Doorgaans een klein ons-kent-onsuniversum, de danswereld, dat met veel moeite en spiergespan een bescheiden theater kan vullen. Maar daar is de populaire Franse choreograaf Maurice Béjart op zijn tachtigste nog altijd een indrukwekkende uitzondering op. Een gesprek met de man die het volk leerde dansen. Of er toch naar leerde kijken.

‘Naar mijn mening is niks zo monsterlijk vermoeiend als rust. Ik sluit me aan bij de held uit Les Chaises van Ionesco: Bah! J’aurai tout le temps de me reposer dans ma tombe. (Als er al een graf komt, want as die uitgestrooid wordt in de wind, die danst.)’ Het is een mijmering die Maurice Béjart in 1996 neerpent in zijn memoires La vie de qui? Tien jaar later is de bijna-tachtiger niet van standpunt veranderd en vindt hij nog altijd maar één iets echt vermoeiend, zo waarschuwt hij me vooraf: journalisten die hem vragen hoe lang hij dan wel van plan is ermee door te gaan. Zijn standaardverzuchting op zoveel lompheid: ‘Tot de dood dat niet meer wil. Voor niets of niemand anders geef ik de dans op. Point final.’ En dus verzorgt Béjart straks met de heropvoering van enkele succesvoorstellingen nog maar eens een reeks avondprogramma’s voor enkele duizenden Vlamingen. Het is een jubileumeditie die zijn tachtigste verjaardag viert en vooral zijn vijftig jaar als ‘belangrijkste choreograaf van deze tijd’. Een tikkeltje vreemd, want twee jaar geleden hadden we nog maar net een Béjart- cinquantenaire. Maar toen was dat voor zijn ‘vijftig jaar als choreograaf met eigen gezelschap’, zo blijkt. De man houdt van verjaardagen. And it keeps, zoveel zakenman is hij wel, the legend alive.

Die toekomst als danslegende stond nochtans niet in de sterren geschreven. De jonge Maurice Berger was voorbestemd om in de voetsporen van zijn vader filosoof te worden. Maar het was de oorlog die hem deed dansen. Letterlijk. ‘Ik wou enkel studeren en lezen tijdens die donkere jaren, en deed geen moeite om de strijd aan te gaan met de voedselschaarste. Op de duur raakte ik, en vooral mijn ruggengraat, zo verzwakt, dat de arts mij sport voorschreef. Maar sport zei me niets. Omdat ik wel van theater hield, stelde de arts mij voor om dansoefeningen te doen, die hij me voortekende. Wat een wereld die openging! Ik hield van bij de eerste beweging hartstochtelijk van de dans, helaas was die liefde niet meteen wederzijds. Mijn eerste dansleraars hebben me meermaals aangeraden om op te geven. “Je hebt er het lichaam niet voor.” Te klein, vonden ze, en vreselijk plompe voeten. De eerste jaren waren enorm hard. Ik moest pal tegen de wind in gaan. Maar zo heb ik een des te steviger fundament gelegd. En daardoor ben ik ook nooit beginnen te zweven, denk ik. Hoogst belangrijk als je niet beneveld wilt worden door je eigen succes.’

Maar goed, na de eerste moeilijke stappen werd de would-be filosoof Berger de danser Béjart en in 1955, op zijn 28e, stichtte hij de eigen dansgroep Les Ballets de L’Étoile, die in 1957 werd omgedoopt tot Le Ballet Théatre de Paris. Doorbreken deed hij in 1959 met zijn intussen wereldberoemde voorstelling op Stravinsky’s Le sacre du printemps. Een kleine halve eeuw nadat het Russische dansgenie Vaslav Nijinski de wereld had geschokt met de oorspronkelijke choreografie waarvoor de muziek was gecomponeerd: een spastische springorgie die het gracieuze dansideaal in het gezicht uitlachte. Béjarts versie werd door het publiek wél meteen en innig omarmd en is gedrenkt in een (vanaf dan) typisch erotisch en filosofisch geïnspireerde symboliek. Zijn vertaling van de lichamelijke liefde in een nogal ondubbelzinnig dansvocabularium heeft overigens wellicht aardig bijgedragen aan Béjarts immense populariteit.

