Sterkere overheden, die gewapend zijn om samen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ sociale kwestie aan te pakken: dat moet volgens Frank Vandenbroucke de inzet van een nieuwe, sociale staatshervorming zijn.

‘Verhofstadt III is geen regering in de normale betekenis van het woord. Het is een verzameling vertegenwoordigers van partijen die samen in een executieve willen zitten om tot 23 maart de eigenlijke regeringsonderhandelingen te voeren. Of dat lukt, is zeer de vraag’, zegt Vlaams minister van Onderwijs en Werk Frank Vandenbroucke (SP.A). ‘Maar het kán.’

Volgende week trekt Yves Leterme (CD&V), vicepremier en minister van Begroting, Mobiliteit en Institutionele Hervormingen in de interimregering, het zogeheten Octopusoverleg over een nieuwe staatshervorming op gang. Didier Reynders (MR), ook vicepremier en minister van Financiën, mag intussen werk maken van een sociaaleconomisch programma waarvoor volgens eerste minister Guy Verhofstadt (Open VLD) nauwelijks geld is. Nochtans nam hij in de beleidsverklaring van Verhofstadt III een aantal onbesliste punten over hogere sociale uitkeringen en nieuwe belasting- en lastenverlagingen over van de mislukte oranje-blauwe formatie. Tegelijk moet 2 miljard euro worden gevonden om de begroting van 2008 enigszins in evenwicht te houden. ‘Het is hoogst onduidelijk hoe ze daarin zullen slagen’, zegt Vandenbroucke. ‘Voor het goed van de mensen hoop ik dat er beslissingen genomen worden. Ik ga ervan uit dat Verhofstadt zal proberen om die te forceren.’

Zijn eigen partij heeft weinig zin om nieuwe onderhandelingen te starten over de sociaaleconomische en maatschappelijke deel- akkoorden die oranje-blauw wel kon sluiten. Maar intussen zit de PS weer mee aan de regeringstafel.

FRANK VANDENBROUCKE: Veel oranje-blauwe afspraken verdwijnen in de prullenmand. Ik begrijp dat dit moeilijk is voor de liberalen, maar medelijden heb ik niet.

CD&V had deze situatie nooit mogen laten ontstaan door na 10 juni achter Didier Reynders aan te lopen. De rol van de Franstalige liberalen was niet onschuldig. Ze wilden de baas zijn aan Franstalige kant en de PS voor lange tijd aan de kant schuiven. Hun motto ‘socialisten buiten’ was tegelijk koren op de molen van de N-VA, die ‘het strikje’ ook weg wilde. Maar de Franstalige socialisten lieten dat uiteraard niet zomaar gebeuren. Door die politieke strijd op leven en dood kon de CDH van Joëlle Milquet om begrijpelijke redenen op geen enkel punt – niet over de staatshervorming, maar ook niet over bijvoorbeeld de begroting of de hervorming van de arbeidsmarkt – grote toegevingen doen.

Een andere nachtmerrie voor de liberalen moet zijn dat het ACV nu letterlijk in de regering zit. De nieuwe CDH-minister van Werk, Josly Piette, en zijn kabinetschef, Gilbert De Swert, zijn kopstukken-met-pensioen van de christelijke vakbond.

VANDENBROUCKE: Hopelijk worden zo ook sommige harde liberale afspraken uit de oranje-blauwe onderhandelingsperiode verzacht. Voor Piette heb ik grote achting. Als federaal minister heb ik veel met hem onderhandeld. Hij is een goede syndicalist. Ze zullen geen gemakkelijke klant aan hem hebben.

Verschillende oranje-blauwe sleutelfiguren hebben 2007 in eindejaarsinterviews omschreven als ‘een kanteljaar’, omdat de Franstaligen nu wel over een staatshervorming willen praten. Ziet u dat ook zo?

