Geboorte, huwelijk, dood. Drie vrouwen uit Genk, één van Italiaanse, één van Vlaamse en één van Griekse afkomst, over de ingrijpende gebeurtenissen in hun bestaan, en de rol die religie en rituelen daarin speelden. De verhalen achter een trouwjurk.

Maria Zangari [60]

‘Tweeënveertig jaar heeft die trouwjurk in een muurkast gehangen. Op de kamer die later van Veronica werd, mijn dochter. In die kast, die vol zit met dingen die een mens niet meer gebruikt, bewaar ik nu nog altijd haar eerste sandaaltjes en haar eerste schoentjes en de honderden kaartjes die de mensen mij stuurden toen ze doodging.

Het is de eerste keer in tweeënveertig jaar dat dat kleed eruit komt. Het is er door een geluk of een ongeluk, wie zal het zeggen, nooit van gekomen. Bij de Italiaanse vrouwen is het een gebruik dat ze voor hun eerste kind een doopkleed uit hun trouwjurk snijden. Ik heb geen eigen kinderen kunnen krijgen. Ik ben er voor tot bij een professor in Vilvoorde geweest. Hij zei: “Madame, u bent zoals onze koningin.” – Fabiola in de tijd – “Ik heb de koningin niet kunnen helpen en ik kan u ook niet helpen. Maar als u een kindje wilt adopteren, kan ik u daarin bijstaan.” Wij hebben toen twee kinderen geadopteerd. Uit India. Mijn man en ik hadden zoveel liefde, we wilden die aan iemand geven. Eerst kwam Marco, nu 29. En dan kwam Veronica, zij zou nu 26 geworden zijn.

Ik praat nog iedere dag met haar. “Potverdikke kind”, zei ik haar vandaag. “Nu haal ik dat kleed voor iemand anders uit de kast.” Ze had het zo dikwijls gevraagd, maar het is er nooit van gekomen. Ze is plots gestorven. In een minuut tijd. Ze wilde die nacht bij mijn moeder blijven slapen. In die zeventien jaar dat ze bij ons was, had ze dat nog nooit gevraagd. ’s Ochtends om halfzes belde mijn moeder me op om te zeggen dat er iets met Veronica was. Ik ben in mijn peignoir naar haar huis gelopen. Ik dacht: ze is bewusteloos, ik probeerde haar te reanimeren, hartmassage. De ambulance kwam aan. De mannen voelden aan Veronica’s hart. “Ze is dood”, zeiden ze. “Probeer dan elektroshocks”, heb ik geroepen. “Op tv krijgen ze zo de mensen wakker!” “Het is de moeite niet”, zeiden ze. “Ze is echt dood.” Ik geloof nu soms nog niet dat ze dood is. Soms denk ik: ze is hier geweest. Soms, als ik naar tv zit te kijken, kan ik haar ruiken. Alsof ze voorbij de sofa wandelt. Zo’n zachte rozengeur had ze. Dan wil ik haar zo graag zien. Maar ik zie haar nooit. Ik zie alleen wat er op tv is. En dan zeg ik: “Kom meisje, zet u bij mama.”

Ik bid iedere dag. ’s Avonds. Op de televisie staat een klein kruisbeeldje dat een non voor me uit Rome heeft meegebracht. Dan pak ik dat beeldje vast en vraag steun. Ik zing nog altijd in de kerk. Maar ik ben razend geweest op die God. “Loop naar de bliksem”, heb ik geroepen. “Ge hebt mijn Veronica meegepakt. Gij, God of weet ik veel wie.” Wie is die Hem? Waar is die Hem? Toen kwam de pater thuis. Ik zeg: “Pater Moens: Ik heb God vervloekt. Ik wil die niet meer horen! Ik denk dat ik niet meer gelovig ben!”

“Wablief?”, zegt de pater. “Gij gelooft meer dan ik, Maria. Als ge niet geloofd zoudt hebben dat er een God was, zoudt ge hem ook niet vervloeken.”

En wat zei de priester ook al weer bij de begrafenis: “Het is een mysterie, en in een mysterie moet een mens geloven.”

