Joris Vandenbroucke ontpopt zich in ijltempo tot het nieuwe gezicht van de Vlaamse socialisten. De SP.A-fractieleider in het Vlaams Parlement is nog geen 40, en toch heeft hij al meer dan twintig jaar ervaring in de politiek. En hij is radder van tong dan zijn partijvoorzitter John Crombez. ‘Tijdens het debat over de Septemberverklaring bedroeg mijn officiële spreektijd dertig minuten. Ik heb twee uur en vijf minuten op de tribune gestaan.’
Het is niet elk parlementslid gegeven om in enkele maanden tijd twee ministers in verlegenheid te brengen. In juli liet Joris Vandenbroucke zich voor het eerst opmerken. Vlaams minister van Financiën en Begroting Annemie Turtelboom (Open VLD) probeerde de tegenvallende Vlaamse cijfers in de schoenen te schuiven van haar federale collega Johan Van Overtveldt (N-VA). In volle parlementaire zitting doorprikte Vandenbroucke die ballon: hij vorderde de afwezige Turtelboom op, en liet haar spitsroeden lopen. Tot in de liberale fractie toe geneerde men zich om haar bleke repliek.
Bij de jongste Septemberverklaring zorgde Vandenbroucke opnieuw voor deining. Nooit eerder hoefde Geert Bourgeois (N-VA) zich te verdedigen tegen het verwijt dat hij als minister-president had gefaald in het verdedigen van de Vlaamse belangen: ‘Dit is de allereerste Vlaamse regering die geleid wordt door een Vlaams-nationalist, en het is de meest Belgische die er ooit geweest is’, sneerde Vandenbroucke. Het leidde tot groot kabaal bij de aanwezige N-VA’ers.
Vandenbroucke weet wat Vlaamsgezindheid betekent. Als eerstejaarsstudent geschiedenis in Leuven schafte hij zijn eerste partijkaart aan: van de Volksunie. Daarna volgden er nog kaarten van Spirit, de VlaamsProgressieven (VLPro) en sinds 2008 van de SP.A.
Joris Vandenbroucke:’Ik ben nooit een harde Vlaams-nationalist geweest, wel een cultuurflamingant. Op het Montfortcollege in Rotselaar kon onze lerares geschiedenis, Rika Dubaere, bevlogen vertellen over de Vlaamse Beweging. Zij heeft ook Theo Francken beïnvloed – ik was Theo’s KSA-leider.’
Vandenbroucke had de politieke microbe al vroeg te pakken. Thuis, in het Limburgse Borgloon, was hij al actief bij de Wereldwinkel en de Chiro. In Leuven gaf hij aan dat maatschappelijke engagement ook een politieke draai. Hij werd er lid en voorzitter van de Volksunie-Jongeren. ‘Dat was een vrij progressieve bende. We hielden ons ver van rechts-nationalistische clubs zoals het Katholiek Vlaams Hoogstudentenverbond (KVHV). Ik heb in Leuven Bart De Wever (N-VA) al leren kennen, maar niet bij de Volksunie: hij was de assistent van de prof die mij begeleidde bij mijn proefschrift.’
Na zijn studie kon Vandenbroucke aan de slag op het kabinet van de Limburgse VU-minister Johan Sauwens. In 1999 nam hij voor het eerst deel aan de parlementsverkiezingen – op de Limburgse VU-lijst voor het Vlaams Parlement – en bij de gemeenteraadsverkiezingen in 2000 was hij in Leuven lijsttrekker voor zijn partij. ‘Ik ging naar De Zevende Dag voor een debat met Louis Tobback: de oudste tegen de jongste lijsttrekker van Leuven. De Leuvense Volksunie lag toen op apegapen, de eerste tien namen op de lijst waren allemaal twintigers. Willy Kuijpers hielp de rest van de lijst vol te stouwen met mensen die er zich nauwelijks bewust van waren dat ze zich verkiesbaar hadden gesteld. (lacht) En ik werd verkozen.’
Het profiel van VU-ID lag dichter bij dat van de groenen dan dat van de socialisten. Jullie waren toch vooral bezig met nieuwe thema’s en nieuwe breuklijnen, veel meer dan met sociale welvaart?
JORIS VANDENBROUCKE: Dat is niet helemaal zo. Ik kwam bij de VU in de tijd dat Bert Anciaux er pas de nieuwe partijvoorzitter was. Zijn verhaal was verfrissend en heel emancipatorisch. We legden de invoering van referenda op tafel, het stemrecht voor migranten, de opheffing van het internationale bankgeheim en de toegankelijkheid van Justitie. Voor mij was de Volksunie een progressieve anti-establishmentpartij.