VANDENBROUCKE: Na zes maanden tijdverlies en constante crisis is dat pure Hineininterpretierung. Het enige positieve is dat eindelijk is ingezien dat er voor een debat over een staatshervorming minstens drie van de vier Franstalige partijen moeten meedoen. Die evidentie is een half jaar lang ontkend. Ik heb vanaf de eerste dag van de oranje-blauwe onderhandelingen gezegd dat het idee van een centrumrechtse coalitie als motor van een staatshervorming bizar was. Even bizar is het om te stellen dat de crisis nuttig was omdat nu ook de Franstaligen zouden beseffen dat een staatshervorming nodig is. Volgens mij waren ze daar allang van overtuigd, maar met slechts twee van de vier partijen konden ze daar niet aan beginnen.

Aan Vlaamse kant was de strategie fout. Rekenkundig klopte het niet, omdat oranje-blauw geen tweederdemeerderheid had. Inhoudelijk deugde het evenmin. Hoe wou men in godsnaam over de bevoegdheden en de centen van het Waals Gewest en de Franse Gemeenschap spreken zonder de PS als leidende partij in de regeringen van die deelstaten te betrekken? Zo’n aanpak zouden we nergens anders in de wereld adviseren om een conflict op te lossen.

In de voorbije zes maanden zijn zo veel veto’s uitgesproken dat het gesprek dat nu start alleen maar moeilijker is geworden. Wie denkt dat hij de Franstaligen over de brug heeft gekregen, zal merken dat ze verder van die brug afstaan dan een half jaar geleden. Het beeld van Guy Peeters (voorzitter van de Socialistische Mu- tualiteiten, nvdr) in Knack over Verhofstadt III als een ‘open instelling voor psychotherapie’ is daarom niet ver van de waarheid. Er is een operatie ‘schadeherstel’ nodig.

Is een communautair gesprek nog mogelijk?

VANDENBROUCKE: Het Octopusoverleg kan alleen slagen op drie voorwaarden. Die bieden geen garantie op succes, maar ze zijn wel noodzakelijk. Ten eerste moet er een voldoende groot politiek draagvlak zijn. Aan Vlaamse kant is dat geen probleem, alle partijen in de Vlaamse regering hebben een programma voor een staatshervorming onderschreven. Aan Franstalige zijde is er een begin van een mogelijk draagvlak door ook de PS mee te nemen.

Ten tweede is het belangrijk dat alle deelnemende partijen hun motieven voor een staatshervorming verduidelijken. Zo kan een overlappende consensus worden gezocht. Dat is in de voorbije zes maanden op geen enkele manier gebeurd. In plaats daarvan kregen we ‘borrelnootjes’ van Yves Leterme (CD&V), namen de Frans- taligen hun toevlucht tot oekazes en eiste de N-VA ‘een dikke vis in de pan’. Een betere illustratie van inhoudsloosheid dan dat laatste is er niet.

En de derde voorwaarde is een positieve formulering van de doelstellingen van een staatshervorming. Een opstelling ’tegen het Belgische bestel’ overtuigt niemand anders dan wie a priori al tegen is. Daarbij is het zaak om zinloze spraakverwarringen te vermijden. Moet bijvoorbeeld het federale niveau versterkt worden? De ene antwoordt volmondig ja, en de andere roept even stellig nee, terwijl een sterkere federale overheid een vanzelfsprekendheid is als we niet willen afglijden naar een ultraliberale samenleving. ‘Sterker’ is overigens niet gelijk aan ‘meer bevoegdheden’, wel aan voldoende financiële middelen en duidelijkheid over ieders bevoegdheden, zodat de ene overheid de andere niet voor de voeten loopt. Een positieve insteek betekent ook dat men de eigen standpunten zonder dogma’s en met zelfkritiek beoordeelt. Een klassieke Vlaamse eis is bijvoorbeeld de splitsing van de kinderbijslag. Maar ik zie eerlijk gezegd weinig voordelen, en ik weet ook niet hoe dit in Brussel gerealiseerd moet worden. We willen immers geen vaste subnationaliteit voor de Brusselaars. Als ze kunnen kiezen voor het kinderbijslagfonds met de hoogste bedragen, zal dat fonds snel failliet zijn. Een beter alternatief, zonder staatshervorming, is de complementaire ondersteuning van gezinnen door studietoelagen. In Brussel is dat eenvoudig: alleen wie er naar een Nederlandstalige school gaat, komt in aanmerking. Het is geen toeval dat ik voor de studietoelagen de notie ‘gezinsdossier’ heb ingevoerd. Dat kan het uitgangspunt zijn voor een sterker Vlaams gezinsbeleid.