Toen ik zeventien was, heb ik een aanvraag ingediend om non te worden. Er waren jongens genoeg die serenades voor ons huis kwamen zingen. Maar het waren mijn types niet. Al maar goed dat die papieren van het klooster pas na mijn accident in onze brievenbus zaten. Daarvoor wist ik niet eens van het bestaan van Eugenio af. Ik deed het huishouden. Iedereen was gaan werken. Ik was saus aan het maken en merkte dat ik geen gepelde tomaten meer had. Om nog naar de grote winkel te lopen, was het te laat. Ik stak de straat over, naar het huis van mijn meter. Ik riep: “Geef me gauw tomaten, want het vlees staat al op het vuur.” Ik holde weer naar buiten. Ik had die zwarte Ford Taunus niet zien aankomen, en botste ertegenaan. Hij stapte uit. “Signorina, hebt gij u pijn gedaan?”, vroeg hij. Ik hoorde niks meer. Ik bekeek hem en zei: “Nee. Ik heb geen pijn of niks.” En al de dagen daarna bleef hij in mijn hoofd zitten. Waar hij vandaan kwam en waar hij naartoe was gegaan, wist ik niet. Na een week stond hij voor onze deur met zijn schoonbroer. “Is uw pa thuis?” “Hij heeft nachtdienst”, zeg ik. “Hij wordt slecht gezind als ik hem wakker maak.” Mijn ma roept mijn pa. “Ik kom de hand van uw dochter vragen.” Mijn pa zei: “Wablief? Hoe kent gij mijn dochter?”

Mijn pa heeft het verhaal nooit geloofd. Tot op zijn sterfbed, vier jaar geleden, heb ik gezaagd: “Pa, geloof nu toch dat ik Eugenio echt nog nooit gezien had voor dat accident. Pa, als ge mij hoort: alstublieft, knipper met uw ogen, knijp in mijn handen…”

Mijn ideale man had een krullenbol en licht haar. Mijn ideale man moest mooie handen hebben en gaatjes in zijn wangen als hij lachte. En toen ik Eugenio zo zag en hij lachte, wist ik: dat is hem. Iedereen heeft zo een ideaal in zijn achterhoofd.

Toen ik mijn trouwkleed in de kledingzaak in de Vennestraat stond te passen, was ik zo verliefd, dat ik niets verwachtte. Ik trouwde gewoon voor het leven.

Want twee weken na onze trouw, hadden we geen frank. Ik ben gewoon gaan werken. De pastoor had gezegd: “samen in goede en kwade dagen” en ik nam dat aan. Ik zag hem graag. Ik was dolverliefd op hem. Ik keek niet naar geld.

Hotel Eden, zo heette de zaal waarin we getrouwd zijn. Het was een mooi trouwfeest. Mijn vader had erover gewaakt dat ik tot de laatste dag maagd zou blijven. Ik was content. Zo was het reglement om mensen voor het ongeluk te behoeden. Vroeger, toen ik bij Philips werkte, lachten de jongere vrouwen me er altijd mee uit: “Maria, vertel nog eens dat ge maagd waart toen ge trouwde.”

We trouwden op zaterdag, en op donderdag al werd het bed opgemaakt door mijn moeder en mijn oudste schoonzus. Ik bracht een kist met lakens mee en huisgerief. Er lag een prachtig geborduurd laken op bed. Alles was wit. Na het feest gingen we naar boven. Ik kleedde me uit achter de deuren van de kleerkast. Ik kreeg de knopen van mijn trouwjurk niet open. Moet ge zien hoeveel knopen. Ik was zo beschaamd dat hij mij zou moeten helpen. “Ik moet dat kleed toch alleen kunnen uittrekken”, heb ik in mezelf gedacht. Ik ben in een sneeuwwit nachtkleed bij hem gaan liggen. “Het is de bedoeling dat we dat uitdoen”, zei hij. ’s Morgens kwam de familie koffie en likeur brengen en werd er naar de lakens gekeken. Die witte lakens van de eerste nacht heb ik altijd bewaard. Ze zijn maar één keer gebruikt. Ik dacht vroeger: “Als Veronica trouwt, krijgt zij ze.” Ik zal ze aan Marco geven als hij trouwt.

Vorig jaar hebben we veertig jaar huwelijk gevierd. Ik heb altijd gezegd dat we alle nullen zouden vieren. Eugenio pakt me nog altijd vast, ook al worden we wat ouder. Mijn zus zegt soms: “Oh, Maria, daar heb je toch geluk mee.” Hij heeft een fijn karakter. Ik ook. Hij kan goed lachen. Ik geef hem gelijk als hij juist is, en hij geeft mij gelijk… ik krijg meer gelijk dan hij. Ruzies komen er altijd, zeker als er kinderen zijn, maar wij kunnen water bij de wijn doen. Ik heb voor dat huwelijk gekozen. Ik ga ervan uit dat het mijn plicht is die keuze te volgen. Niet dat het moet. Maar voor mij is het iets normaal.