Bert had ook iets van een popster. Ik herinner me een bijeenkomst van Chiroleiders in de Hoge Rielen in Lichtaart. Anciaux was er ook. Ik had hem voordien nog maar één keer gezien, en toch gaf hij mij een blijk van herkenning – dat betekende iets. Bert was heel toegankelijk en gunde de Volksunie-Jongeren alle ruimte. Wij hoefden niet te zwijgen als de typische ringbaarden het woord namen op partijbijeenkomsten.
Hebt u ooit zo’n baardje gehad? Of een pijp gerookt?
VANDENBROUCKE: Nooit! (lacht) Dat hoefde ook niet. ‘Vlaanderen onafhankelijk en wel zo snel mogelijk’: met Bert als voorzitter was dat echt niet de boodschap van de Volksunie. Hij sprak een totaal andere taal dan de meeste politici. Ik was echt geïnspireerd door hem.
Toch zijn veel van uw beste Volksunie-vrienden van toen, zoals Theo Francken en Sander Loones, vandaag gestaalde Vlaams-nationalisten. Zij haten Anciaux.
VANDENBROUCKE: Dat klopt niet helemaal. Ik heb Sander Loones, Theo Francken, Liesbeth Homans en zo vele anderen wel gekend, maar niet op hetzelfde ogenblik en op dezelfde plaats. Van onze Leuvense groep Volksunie-Jongeren zijn er maar drie in de actieve politiek gestapt: ik, Sander Loones en Stijn Bex. We zijn ooit met één auto naar Bosnië gereisd, om er medicijnen af te geven. Sander zit nu bij de N-VA, ik bij de SP.A en Stijn is via Spirit bij Groen beland.
Theo Francken zat niet bij die groep. Pas toen ik afgestudeerd was en al voor de VU werkte, hebben we elkaar weer ontmoet. Toen stond de Volksunie al op scheuren. Ik had eerst niet door dat het internationalistische, emancipatorische discours van Anciaux een te scherpe bocht was voor een achterban die zwoer bij het klassieke communautaire verhaal. Ineens hoorde ik boze VU’ers uithalen naar mijn held en zijn ‘linkse zotternijen’. Het begon me te dagen dat ik met een aantal partijgenoten amper iets gemeen had.
U volgde Bert Anciaux naar Spirit, dat al in 2003 in kartel naar de verkiezingen ging met de SP.A. Pas toen Spirit nog maar eens van naam veranderde en ‘VlaamsProgressieven’ (VLPro) werd, stapte u definitief over naar de socialisten.
VANDENBROUCKE: Als lid van Spirit had ik al gewerkt op de persdienst van SP.A’er Gilbert Bossuyt, Steve Stevaerts opvolger als Vlaams minister van Mobiliteit. In zijn zog heb ik veel Vlaamse gemeenten afgedweild en heb ik al die lokale SP.A’ers ontmoet. Op verzoek van Stevaert ben ik weer naar Limburg verhuisd, naar Beringen, en vanaf 2005 zat ik in het Vlaams Parlement.
Nu opereert u vanuit Gent. Dat is bijna aan de andere kant van het land.
VANDENBROUCKE: Ik ben om persoonlijke redenen naar Gent verhuisd. Mijn vrouw is een West-Vlaamse met Gentse roots. Door mijn verhuizing had ik elke ambitie opgegeven om ooit nog verkozen te worden. Ik voelde me al gelukkig dat ik woordvoerder en nadien kabinetschef van Freya Van den Bossche mocht zijn. Maar kijk: sinds vorig jaar zit ik weer in het Vlaams Parlement. En sindsdien moet ik vragen beantwoorden van journalisten die mij een curiosum vinden omdat ik als ex-VU’er bij de SP.A ben terechtgekomen.
Verwondert dat u?
VANDENBROUCKE: Wat is er zo exotisch aan mijn politieke evolutie? Met Bert Anciaux ijverden we al voor een verbetering van de democratie en een verbreding van de solidariteit – ‘integraal federalisme’ noemden wij dat. Mijn drijfveren en waarden hebben altijd links van het centrum gelegen.
Nee, wat ík me afvraag, is: hoe verantwoorden ex-VU’ers die naar de N-VA overstapten hun keuze voor een ultraliberale, rechts-conservatieve, autoritair-nationalistische partij? Wat Sander Loones vandaag vertelt, staat ver af van het discours uit onze studententijd. De N-VA is geëvalueerd van een Vlaams-nationalistische partij naar een uitgesproken liberaal project. Dat vertaalt zich ook in de rekrutering van het politieke personeel. Het is toch niet uit flamingantisme dat een ultraliberale politica als Annick De Ridder voor de N-VA koos?