Welke raad geeft u voor het Octopusoverleg nog mee aan Leterme?

VANDENBROUCKE: Als ik Leterme was, dan zou ik starten met een kerntakendebat. Dat is volgens mij het alfa en omega van een staatshervorming. Het gaat over de vraag voor welke opdrachten de federale overheid en de overheden in de deelstaten niet zwak maar sterk moeten zijn. Dat is een positieve benadering waarin iedereen zich kan herkennen: zowel wie het federale belangrijk vindt als wie meer slagkracht voor de deelstaten wil.

Een van uw voorwaarden – de deelname van de Franstalige socia-listen aan het communautaire debat – is vervuld. Maar de nieuwe PS-minister van Klimaat, Paul Magnette, is meteen uitgestuurd om te zeggen dat er op het federale niveau niet mag worden geraakt aan de sociale zekerheid, de fiscaliteit en de arbeidsmarkt.

VANDENBROUCKE: Magnette herhaalt bekende standpunten en bevestigt dat die in de voorbije zes maanden verhard zijn. Toch zullen we in het Octopusoverleg voorbij de semantiek moeten raken.

De interpersonele solidariteit stel ik in elk geval niet ter discussie. De fiscaliteit is dan weer een voorbeeld van een Vlaams punt dat ik zelfkritisch wil bekijken. In de mate dat een overheid geld uitgeeft van haar burgers, moet ze ook verantwoordelijk zijn voor het belastingniveau van die burgers. In die zin is een grotere responsabilisering van de deelstaten voor de personenbelasting logisch, ook als Vlaanderen de huidige marge van 6,75 procent niet eens volledig gebruikt. Maar over meer beslissingsbevoegdheid van de deelstaten over de vennootschapsbelasting ben ik sceptisch. Als econoom begrijp ik niet waarom selectieve belastingverlagingen voor bedrijven doelmatiger zouden zijn dan subsidies voor bijvoorbeeld innovatie of energiebesparing. Op dat laatste punt kan ik Magnette dus geruststellen.

Wat de arbeidsmarkt betreft, ben ik geen voorstander van een regionalisering van het arbeidsrecht. Wel moeten de gewesten álle instrumenten krijgen om werkzoekenden te activeren, een doelgroepenbeleid te voeren en te oordelen over de beschikbaarheid van sommige werklozen voor de arbeidsmarkt. Die coherente bevoegdheden moeten dan gekoppeld worden aan financiële verantwoordelijkheid, met een automatische bonus voor een gewest dat een succesvol werkgelegenheidsbeleid voert en een automatische malus voor het omgekeerde geval. Een mogelijkheid kan bijvoorbeeld zijn dat de gewesten geresponsabiliseerd worden in de mate dat de langdurige werkloosheid weegt op het budget van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. Maar voor een blauwdruk is het te vroeg. Eerst moet er overeenstemming zijn over de doelstelling. Daar moet volgens mij ook de PS vatbaar voor zijn.

Die redenering stond al centraal in een lezing die u een jaar geleden in Den Haag hield over een ‘sociale staatshervorming’.

VANDENBROUCKE: Een sociale staatshervorming is een drievoudige lakmoesproef. Versterkt een staatshervorming de bekwaamheid van de verzamelde overheden in ons land om een goed sociaal model uit te bouwen? Versterkt ze de noodzakelijke hervormingsdynamiek en doet ze de deelstaten meer investeren in menselijk kapitaal? En versterkt ze het sociaal overleg over the- ma’s die verband houden met onderwijs, opleiding en arbeidsmarkt?

Drukt die ‘sociale staatshervorming’ ook een Vlaamse socialistische visie uit?