Hij had het er moeilijk mee dat ik wilde dat Veronica gecremeerd werd en niet begraven. Ze zag eruit als een prinses toen ze dood was. Ze had niet geleden. Marco heeft tegen Eugenio gezegd: “Papa, Veronica heeft het zelf gevraagd en in India is dat zo.” We hebben samen gerouwd, met de hele Italiaanse gemeenschap. Het is de traditie bij de Italianen dat de buren ervoor zorgen dat er in het huis waar gerouwd wordt, geen eten moet worden klaargemaakt. Ze brengen u ’s morgens, ’s middags en ’s avonds eten. De hele vierde cité heeft hier met ons mee gerouwd. In de kerk zaten veel Turken en Marokkanen. Ik heb een Turkse buurvrouw, die al drie keer naar Mekka is geweest. Ik bezoek haar af en toe. Ik bid voor haar in de kerk en zij denkt aan mij in de moskee. Zij vertelt me de verhalen van de Koran en ik haar de verhalen van de Bijbel. Ze zijn allemaal hetzelfde. Maar mijn buurvrouw kan me zo troosten door te zeggen: “Insjallah. Insjallah.” “Wat betekent dat toch, Hadije?” heb ik haar ooit gevraagd. “Gods wil geschiede”, zei ze.

Nu doe ik mee aan de Italiaanse parlementsverkiezingen. We zullen zien wat dat wordt.’

Marie-Jeanne Dylst [56]

‘Mijn trouwjurk zit ergens in de bergkast boven, gewikkeld in een wit laken. Tien jaar geleden ben ik ze tijdens een opruimwoede tegengekomen. Ik kon het niet laten en heb ze nog eens aangetrokken, ze paste, al zijn er ondertussen wel wat kilo’s bijgekomen.

Er was een tijd… dat we mekaar niet kenden, dat we mekaar goed kenden en uiteindelijk dat je bijna weet wat de andere denkt. We trouwden in 1972 en dit lied van Miel Cools stond op onze huwelijksuitnodiging.

Als ik nu de foto’s bekijk, denk ik dikwijls, je trouwt zonder te weten wat de toekomst zal brengen. Wie had gedacht dat we vier zonen zouden krijgen en ik op dit moment vier kleinkinderen zou hebben. We waren zo vol vertrouwen. Met ouder worden stel je jezelf zoveel meer vragen, maar toen waren we ervan overtuigd dat alles goed kwam.

Een kerkelijk huwelijk was belangrijk voor mij, ik wilde dat engagement en vond dat God daar iets mee te maken had. Je moet dat trouwens alleen maar doen als het echt iets voor je betekent en niet voor de schone ogen van ma of pa. Maar ik heb wel moeite met pastoors die een kerkelijk huwelijk afraden omdat mensen geen kerkgangers zijn. Het is niet aan ons om dat draadje dat tussen de mens en God loopt door te knippen.

Er is altijd een groot vertrouwen tussen mij en Willy geweest. Maar ik moet ook toegeven dat ik een ‘nieuwe man’ avant la lettre heb. Hij zit liever thuis terwijl ik heel actief ben. Voor hem was dat nooit een probleem, ik kreeg alle ruimte voor mezelf en heb er nooit voor moeten vechten. Dat vind ik heel belangrijk in een relatie. Het is altijd een enorm pluspunt geweest, en als ik dan eens lastig of kwaad was, dan riep ik mezelf tot de orde: “Dylst, denk daar eens aan.” Zo kijk ik altijd naar mijn leven. Weet je, een medaille heeft twee kanten, een positieve en een negatieve, en de kunst is om op de rand te kijken en zowel de positieve als de negatieve kant te zien.

Wanneer je gaat samenleven heb je niet meteen een concreet beeld van je verwachtingen. Wij zaten ook in een bijzondere situatie omdat mijn broer Etienne zwaar mentaal gehandicapt is. Mijn ouders waren toen al op leeftijd en we hebben samen beslist om in de vakanties mee voor hem te zorgen. We zijn uiteindelijk hierboven in het ouderlijke huis blijven wonen, Etienne had zich geen betere schoonbroer kunnen wensen. Dat heb ik altijd heel erg gewaardeerd, want het is niet voor de hand liggend om zo aan je leven samen te beginnen.