Hoe dan ook: Béjart distilleerde uit het klassieke ballet een bijzonder expressieve en beklijvende vorm van danstheater en liet daarmee een opvallend frisse wind waaien door de danswereld. Béjart graaide behalve in de archieven van de klassieke dans ook vrij en vrank in de traditie van de Indiase dans, en liet zijn dansers bovendien technisch virtuoze, haast acrobatische passen uitvoeren – adembenemend vaak, wat mee het reusachtige succes verklaart. Vandaag doen de barokke expressie en exaltatie bij momenten pathetisch en net iets te theatraal aan, maar op dat moment zat de wereld hongerig op deze wending te wachten.

NIET IK VERLAAT BELGIë, BELGIë VERLAAT MIJ

Het succes van Le sacre du printemps opende deuren. De Brusselse Munt vroeg Béjart als huischoreograaf, waarna hij er maar liefst zevenentwintig jaar zou resideren aan het hoofd van zijn Ballet van de XXe Eeuw. Met dat gezelschap veroverde hij de wereld, en vulde hij sportpaleizen en stadions – theaters waren gewoonweg te klein. Béjart werd een van de belangrijkste culturele ambassadeurs van ons land. Intussen leidde hij er ook zijn wereldvermaarde dansschool Mudra, een kweekpoel voor latere groten, onder wie Anne Teresa De Keersmaeker. En hij mag dan al een geboren en getogen Fransman zijn, de zevenentwintig jaar in Brussel schept al eens verwarring. Vorig jaar nog prijkte Béjart bijvoorbeeld op de longlist van De Grootste Belg, een vergissing die hem vertedert. ‘Ik voel me wel een stukje Belg, hoor. Ik houd van België. Ik ben er dan wel al twintig jaar weg, maar ik heb er de gelukkigste tijd van mijn leven gehad. Ik kom er bovendien vaak terug, alleen al omdat ik nogal wat familieleden heb die met Belgen zijn getrouwd en er gingen wonen. Als ik onverwachts in België langskom, heb ik dus altijd wel onderdak.’

Bij zijn vertrek uit België in 1987 was Béjart nochtans minder lief. ‘Niet ik verlaat België, België verlaat mij’, sprak hij toen verbitterd. Een vervelend subsidieverhaal en onenigheid met de toenmalige Muntdirecteur Gerard Mortier waren hem in het verkeerde keelgat geschoten, het is een blijvend litteken in de Belgische cultuurwereld. Nogal wat collega’s waren diep verontwaardigd over het schijnbare gemak waarmee Béjart ons land verliet, zijn werk onverstoord voortzette in het Zwitserse Lausanne met het Béjart Ballet Lausanne en bovendien de Mudra-school opdoekte, waardoor echt alles plots als een luchtbel uiteenspatte. ‘En dat nadat de belastingbetaler zoveel jaren in de man had geïnvesteerd en hij al die tijd het leeuwendeel van de subsidies had opgeslokt’, pruilden collega’s. Béjart dan weer: ‘Over mijn vertrek zijn veel onwaarheden geschreven. Of toch veel overdrijvingen. De dansafdeling had de reputatie overdreven duur te zijn, en ik was het beu om dat te weerleggen en mezelf te verantwoorden. Ik pleitte voor een opgesplitst subsidiebudget: een voor de opera, een voor de dans. Dat is het enige wat ik vroeg. Dat bleek onmogelijk. Wel, voor mij was het onmogelijk om zo nog verder te werken. Ik ben daar vrij strikt in. Maar met Gerard Mortier zijn daarna alle plooien gladgestreken, en nog eens: ik heb alleen maar warme herinneringen aan België.’