Als we u zo horen, verwijt u de N-VA haast verraad van de Vlaamse zaak?
VANDENBROUCKE: De VU beleed een inclusief nationalisme, wat betekende: ‘Iedereen die in Vlaanderen woont, hoort erbij.’ Het nationalisme van de N-VA is exclusief. De N-VA vindt dat iedereen zijn plaats in de Vlaamse gemeenschap moet verdienen. Ik hoor het Liesbeth Homans wekelijks zeggen: solidariteit is er alleen voor wie ze écht nodig heeft. En in één moeite culpabiliseert ze die mensen, bijvoorbeeld door te dreigen met boetes voor nieuwkomers die ‘keer op keer’ geen Nederlands willen leren – dat er een structureel tekort aan plaatsen in de taallessen is, is blijkbaar haar zorg niet. Maar als diezelfde mensen ‘keer op keer’ gediscrimineerd worden wanneer ze werk zoeken, kijkt Homans de andere kant op. Dan pleit ze ineens voor zelfregulering. Ik hoor veel over plichten, veel minder over rechten.
Het kan vreemd lopen. Bij de vorming van de vorige Vlaamse regering was het dikke mik tussen Caroline Gennez en Bart De Wever. In 2009 vormden de voorzitters van de SP.A en de N-VA nog front tegen de ‘rechtse’ minister-president Kris Peeters van de CD&V.
VANDENBROUCKE: We wisten natuurlijk dat de N-VA voor een onafhankelijk Vlaanderen was. Maar wij meenden dat we te maken hadden met een partij die het gemeenschapsdenken ook belangrijk vond. Die N-VA zette zich nog in voor de uitbouw van een Vlaamse sociale bescherming, en daarin vonden we elkaar. Maar na haar grote overwinning van 2010 begon de N-VA haar opvattingen in snel tempo bij te stellen.
Liesbeth Homans heeft zich gespecialiseerd in het dramatiseren van de werkelijke toestand. Eén op de tien bewoners van de sociale huisvesting zou volgens haar een hoog inkomen hebben. Bij navraag gaat het ocharme om een procent of twee. Vaak gaat het om mensen die vlak voor hun pensioen staan of inwonende kinderen hebben die werken: hun inkomen is dan inderdaad vrij hoog, maar de minister weet goed dat die oudjes het straks met een pak minder moeten doen. Ze verzwijgt ook dat de huur voor mensen met hogere inkomens conform is aan de marktprijs.
Homans’ tactiek is: ze zorgt voor een foute perceptie van de werkelijkheid, en gaat dan haar eigen, niet-bestaande beeld molenwiekend te lijf. Dat proces heeft Joël De Ceulaer onlangs loepzuiver beschreven in Knack: hij liet een wetenschapper aan het woord die uitlegde hoe onze mening beïnvloed wordt door zogenaamde ‘onzinproducenten’: door politici, bijvoorbeeld, die niet zeggen wat ze denken maar liever sterke verhalen verzinnen om zo hun ware inzichten verkocht te krijgen bij het grote publiek.
Iets anders. Ooit was u kabinetschef, nu bent u parlementslid…
VANDENBROUCKE: (snel) Ik weet het, velen zouden zeggen: ‘Dat is nogal een degradatie.’ Ook bij ons hield de partijtop weinig rekening met de parlementaire fracties, en bij uitbreiding keek elke SP.A’er die macht had neer op de parlementsleden. Dat is bij alle partijen zo, maar bij ons was het nog erger gesteld dan elders. Als we tijdens interkabinettenwerkgroepen discussieerden onder kabinetschefs, gebeurde het weleens dat Raf Suys (CD&V’er en de vaste kabinetschef van opeenvolgende ministers-presidenten) het debat stillegde: ‘Heren, mijn excuses, maar ik moet dit voorstel ook nog verkocht krijgen aan onze fractie.’ Bij de SP.A was dat zelden of nooit aan de orde. Wij hadden niet de gewoonte om parlementsleden te betrekken bij het regeringsbeleid.
Toen ik de eerste keer Vlaams Parlementslid werd, maakte de SP.A deel uit van de regering-Leterme. Frank Vandenbroucke was onze vice-minister-president, en als hij de fractievergaderingen bijwoonde, was dat om monologen te houden. Gevolg: er kwam nog weinig volk naar die bijeenkomsten. Ook dat wil John Crombez veranderen. Hij wil de parlementsleden weer betrekken bij de politieke actie en het debat.