Ik ben nu directrice van een lagere school, maar het grootste deel van mijn carrière ben ik godsdienstlerares geweest. Religie heeft me altijd aangesproken, al was ik als puber heel opstandig. Ik moest op mijn broer letten en ik vond hem een blok aan mijn been. “Waarom liet God zoiets toe? Als hij eerlijk was, bestonden die mensen niet.” Een godsdienstleraar heeft mij toen een ander inzicht gegeven. Zijn kijk op God was totaal anders, voor hem was dat niet die almachtige die dingen zomaar kon veranderen met een vingerknip. Het heeft me geleerd dat ook mijn broer veel waarde heeft. Ik zou hem niet kunnen missen, en hij heeft mijn leven voor een groot stuk bepaald. Zonder Etienne zou ik een andere persoon zijn, door hem is de zorg voor anderen iets belangrijks geworden in mijn leven en heb ik ook gekozen om meerdere kinderen te hebben. Het leven is niet zorgeloos, maar je leert te relativeren. Die godsdienstleraar heeft mij duidelijk gemaakt dat God liefde is, die je neemt zoals je bent. Je moet hem alleen maar toelaten in je leven. Je moet van hem geen wonderen verwachten, maar je krijgt wel een zekere rust en vertrouwen. Ik vind het zo fijn om af en toe achteraan in een oude kerk te gaan nadenken, dat geeft mij inspiratie en maakt alles draaglijker.

Geloof is voor mij iets persoonlijks. Rome is niet altijd mijn vriend moet ik eerlijk toegeven. (lacht) Soms denk ik, goh, hoe is het mogelijk om dergelijke dingen te verkondigen in deze tijd. Ik vind dat heel jammer, maar het raakt niet aan mijn band met God. Ik moet mij tenslotte niet verantwoorden tegenover de paus.

Ik vind dat geloof een rijkdom is, die ik aan iedereen zou willen geven. Ik vraag me dikwijls af hoe het komt dat de ene mens wel het gevoel heeft dat er een god is en de andere niet. Voor mijn vader was dat zo, voor mijn moeder veel minder, zij stelde meer vragen en was deels verbitterd omdat ze die god zag als een boosdoener.

Twee dagen voor mijn vader stierf zat ik bij hem in het ziekenhuis. Hij zei: “Kind, het is gedaan en het is goed geweest.” Ik dacht: nee, we kunnen misschien nog dit of dat doen. “Nee,” zei hij, “het is goed geweest en ik ben benieuwd hoe het aan de andere kant zal zijn.” Hoe ouder ik word, hoe mooier ik dat vind. Het leven was nochtans niet bepaald makkelijk voor hem. Dertien jaar getrouwd met een zieke vrouw, een kindje verloren, dan gehuwd met mijn ma, een gezonde dochter, een dochtertje dat gestorven is en uiteindelijk mijn broer bij wie bij de bevalling alles fout liep. Om dan te kunnen zeggen, “Ik heb eerlijk mijn best gedaan en ik vertrouw erop dat er nu iets zal zijn.” Ja, dat bewonder ik.

Mijn vader kende, in tegenstelling tot mijn moeder, de kunst om los te laten. Op zondagmorgen, als ma naar de mis was, hadden wij ons babbeluurtje. Mijn vader was zoveel ruimdenkender. Twee jaar na ons huwelijk is hij gestorven en voor mij viel er een katalysator weg. Mijn moeder kon mij niet loslaten, terwijl mijn vader vond dat we ons eigen leven moesten leiden.

Mijn geloof heeft zeker ook mijn beroepsleven bepaald. Ook toen men daar nog niet zoveel oog voor had, was mijn hoofdbekommernis de persoon van het kind, zijn totaliteit. Verder zien dan de punten. In onze lagere school zitten er rond de 30 % moslimkinderen en het is een van de weinige scholen met een islamitische leerkracht. En al kan het wettelijk, ik weet dat kardinaal Danneels het onlangs nog afkeurde . Net omdat het een persoonlijke keuze is, zie ik niet in waarom onze islamitische kinderen niet het recht zouden hebben om hun eigen cultuur te leren kennen, ook al is dat in een katholieke context. Als school vinden wij het belangrijk om elkaar beter te leren begrijpen en te respecteren, het is op zijn minst integratiebevorderend. Een aantal keren per jaar geven mijn katholieke en islamitische leerkrachten samen les. We gaan dan op bezoek in de moskee en in onze paterkerk, of ouders en grootouders komen vertellen wat het voor hen betekent moslim of christen te zijn.