Met zijn Zwitserse gezelschap bleef Béjart de successen aaneenrijgen. Niets leek veranderd, de overgang verliep voor hem naadloos. Zoals ook uit zijn memoires blijkt, waarin hij vrij ongegeneerd schrijft: Het einde van Le Ballet Du XXe Siècle en het begin van Le Béjart Ballet Lausanne: door de mengeling van toeval en vrije wil was het een verrassend verhaal. In een paar weken – voor zover ik weet een unicum in de danswereld – verliet een groot gezelschap het ene land, om in het andere verder te werken alsof er niets gebeurd was. De Zwitsers vonden het allemaal prachtig. Zwitsers traag? Daarin waren ze dan toch sneller dan snel.’ Het changement de decor brengt Béjart inderdaad niet de minste schade toe. Hij bleef niet alleen zijn geloofwaardigheid behouden, tot op de dag van vandaag behoort hij ook tot de absolute top en oogst hij wereldwijd staande ovaties. De Russische sterballerina Maya – stervende zwaan – Plisetskaya danste op de hommage voor haar 80e verjaardag nog een solo die Béjart speciaal voor haar had mogen creëren. En ook bij ons is hij nog altijd goed voor weken van tevoren uitverkochte zalen. Jeanne Brabants, oprichtster van de Koninklijke Balletschool van Antwerpen, zei ooit: ‘Maurice heeft dans populair gemaakt bij dat deel van de bevolking dat anders nooit dansvoorstellingen bezoekt. Hij liet de mensen zien dat dansen hard werken is. Door het podium te laten doorlopen in de zaal zagen de mensen het zweet over de ruggen van de dansers gutsen. Iets wat ze daarvoor nooit hadden gezien.’

VRIJHEID, GEEN GEMAKZUCHT

Hoe hij zelf verklaart dat hij zo’n groot en vooral breed publiek bereikt? ‘Ik houd me geen seconde bezig met dat soort vragen. Dat is mijn probleem niet. Ik werk, keihard, al heel mijn leven. Ik maak dingen waarvan ik houd. Dingen die ik mooi vind. Mensen komen ernaar kijken, er is lof, er is kritiek, maar van dat hele post-gebeuren lig ik geen moment wakker. Succes is nooit mijn doel geweest. Absoluut niet. Ik heb altijd maar één doel gehad: werken met jonge dansers, ze opleiden, ze helpen het beste uit zichzelf te puren. Dáár gaat het me om. En daarin ben ik ook niet onaardig geslaagd, denk ik.’ Die ‘jonge’ dansers, worden – vanuit zijn standpunt – trouwens almaar jonger. In een van de stukken die hij in december in ons land laat zien, l’Art d’être grand-père, onderzoekt hij onder meer die relatie tussen de jonge dansers en een choreograaf-leermeester die hun grootvader zou kunnen zijn. Is die jonge danser anno 2006 een andere dan die anno 1956? ‘Nee, een danser is een danser. Een heel specifiek menselijk wezen. Uiteraard: de wereld verandert, de mens dus ook. Maar het is opvallend hoe de gelijkenissen na al die jaren domineren op de verschillen. Ik werk vandaag niet anders met een jonge danser, dan toen ik met Jorge Donn werkte. Of met Rita Poelvoorde. Nog eens: een danser is een danser. Daarom ook dat het leeftijdsverschil niet in het minst hindert. Integendeel, het houdt me jong. Als choreograaf en als mens.’

Een epitheton dat Béjart al vroeg opgespeld kreeg, is dat van ‘monument’. Flatterend, maar ook gevaarlijk. Want monumenten zijn doorgaans van steen, marmer of brons: weinig beweeglijk. Echt vernieuwen kun je maar één keer, maar heeft hij nooit angst gehad om pas op de plaats te maken, niet meer te evolueren, zichzelf te plagiëren zelfs? ‘Al wat ik doe, blijft intrinsiek ‘Béjart’ natuurlijk. Maar ik denk niet dat ik altijd uit hetzelfde vocabularium put en met dezelfde ingrediënten werk. Nog eens: de jonge dansers in de groep zorgen al vanzelf voor een stuwende evolutiebeweging, net als de vele verschillende nationaliteiten. Ik heb dansers uit alle uithoeken van de wereld, en zelf heb ik op heel veel verschillende plaatsen gewoond. Die internationale dynamiek staat starheid in de weg.’