VANDENBROUCKE: Socialisten moeten bij uitstek met staatshervorming bezig zijn, omdat slagvaardige overheden voor hen altijd belangrijk zijn geweest. Daarin verschillen we van liberalen. Hun recept voor het activeren van werkzoekenden, bijvoorbeeld, is een beperking van de uitkeringen in de tijd, en komt in feite neer op een gedeeltelijke regio- nalisering omdat veel werklozen dan bij het OCMW zullen aankloppen. Ook de verhouding tussen het regionale en federale so- ciaal overleg zal liberalen minder interesseren, omdat ze dat overleg veeleer op bedrijfsniveau zien. Hun visie steunt op economische mechanismen die geen actief overheidsbeleid vergen.

Voor socialisten daarentegen kan een staatshervorming resulteren in een goede aanpak van de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ sociale kwestie. Beide zijn even belangrijk en hangen samen. De ‘oude’ houdt verband met voldoende hoge sociale uitkeringen en pen- sioenen en met een aangepaste financiering van de gezondheidszorg. De ‘nieuwe’ gaat over de vraag of in de kennissamenleving de kansen gelijk worden verdeeld via onderwijs en opleiding, integratie op de arbeidsmarkt, cultuurparticipatie, sociale integratie en inburgering enzovoort. In ons land is de oude sociale kwestie een opdracht voor de federale overheid, en is de nieuwe voornamelijk een verantwoordelijkheid van de deelstaten. Maar dat gebeurt niet op een coherente manier.

Mijn motief is daarom: zorg door een kerntakendebat dat de federale overheid stevig gewapend is voor de oude sociale kwestie, dat de deelstaten dat zijn voor de nieuwe sociale kwestie door hen de volle bevoegdheid te geven, en dat de verschillende overheden elkaar versterken. De pensioenen en de gezondheidszorg kunnen federaal niet op een adequaat niveau blijven als de deelstaten niet investeren in uitstekend onderwijs, opleiding en activering, en als ze niet meer mensen aan het werk krijgen. Als de nieuwe sociale kwestie niet goed wordt aangepakt, mislukken we ook voor de oude.

Om die reden is het ook normaal dat de deelstaten geresponsabiliseerd worden: financieel en in natura. Hoe beter ze erin slagen om mensen op te leiden, te emanciperen en weerbaar te maken voor de arbeidsmarkt, hoe beter de federale overheid de oude socia- le kwestie aankan. Een sociale staatshervorming is dus veel meer dan een discussie over centen en het statisch herschikken van bevoegdheden en middelen. Ze is ook dynamisch.

Neemt zo’n staatshervorming uw vrees weg dat de federale overheid haar verplichtingen op het vlak van de kosten van de vergrijzing op termijn niet meer kan nakomen?

VANDENBROUCKE: De federale overheid krijgt het steeds moeilijker om te zorgen voor fatsoenlijke pensioenen en genoeg geld voor de gezondheidszorg. Dat heeft voor een stuk te maken met het feit dat de deelstaten tot nu toe te weinig worden aangespoord om te investeren in menselijk kapitaal, in leren en werken. Daarnaast speelt de financieringswet een rol. Voor socialisten is dat een zorgwekkende situatie.

Die financieringswet kleedt de federale overheid uit ten voordele van de deelstaten. Het Lambermontakkoord van 2001 heeft die scheefgroei nog versterkt.

VANDENBROUCKE: Een pluspunt van dat akkoord is dat de fiscale capaciteit van de gewesten meer begint door te wegen. Als de inwoners van een gewest meer belastingen betalen, heeft dat gewest daar ook meer inkomsten van. De federale overheid betaalt echter twee keer omdat ze door de financieringswet ook een solidariteitsbijdrage toekent aan een gewest met een lage fiscale capaciteit.

Het Waals Gewest ontvangt op die manier bijna 1 miljard euro, of een vijfde van zijn begroting. Dat bedrag verkleint als Wallonië het economisch beter zou doen. Staan de Franstaligen net daardoor niet op de rem in het debat over meer financiële verantwoordelijkheid voor de gewesten?