De ouders van onze moslimkinderen willen net zoals andere ouders dat hun kinderen het goed doen op school, ook al zien ze sommige dingen anders dan wij. Als er al conflicten zijn, komt dat meestal niet door religieuze standpunten, maar zijn het eerder culturele verschillen die botsen. We proberen daar altijd een oplossing voor te vinden en tot nu toe lukt dat vrij goed.

Mijn sterk persoonlijke geloof geeft mij rust en vertrouwen, ook tegenover mijn kinderen. Hoe ze ook in het leven staan en wat ze ook beslissen, ik laat hen de keuze. Een van mijn zonen zei onlangs nog dat hij het zo fijn vond dat ze altijd naar ons toe konden komen en nooit op iets afgerekend werden, ook niet als ze in mijn ogen stommiteiten begaan. Twee van hen wonen hierboven, ze zijn altijd welkom, maar ze moeten niets. Dat heb ik trouwens ook eens in furie op een directievergadering gezegd. “Moeten? Nee, wij moeten niks, wij kunnen kiezen om dingen te doen, maar moeten, nee hoor.” Ik heb het moeilijk met mensen die denken dat ze de waarheid in pacht hebben, ik heb die alvast niet. We moeten ons voortdurend in vraag stellen. Maar als ik overtuigd ben dat iets goed is, dan ga ik ervoor, ook al zegt de letter van de wet het anders. Mijn leerlingen, hun ouders en mijn leerkrachten zijn mijn prioriteit.

Blijven praten en proberen is mijn devies, ook al vraagt dat veel tijd en energie. Dat doe ik ook in mijn gezin. Uiteindelijk is het hier een warm nest. Ik heb misschien niet dat vertrouwen in God kunnen doorgeven aan mijn kinderen, maar dan toch wel een vertrouwen in ons.’

Marina Abouazi [38]

‘Als ik met mijn confituurpot op mijn werk aankom, roepen mijn collega’s: “Ah, Marina. Het is weer vasten zeker.”

Ik ben niet zo’n praktiserend Grieks-orthodoxe, maar de dagen voor Pasen wordt er gevast. Zo goed als we kunnen. In de Heilige week eten we geen vlees. Geen zuivel. Niets van zoogdieren. Misschien niet allemaal even strikt, maar de essentie is wel dat je met je geloof bezig bent.

Dat heb ik ook tegen mijn man gezegd, nog voor ik mijn trouwkleed kocht: “Ik kan niet leven op hoop alleen. Ik ben iemand die vecht. Wat essentieel is voor mij, dat leg ik op voorhand vast.” Pasen is een hoogdag bij ons. En op zulke dagen draai ik mee.

Ik leerde mijn man Alain kennen via mijn werk bij de VDAB. De eerste die het thuis wist, was mijn zus. Dan wilde ik hem toch voorstellen bij mijn ouders. Hoe gaat dat: de dochter gaat naar haar moeder. Ik zei: “Ma, ik heb iemand leren kennen.” En zij enthousiast: “Wie mag dat dan wel zijn?” En ik: “Ik moet er wel bij zeggen: het is geen Griek.”

En toen zij: “Wat mag het dan wel wezen?”

Ik zei: “Een Belg.”

“Marina”, zei ze. “Heb je daar wel goed over nagedacht? Wij gedragen ons misschien wel westers, en de Grieken hebben misschien niet echt problemen binnen de Vlaamse gemeenschap, maar toch zijn we verschillend. Laten we het zo zeggen: zij zijn wat koeler en wij zijn wat warmer.”

“Het is toch wel een fatsoenlijke jongen”, zo waren de bevindingen achteraf. Voor ik op bezoek ging bij de ouders van Alain thuis, dacht ik: Wat zullen zijn ouders denken nu hun enige zoon komt aanzetten met iemand van vreemde afkomst. “Mijn ouders staan open voor die dingen. Wij hebben twee tante nonnekes van wie er een in Congo zit, en in de familie doen ze ook mee aan missieacties”, had hij gezegd. Ik dacht: ja, allemaal goed en wel. Maar het moet toch anders zijn als je met een vreemde gaat trouwen. Want een vreemde voelde ik me wel.

