Acht kunstenaars beconcurreren de graffitikunstenaars op terreinen die zij als hun monopolie beschouwen: de plekken van ‘stedelijke wanorde’.

Hondenbezitters in de stad vinden ze blindelings. En dat is hen geraden. Poep op straat staat niet. Wegmaken met een zakje en een schopje is een idioot gezicht. Het beest moet naar de hoeken waar, tussen graffiti en verkreukeld plastic, het gras opschiet. Noem het restruimtes. Meestal toevallig, soms met opzet opengelaten toen de ruimte werd gepland. Of spontaan ontstaan na een afbraak. De dierenvriend heeft er weleens de nabijheid opgemerkt van schoelies en straatjongens. Een enkele keer ook van een kunstenaar. Dat kan iemand geweest zijn die in opdracht kwam van de Vlaamse Bouwmeester. Diens kunstcel sprak namelijk acht kunstenaars aan om iets te bedenken rond het thema ‘restruimte’ (niet per se om ‘er iets mee te doen’.) Hun voorstellen vormen de kern van Cahier # 3.

De titel van het cahier klinkt zwaarwichtig, Openbaarheid/Over publiek domein, planning en restruimte. Dat komt omdat er ook opstellen van academici in staan. Niets om overdreven bang voor te zijn. Zelfs niet als ze moeilijke vragen stellen, zoals architect en onderzoeker Kenny Cupers doet: ‘Kunnen we de eigenschappen die aan restruimte het typische gevoel van vrijheid en onbestemdheid geven doelbewust creëren? (…) In welke mate kan ‘vrije ruimte’ gepland of ontworpen worden? We kunnen dan wel banken en voetpaden ontwerpen, maar kunnen we via een bewust ontwerp ook de onbestemdheid van het openbare leven opwekken?’

Een theoreticus als Cupers is gedwongen om deze oude vraag opnieuw te stellen, omdat er nooit een globaal afdoend antwoord op gegeven is. Wie dat wel waagde, nam zijn toevlucht tot de utopie. Fascinerend, zij het ietwat totalitair, was het New Babylon (1956-1974) van Constant Nieuwenhuys: iedereen architect in een nieuwe stad, een nieuwe ruimte van vrijheid, geheel opgetrokken uit beweeglijke megastructuren. In het concept van Constant was er geen plaats voor restruimte. Maar daarmee gaf hij onbedoeld ook vrijheid prijs, omdat die daar het weligst tiert.

Openbaar bed

Absolute vrijheid, het doen van om het even wat om het even waar, is vaak ook de lelijkste vorm ervan. Restruimtes vol drugsnaalden, condooms en blik, zeggen genoeg. Je moet al een kunstenaar zijn om daar een mouw aan te passen. Och Here, kunstenaars zijn hopeloze dromers, zo luidt het vooroordeel. Mooi dan, hoe ze verbeelding kunnen paren aan praktisch verstand. De kunstcel van de Vlaamse Bouwmeester haalde met Ellen Harvey een schoolvoorbeeld in huis. Tussen 1999 en 2001 werkte ze aan een New York Beautification Project. Ze beconcurreerde de graffitikunstenaars op terreinen die zij als hun monopolie beschouwen: de plekken van ‘stedelijke wanorde’. Ze hing er haar minutieus gepenseelde schilderijtjes op. Ze stellen idyllische landschappen voor, uit een ver- vlogen tijd. Een vluchtige injectie van schoonheid en intimiteit op troosteloze plaatsen.

Uit Cahier # 3 blijkt dat Harvey wanordelijkheid ook met humor te lijf kan gaan. Tegen het wildplassen ontwierp ze een Pispotfontein, een toren van potten. Er stroomt water doorheen, die de urine wegspoelt. De kleurrijke recipiënten (geëmailleerde bloempotten) staan op verschillende hoogtes. Zo kunnen klein en groot, man en vrouw er gebruik van maken. En met een Openbaar Bed, opgevat als een ouderwets hemelbed met gordijntjes, bezorgt ze dakloze geliefden of druggebruikers een stukje privacy in de restruimte. Het omgekeerde effect bereikt Anna Faroqhi met haar oosterse Huwelijkstroon voor een Marokkaanse wijk in Brussel. De restruimte die hij inneemt, is een vluchtheuvel aan de Oostendestraat, die louter bestaat uit een cirkel op de grond waar de auto’s omheen toeren.

‘Als een stad geen ongeplande “vrijplaatsen” kent, als ze tot in de details is uitgetekend, dan stopt ze met leven, verstikt ze haar bewoners’, schrijft Faroqhi, die het liever over speelruimtes heeft dan over restruimtes. Veel speelsheid ook in de andere voorstellen. Buiten voor de vergeten huizen van vier beroemde kunstenaars, plaatste Franky D. C arglistig een open pot verf. Een kans voor voorbijgangers om op de stoep bij Jacques-Louis David, Vincent van Gogh en Marcel Broodthaers met hun voet een action painting tot stand te brengen. Ze lieten de kans niet liggen. Alleen bij het ouderlijk huis van surrealist ELT Mesens bedierf een buurvrouw de pret en nam het potje weg. Kleurde Franky D. C duidelijk buiten de lijntjes, Loek Grootjans speelde het dan weer hypercorrect. In Aalst stippelde hij een echte wandelroute uit. De tocht loopt langs ‘de meest markante restruimtes’, een categorie waaraan het de oude industriestad niet ontbreekt.

De meeste kunstenaars hoeden er zich voor om vage plekken door middel van kunst weer een te duidelijke bestemming te geven. Zelfs een plek alleen maar omschrijven als ‘overgebleven ruimte’ bepaalt haar al misschien te zeer, zegt de Amerikaanse pionier Vito Acconci in Cahier # 3 : ‘Volgens mij moeten mensen hun eigen rest- of onderruimtes vinden.’ Dat spoort met de opvatting van Patrick Corillon, die minder in termen van plekken en objecten dan van ‘gedachten en verplaatsingen’ denkt. Zitbanken, openbare telefoons, riolen, vuinisbakken, straatverlichting, fietsenstalling en bushokje, het zijn slechts aanknopingspunten voor fantastische verhaaltjes die de kunstenaar de Vlaamse Bouwmeester cadeau doet.

DOOR JAN BRAET

‘Mensen moeten hun eigen rest- of onderruimtes vinden.’

Reageren op dit artikel kan u door een e-mail te sturen naar lezersbrieven@knack.be. Uw reactie wordt dan mogelijk meegenomen in het volgende nummer.

Partner Content