VANDENBROUCKE: Mijn pleidooi betekent niet alleen rozengeur en maneschijn voor de deelstaten. Ik geloof niet dat Vlaanderen morgen rijker wordt door een staatshervorming, wel dat we beter uitgerust zijn voor de oude en nieuwe sociale kwestie. En voor Wallonië en Brussel zal een financiële responsabilisering op korte termijn een grote opgave zijn. Maar op voorwaarde dat de interpersonele solidariteit niet wordt aangetast, kunnen de Franstaligen dat debat niet weigeren.

De Vlaamse begroting in 2007 sluit met een overschot van bijna 800 miljoen euro. De federale overheid heeft een tekort van ruim 3 miljard. Die situatie van een rijke regio in een arm land is toch niet houdbaar?

VANDENBROUCKE: De Vlaamse regering zit ruim in de middelen door de financieringswet en omdat de fiscale ontvangsten gestegen zijn. Maar ze kan toch maar beter uitkijken met dat overschot, want verscheidene grote investeringsprojecten komen traag op gang. Dat zijn ijsbergen onder water.

De financieringswet hoeft niet noodzakelijk veranderd te worden. Hij kan worden aangevuld, bijvoorbeeld door de deelstaten te responsabiliseren voor hun tewerkstellingsbeleid en financieel verantwoordelijk te maken voor de pensioenlasten van hun ambtenaren. Daarnaast kunnen bevoegdheden van de federale overheid naar de deelstaten gaan zonder een evenredige verschuiving van middelen. Kleinere voorbeelden zijn de plaatselijke werkgelegenheidsagentschappen, een activeringsprogramma voor leefloners, het stelsel van het betaald educatief verlof, en de kinderopvang door een federaal fonds voor collectieve diensten. Maar ik wil niet te stoer klinken. De Vlaamse regering kan gemakkelijk zeggen dat ze meer coherente bevoegdheden zonder bijkomende middelen wil. Een akkoord hierover met de Franstaligen is veel moeilijker, want ze hebben minder geld.

Hoe frustrerend is het dat uw discours straks weer weggeblazen dreigt te worden door een symbooldossier als Brussel-Halle-Vilvoorde?

VANDENBROUCKE: Wie minnetjes over B-H-V doet, onderschat wat het voor de mensen daar betekent om te wonen in een te groot gerechtelijk arrondissement en in een kiesarrondissement met eigenaardige bondgenootschappen rond politieke belangen in en rond Brussel. Met het debat over B-H-V heb ik dus geen probleem, wel met het feit dat het nog altijd niet opgelost is.

Ik ben veel meer gefrustreerd omdat de discussie over de staatshervorming tot nu toe geen debat over de samenleving is. In mijn visie over de staatshervorming hebben trouwens ook de steden en gemeenten een plaats. Nederlandse rapporten over de toekomst van de welvaartsstaat spreken van vier grote taken: verzekeren, verzorgen, verheffen en verbinden. Die laatste twee taken zijn essentieel voor de nieuwe sociale kwestie. Mensen verbinden beschouwt men in Nederland bovendien als een belangrijke taak van de steden en gemeenten. Ik ben het daarmee eens, en heb op dat vlak al initiatieven genomen bij de aanpak van de jeugdwerkloosheid en via een lokaal flankerend onderwijsbeleid.

De staatshervorming van 2001 leidde tot een definitieve verwijdering tussen CD&V en CDH. Bent u niet bang dat SP.A en PS dezelfde weg opgaan als uw partij in de oppositie blijft?

VANDENBROUCKE: Dat is een vraag voor het bureau van mijn partij. Mij stoort het niet dat PS en SP.A niet hetzelfde denken over het communautaire en niet altijd dezelfde opvattingen over het socialisme hebben. In Paars I en II waren de SP.A-ministers vaak veel harder en scherper voor de PS-collega’s dan de liberalen. Nu de PS meedoet met Verhofstadt III en de SP.A niet, hoop ik wel dat mijn partij niet zal proberen om op een oubollige manier linkser te zijn dan de Franstalige socialisten. Daar is geen toekomst voor.

DOOR PATRICK MARTENS/FOTO’S reporters

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content