Welke richting zijn choreografieën ook uit gingen, Béjart heeft nooit willen inboeten op de hoogtechnische klassieke basis van zijn dansers. Hij legde de lat altijd hoog, uitzonderlijk hoog. Dat gebrek aan techniciteit vindt hij een van de grootste pijnpunten van de hedendaagse dans. ‘Ik vind het jammer dat veel choreografen van hedendaagse dans de traditionele technische bagage uit het oog zijn verloren. Een fout die de moderne dans, maar ook de hedendaagse muziek bijvoorbeeld niet heeft gemaakt. Neem een van de belangrijkste hedendaagse Franse componisten, Pierre Boulez, een innige vriend van me: die kan Bach, Beethoven, Wagner en Stockhausen dirigeren. Hij heeft respect voor het klassieke verleden. En dat mist de hedendaagse dans vaak. Een danser móét voor het moeilijkste gaan. Ik ben altijd een voorstander geweest van ‘beeldenstormende’ kunstenaars, maar ik heb het gevoel dat ‘vrijheid’ en ‘rebellie’ iets te vlug ingeroepen worden als excuus voor onkunde, of toch gemakzucht.’

KRUISBESTUIVING

Is hij dan pessimistisch over de toekomst van de dans? ‘Ik weet niet goed wat ik ervan moet denken. Sommige jonge mensen doen heel mooie dingen, maar ik houd toch wel mijn hart vast.’ Ziet hij een opvolger? ‘Dat moet u me zeggen.’ William Forsythe misschien, de Amerikaan die met het Ballet Frankfurt en later zijn eigen The Forsythe Company in Duitsland mooie dingen heeft gedaan? ‘Ik ben heel goed bevriend met Forsythe en een grote fan van zijn werk, ik ben blij dat u hem noemt. In de dans heb ik sinds lang drie belangrijke compagnons de route: Forsythe, en de in Nederland werkende choreografen Jiri Kylián en Hans van Manen. We zijn zielsgenoten die elkaar geregeld bellen en zien. Hun werk geeft me hoop.’ En het werk van de Belgische trots Anne Teresa De Keersmaeker, zijn oud-leerlinge? ‘De Keersmaeker is ongelooflijk goed begonnen. Heel vernieuwend, heel fris, bijzonder sterk. Nu… Nu, weet ik het niet zo goed meer. Ik begrijp niet goed waar ze naartoe wil. En eerlijk gezegd: ik denk dat ze dat zelf misschien ook niet meer zo goed weet. Jammer, want ze kan het.’

Gaat hij vaak naar dansvoorstellingen kijken? ‘Nee, nooit echt veel gedaan eigenlijk. Het is moeilijk om als choreograaf toeschouwer van andermans choreografieën te zijn. Ik ga liever naar theater, film of concerten. Die inspireren me meer. Kunsten moeten elkaar bevruchten. Boulez put uit de literatuur, ik heel vaak uit de muziek en de film. Dat is wat kunstenaars moeten doen: de scheuten uit andere kunsten enten in jouw eigen kunst. Zo werkt het.’

Dat hij er oprecht naar uitkijkt om straks weer on the road te zijn, zegt hij nog vanuit Lausanne. Zijn stem klinkt uitgeput, maar hij meent het. Bewegen, niet stilzitten. Alles doen wat zijn lichaam hem nog toelaat. En mentaal voelt hij zich beter dan ooit, benadrukt hij. ‘Zoals Picasso al doorhad: “Je doet er jaren over om jong te worden.” De man had groot gelijk.’

DE VOORSTELLINGEN ‘ BREL ET BARBARA’, ‘ L’ART D’êTRE GRAND-PèRE’EN ‘ BOLéRO’ZIJN OP 2 EN 3 DECEMBER IN DE CAPITOLE IN GENT TE ZIEN, MAAR ZIJN INTUSSEN UITVERKOCHT. VOOR 13, 14, 15, 16 EN 17 DECEMBER IN DE ANTWERPSE STADSSCHOUWBURG ZIJN WEL NOG TICKETS. DE VOORSTELLING ‘ L’AMOUR – LA DANSE’, DAT DE ‘LIEFDESFRAGMENTEN’ BUNDELT UIT O.A. LE SACRE DU PRINTEMPS EN ROMéO ET JULIETTE SPEELT OP 7, 8, 9 EN 10 DECEMBER IN DE ANTWERPSE STADSSCHOUWBURG, OOK DAAR ZIJN NOG TICKETS VOOR. INFO EN RESERVATIE OP www.musichall.be OF OP 077 37 38 39.

DOOR GUINEVERE CLAEYS

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content