draagt niet alleen bij aan het zwaarlijvigheidsprobleem, het kleurt ook de blik waarmee ze in de samenleving staan. Wie nooit gebruik maakt van openbare voorzieningen als een parkje, een tram of een voetpad zal ook minder belang hechten aan een goed functionerende overheid. Wie van de ene geprivatiseerde plaza naar de andere afgesloten mall rijdt, ziet het belang niet in van een gemeenschapsleven dat met belastinggeld wordt ondersteund. De diversiteit in woonvormen, of het verschil tussen lopende stadsmensen (een minderheid) en rijdende small towners (de meerderheid) is een van de fundamenteelste breuklijnen in de Amerikaanse samenleving. Ze beïnvloedt en bepaalt de houding tegenover samenleving en overheid, en op die manier kneedt ze de politieke overtuiging.
Die breuklijn valt niet volledig samen met de schaalgrootte. Je kunt in Amerika kleinere steden vinden waar je tenminste een levendig centrum hebt met een winkel-, eet- en straatcultuur. Vaak gaat het om universiteitsstadjes, omdat de studenten er op loopafstand wonen. Omgekeerd zie je monsteragglomeraties als Los Angeles of Houston, waar een natuurlijke stadskern en stadsleven ontbreken en waar haast alle verplaatsingen met de auto gebeuren.
Suburbia
Tussen small town en grootstad ligt een overgangszone: suburbia, of de wereld van de voorsteden. Op een aantal plaatsen vullen ze de ruimte die tot voor kort tussen afzonderlijke steden vrij was gebleven, tot er enorme verstedelijkte clusters ontstaan. Uit films en tv-series is die voorstedelijke biotoop genoegzaam bekend: eendere huizen in groene laantjes, met kortgemaaide grasperken en ten minste twee auto’s op de oprit. Qua leef-, verplaatsings- en consumptiegedrag zijn de suburbs vergelijkbaar met de small towns: alles gebeurt met de auto, woon- en winkelzones blijven gescheiden. De bevolkingssamenstelling verschilt nochtans van de dwarsdoorsnede van de bewoners in traditionelere kleine steden.
In kleine provinciesteden is de bevolking doorgaans sinds generaties geworteld in de omgeving. Vaak is het een lokale nijverheid die de bewoners werk verschaft. De families kennen elkaar en er hebben zich weinig nieuwe gezinnen gevestigd. De bewoners behoren er haast allemaal tot eenzelfde raciale en zelfs etnische groep. In suburbs daarentegen bestaat zowat de hele wijk uit nieuwkomers die uit alle hoeken en staten van de VS kunnen zijn aangewaaid. Ze delen weinig met elkaar, behalve dan hun inkomensniveau en nieuwelingenstatus. Juist daarom floreren de evangelische kerken in die buurten, omdat ze de deuren opengooien voor elke zoekende ziel die hunkert naar zingeving en sociaal contact. Suburbia bestaat in soorten en klassen, van krappe bungalows tot rijke villa’s, en heeft de voorbije jaren flink wat littekens opgelopen door de huizencrisis.
De Amerikaanse succesauteur Robert Kaplan beschreef hoe de spontaan gegroeide stedelijke clusters na een tijd weer uiteenvallen in kleinere bestuurlijke eenheden. Dat gebeurt meestal op initiatief van de hogere inkomensgroepen in de betere buurten. Die willen niet langer mee betalen voor sociale voorzieningen of voor het onderwijs in aangrenzende wijken of binnensteden, en sturen aan op een afscheuring van hun woongebied. Omdat ze welvarender en hoger opgeleid zijn, kennen ze beter de politieke kneepjes van het vak om dat te bereiken.
Die trend van verzelfstandiging wijst alvast op een selectief soort burgerzin. Het openbaar domein wordt zo veel mogelijk ingeperkt tot een ruimte van gelijkgezinden met een vergelijkbaar inkomen. De verplichting om solidair te zijn met armere stadsgenoten roept weerstand op: ook dat is een typisch thema waar Tea Party-groepen op inspelen. Toch zou het te kort door de bocht zijn om alle voorstadsbewoners per definitie tot de rechterzijde te rekenen. Hun ervaringen zijn complexer en tegenstrijdig.
Neem een inwoner van wat ze in Noord-Carolina de Triangle noemen: een randstadzone tussen Durham, Raleigh en Chapel Hill. Wellicht is hij gehuisvest in een van de uitgestrekte woonwijken en leeft en consumeert hij ’s avonds en in het weekend zoals de smalltownbewoners. Hij stapt in de auto, rijdt naar het wegrestaurant, parkeert op de plaza en laadt zijn koffer vol. Hij leeft in een grotendeels geprivatiseerde ruimte, waar de overheid ogenschijnlijk op de achtergrond kan blijven.
Op weekdagen daarentegen werkt hij in een van de banken van Raleigh of aan de universiteit van Chapel Hill. Dan gaat hij lunchen en kiest een terrasje uit, of nestelt zich met een sandwich op een bank. Misschien blijft hij ’s avonds wat hangen en doet hij aan netwerken in de pubs. Op dat moment beleeft en voedt hij op zijn beurt het stadsleven. Bovendien hebben zich in de voorsteden heel wat leerkrachten gevestigd, academici, ambtenaren en medisch personeel. Dat zijn beroepsgroepen die voor de overheid werken of die belang hechten aan subsidies en publieke investeringen. Hun politieke intuïtie wijst veeleer naar links.
Die mix van beroepsgroepen en die tegengestelde leefervaringen verklaren allicht waarom veel voorstedelijke gebieden bij verkiezingen uitgroeien tot heuse strijdzones of swing districts: plaatsen waar het beide kanten uit kan – links of rechts, Democratisch of Republikeins. Dat zal in de presidents- en Congresverkiezingen van 2012 niet anders zijn, want juist de rol van de overheid is uitgegroeid tot het centrale campagnethema.
DE KLEUREN VAN AMERIKA. SPIEGEL VOOR EUROPA IS EEN UITGAVE VAN HOUTEKIET/RADIO 1, EN KWAM TOT STAND MET STEUN VAN HET FONDS PASCAL DECROOS. HET BOEK VERSCHIJNT OP 28 NOVEMBER.
Het menu bij Wendy’s in Oregon is haast identiek aan de kaart in de filialen in Florida.
Suburbia heeft de voorbije jaren flink wat littekens opgelopen door de huizencrisis.