Ze hebben me goed ontvangen. Aperitief en koffie.

Ik wist dat mijn schoonmoeder een heel katholieke vrouw was. “Luistert eens hier, Alain”, heb ik gezegd. “Gij zijt katholiek en ge kunt ervan denken wat ge wilt, ik hou heel veel van u, ik ben verliefd op u, maar verliefdheid gaat op een gegeven moment weg. Dan kunt ge niet meer van de vlinders in uw buik leven. Dan wordt alles realiteit en die realiteit moet op voorhand in goede banen worden geleid.”

En hij zegt: “Wat bedoelt ge?”

Ik zeg: “Ik wil in de Grieks-orthodoxe kerk trouwen. Ik ga niet meedoen met de cirque van naar het gemeentehuis gaan én naar de Grieks-orthodoxe kerk én dan naar de katholieke kerk. Ik wil geen theater spelen om iedereen tevreden te stellen.”

En daarmee ging hij akkoord. Ik heb wel speciaal een orthodoxe priester uit Gent laten overkomen die in het Nederlands kon preken. Zijn familie vond het mooi. Tante nonneke zei: “Kind, wat een prachtige mis.”

Bij ons thuis bidden wij tot God, wij bidden tot Christus en we zeggen: Oooh Maria moeder god, maar we hebben ook iets van Oh heilige Nektarios, maak dat het leven in orde komt. Zijn icoon hangt in mijn moeders huis, in mijn zusters huis en in mijn keuken. Ik weet niet eens meer goed hoe die Nektarios in onze familie is terechtgekomen. Ook voor mijn huwelijk heb ik hem aanroepen. Ik heb gezegd: “Nektarios, ik trouw met iemand die niet van mijn religie is. Maar als dat de man van mijn leven is, stuur me de juiste weg op, en zorg ook dat het huwelijk doorgaat. Als het niet zo is, maak dan dat het op voorhand afgebroken wordt.” Ik denk dat hij mij op de juiste weg gestuurd heeft.

Ik kom er eerlijk voor uit en het mag ook gezegd worden dat ik tot hem gebeden heb: “Heilige Nektarios, maak dat ik ook een kind mag hebben en als het een zoontje wordt, dan beloof ik u dat ik naar uw parochie in Beringen zal gaan om hem er te laten dopen en ik geef hem uw naam.” En een paar maanden later was ik zwanger. Dat kind is geboren en ik ben mijn belofte nagekomen.

Mijn moeder heeft altijd eerlijk gezegd dat ze het er moeilijk mee zou hebben als ik alles wat zij mij had geleerd zou laten varen. Gewoon in het gemeentehuis van Genk trouwen en daarmee gedaan. Nee, dat wilde ze niet. “En wat als er later kinderen komen”, vroeg ze. Sommige mensen hier trouwen orthodox. Ze krijgen kinderen, die dan orthodox worden gedoopt. Maar als op school de eerste en de plechtige communie wordt gedaan, doen ze ook daaraan mee. Mijn moeder zei: “Marina, het is of het ene of het andere, maak er geen potje van.” Wij hebben geen eerste of plechtige communie omdat we een kind alles meegeven met het doopsel.

Mijn moeder is erg bewust van haar achtergrond en haar achterban. Ik heb net hetzelfde. Ik ben in Genk geboren, ik voel me ook Genkse. Ik ben er trots op dat ik van Genk kom. Ook als ik in Griekenland ben. Vroeger wisten ze niet waar Genk lag. Ik hoefde niet eens de naam Limburg of België uit te spreken. De lage landen, ja dat kenden ze. Of later, Maastricht. Nu met het voetbal is dat anders. Nu kennen ze allemaal KRC Genk.

Mijn vader is een geweldige man. Het is een mens die niet veel zegt, maar als hij iets zegt, is het raak. En hij ziet mijn moeder zo graag. Ze zijn beiden van vreemde afkomst. Ze hebben elkaar in België leren kennen. Hij werkte in de mijn. Mijn moeder was uit Griekenland gekomen en woonde bij haar zus die hier een logement hield. Mijn vader had er een kamer. En zo zijn ze verliefd geworden. Ze zijn getrouwd zonder familie. Ze waren volledig op zichzelf aangewezen. Mijn vader heeft gelijk als hij zegt: “Het is niet je nationaliteit die bepaalt wie je bent, het is de plek waar je je thuis voelt die maakt wie je bent.” Mijn vader is dat exotische verhaal zo beu. Wij zijn gewoon Europeanen. Wereldburgers.