U zou de verkiezing van John Crombez tot SP-A-voorzitter voluit hebben gesteund.
VANDENBROUCKE: Ik heb meegeschreven aan zijn beginselverklaring, ja.
Wanneer hebt u voor uzelf uitgemaakt: de tijd van Bruno Tobback is voorbij?
VANDENBROUCKE: Ik wil niet natrappen naar Bruno… (aarzelt) Eigenlijk zag ik al tijdens de verkiezingscampagne in dat het zo niet verder kon met de SP.A. Ik doe veel huisbezoeken. Mijn eerste contact met de Gentse kiezer dateert van 2012, toen ik lijsttrekker was voor de provincieraad. Toen ik in 2014 opnieuw van deur tot deur ging, voelde ik het verschil. Ik heb nog wat contacten bij de N-VA, en ik weet dat die partij voor de verkiezingen micropeilingen hield – dag na dag de kiezers ondervragen, om zo dicht mogelijk op de bal te kunnen spelen. Tot twee weken voor de verkiezingen dacht de N-VA dat de SP.A zou verschrompelen tot 12 procent en minder. Maar plots maakten wij in de N-VA-cijfers een onwaarschijnlijke remonte.
Hoe kwam dat?
VANDENBROUCKE: Door de uitspraak van Jan Jambon (N-VA) dat mensen pas OCMW-steun mogen krijgen als ze eerst hun huis en auto verkocht hebben. Dan pas hadden wij een argument om aan onze kiezers te zeggen: ‘Zover durven die N-VA’ers dus te gaan.’ Ineens konden we weer op ons aloude keurmerk terugvallen: de socialisten als ultieme behoeders van de welvaartsstaat.
De SP.A had dus een uitschuiver van de tegenstander nodig om de schade alsnog te beperken?
VANDENBROUCKE: Bij veel mensen stonden wij niet meer op de mentale radar. Voor de SP.A stemmen was gewoon geen optie meer. Zelfs mensen van wie ik dacht dat ze vaste kiezers waren, hadden afgehaakt. Niet dat ze ineens uitgesproken anti-SP.A waren, de socialisten lieten hen gewoon compleet onverschillig.
Bart De Wever laat niemand onverschillig, zijn tegenstanders nog het minst. Mogelijk is jullie probleem nog een gevolg van Stevaerts beleid als allemansvriend: niemand mocht tegen de SP.A zijn, maar op den duur waren slechts weinigen nog voor.
VANDENBROUCKE: De SP.A had zich een regentenreflex eigen gemaakt. Als wij al eens een voorstel deden, moest het vooraf al naadloos passen in een politiek compromis. Vandaag zegt John Crombez: ‘We moeten radicaal durven te zijn.’ Daarmee bedoelt hij niet: wees ouderwets links. Hij wil dat onze politieke voorstellen heel helder zijn zodat de gewone Vlamingen zich erin kunnen herkennen.
Is dat niet de definitie van populisme?
VANDENBROUCKE: Zeker niet. In plaats van voorstellen in te dienen die we zelf zeer goed vinden, laten we ons opnieuw leiden door de bekommernissen en noden van de gewone Vlamingen. Alleen dan heeft het socialisme nog toekomst: als we luisteren naar het volk. Dat is geen populisme, dat heet democratie.
Bent u vorige week mee gaan betogen?
VANDENBROUCKE: Natuurlijk.
Bent u lid van een vakbond?
VANDENBROUCKE: Nee. (snel) Dat komt door omstandigheden.
U bent nooit echt werknemer geweest. U deed altijd aan politiek.
VANDENBROUCKE: (grijnst) Ik beken, ik heb mijn mening over de vakbonden moeten bijstellen. Bij de VU waren wij heel begaan met de kwaliteit van de democratie, en juist daarom waren wij tegen de vakbonden. Wij zagen het middenveld vooral als een verzameling stoorzenders, die voor ruis zorgden bij de heldere besluitvorming. Dat was een vergissing, weet ik nu. Bij de grote stakingsgolf vorige herfst heb ik voor het eerst in mijn leven de stakingsposten in de Gentse kanaalzone bezocht. Met een bus vol SP.A’ers hebben we hun soep gebracht, en ik was onder de indruk van hun engagement. Nu weet ik dat vakbonden, ziekenfondsen, en andere organisaties zoals de Bond van Trein-, Tram- en Busgebruikers nodig zijn om ook aan gewone mensen een stem te geven in het kapittel.