Maar ik weet ook goed dat alle migranten in de beginjaren hebben moeten vechten voor hun waarden. Vroeger, toen ik klein was, was onze kerk een barak, gebouwd tegen de berg zwarte kolen in Zwartberg. Niet groter dan onze woonkamer, niet meer dan een kolenkachel en wat kleine iconen.

Dat Grieks-orthodoxe huwelijk was belangrijk voor mij. Mijn zus en schoonbroer die kroongetuige waren, hebben voor ons zilveren kronen gekocht in Griekenland. We werden gezegend en gekroond. We kregen kaarsen uit Griekenland die de hele misviering gebrand hebben. En de invulling van een trouwfeest, dat doe je zelf hè. Ik had gezorgd voor een Grieks orkest en een dj voor de Belgen. Maar ik heb die dj ocharmen naar huis moeten sturen. De Belgen wilden alleen maar dansen op de Griekse muziek. In Antwerpen heeft mijn schoonbroer ook 300 gipsen borden gekocht. Die zijn op het trouwfeest op de dansvloer allemaal kapotgeslagen. De Grieken gooien graag met borden. Scherven brengen geluk. Een mens moet ermee opgegroeid zijn om dat plezier te kunnen proeven.

En ook het verdriet beleven we samen. Ik was zeven. Ik herinner het me nog alsof het gisteren was dat mijn oom totaal in de war uit een taxi stapte voor ons huis en zei: “er is een ongeval gebeurd”. De zus van mijn moeder is hier op haar 26e verongelukt. Ze liet drie kinderen achter. De Griekse gemeenschap van Limburg stond op haar kop door zo’n drama. Mijn familie kwam uit Griekenland over. Mijn grootmoeder kwam aan met het vliegtuig, niemand had haar durven zeggen dat haar dochter dood was. Ik hoor nog altijd haar gejammer en geklaag tijdens de begrafenis, en krijg er nog kippenvel van. De mensen zeiden: “De stenen huilden mee om het verlies dat die moeder toen meemaakte.”

Een paar jaar later is mijn grootmoeder van verdriet gestorven in Griekenland. Ze was 59, geen leeftijd om te sterven. Mijn moeder reisde af voor de begrafenis van haar moeder. Hier thuis, in Genk, liep het hele huis vol om samen te jammeren en te klagen. De dood is voor iedereen even pijnlijk. Maar de warmte van de gemeenschap en de belevenis van de rouw is in elke cultuur verschillend. Bij ons doet iedereen openlijk mee en wordt de rouw niet uitgesteld.

En straks vieren we samen Pasen. We verven onze eieren rood. Als het bloed van Jezus dat vloeit voor onze zonden. En als twee mensen elkaar tegenkomen, slaan ze twee eieren tegen elkaar, waarbij de ene zegt: “Christus is verrezen” en de andere “hij is waarlijk opgestaan”. Ik ga een tent opzetten in de tuin. Ieder heeft zijn lammetje, en dat steken we aan het spit. Ik ben al terrasverwarming gaan halen in de Lidl, voor als het koud zou zijn met Pasen.’

Van hieraf moet je gaan…, zo heet de tentoonstelling die tot 14 mei in Genk te zien is.

Over de beleving van geboorte, huwelijk en dood in verschillende culturen en religies.

Het Cultuurcentrum en de Dienst Integratie van Genk vulden de tentoonstelling aan met een uitgebreid randprogramma. Op 16 april is er Mevlud, de herdenking van de geboorte van Mohammed, Grieks Paasfeest op 21/4, de theatervoorstelling In memoriam van Hanneke Pauwe op het Genkse kerkhof op 22/4, Etnische bruiden – in de week van 24/4, Genkse bruiden – interculturele modeshow op 28/4. Op 6/5 is er een studiedag over actief pluralisme in Limburg, Korentreffen met liederen uit de rooms-katholieke, orthodoxe en islamitische traditie op 14/5, Aan tafel met Italianen (23/4), Aan tafel met Marokkanen (23/4), Religieus erfgoed (Oekraïens- orthodoxe kerk, Turkse moskee en mijnkathedraal) 14/5.

Meer info: Dienst voor Toerisme Genk: 089 65 44 49 – www.genk.be.

DOOR anna luyten en tine vandendriessche / FOTO’S PATRICK DE SPIEGELAERE

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content