Weet u, ondernemers zoals Jan De Nul, Luc Bertrand of Fernand Huts hoeven hun telefoon maar te nemen om gehoord te worden door een partijvoorzitter of een minister. Zeker in de huidige regering valt er altijd iets te regelen à la tête du client. Geert Bourgeois noemt de middenveldorganisaties ‘het levende Vlaanderen’, maar toen de beweging Hart boven Hard kwam betogen aan het Vlaams Parlement keerde hij ze de rug toe. Progressieve politici en partijen moeten die mensen juist in de armen sluiten.
U geniet hoorbaar van uw nieuwe rol als socialistisch fractieleider.
VANDENBROUCKE: Ik ga helemaal op in mijn werk in het parlement. Waarom niet? Bovendien is Jan Peumans (N-VA) een voorzitter die debat toelaat, toch als het interessant is. Als een spreker onderbroken wordt, zet hij de ’tellers’ (met de toegewezen spreektijd, nvdr. ) vaak stil. Dat is bijzonder interessant, zeker als je goede replieken kunt geven wanneer men je onderbreekt. Tijdens het debat over de Septemberverklaring bedroeg mijn officiële spreektijd dertig minuten. Ik heb twee uur en vijf minuten op de tribune gestaan. Ik ben om halftien beginnen te spreken en om vijf over halftwaalf ben ik ermee gestopt. (trots) En ik had nog elf minuten spreektijd over.
Daar doet u het dus voor.
VANDENBROUCKE: Inderdaad. Ik was tevreden, maar ook doodmoe. Zelfs mijn N-VA-collega Matthias Diependaele zei: ‘Joris heeft minstens een kwartier rust verdiend.’
Als jullie je job zo graag doen, waarom wil elk parlementslid dan per se minister worden?
VANDENBROUCKE: Is dat zo?
Zegt u nu dat u in het parlement wilt blijven als de SP.A weer in de regering komt?
VANDENBROUCKE: (lacht) Voorlopig ben ik heel dankbaar dat ik als parlementslid een essentiële rol mag spelen in onze parlementaire democratie. Politiek is geen gewone job, politiek is een roeping. Precies omdat het zo’n intens engagement is, identificeren de meeste politici zich haast volledig met hun publieke functie. Terwijl we beter niet zouden vergeten dat we maar toevallige tussenpersonen zijn in de continue uitoefening van de macht.
Dat geldt zeker voor SP.A’ers. John Crombez doet het voorlopig nog minder goed in de peilingen dan Bruno Tobback.
VANDENBROUCKE: U loopt veel te hard van stapel. Eerst moet de partij haar zelfvertrouwen terugvinden, dan pas kunnen we de Vlamingen overtuigen. Onze tijd komt wel. John is nog maar een paar maanden voorzitter en overal voel je weer enthousiasme en geloof in onze zaak. Crombez zorgt ervoor dat de parlementsleden opnieuw contact zoeken met de lokale afdelingen, en dat de afdelingen op hun beurt weer aantrekkelijk zijn voor nieuwe mensen. John is een zegen voor de partij.
Vooral voor mensen van uw generatie. Hij geeft u de macht in handen.
VANDENBROUCKE: De tijd van de Teletubbies is voorbij, dat klopt.
Niet alleen van hen. Ook voor veertigers en vijftigers zoals Caroline Gennez, Bruno Tobback, Monica De Coninck en Kathleen Van Brempt dreigt een voortijdig politiek pensioen. In de Kamer moet Karin Temmerman plaatsmaken voor Meryame Kitir.
VANDENBROUCKE: John Crombez geeft nieuwe mensen de kans om hun verantwoordelijkheid op te nemen. Het zou toch vrij ongeloofwaardig zijn om gezichten die al tien jaar het podium van de partij bezetten daar gewoon te laten staan en hen ineens een ander verhaal te laten vertellen. En het is niet dat de oude generatie weggeborsteld werd om plaats te maken voor een nieuw politbureau. De voorzitter vernieuwt niet alleen de gezichten op het podium. Veel belangrijker is dat hij de manier van werken aan het omkeren is. De SP.A was een podiumpartij: een beperkte groep mensen – wisselend van samenstelling maar per definitie beperkt in aantal – kwam op een podium afkondigen wat ze onder elkaar hadden besproken. En dan verwachtten ze applaus van de grotere groep mensen die voor dat podium stond. Die tijd is voorbij. John heeft de oude SP.A weer met de voeten op de grond gezet.
DOOR WALTER PAULI, FOTO SASKIA VANDERSTICHELE
‘Eerst moet de partij haar zelfvertrouwen terugvinden, dan pas kunnen we de Vlamingen overtuigen.’
‘Bij veel mensen stonden wij niet meer op de radar. Ze waren niet tegen de SP.A, we lieten ze gewoon compleet onverschillig.’