De laatste jaren lijkt de halve wereldbevolking bipolair te zijn of aan ADHD te lijden. Jerome Kagan, ontwikkelingspsycholoog aan Harvard University, krijgt het er benauwd van. ‘Ik schaam me een beetje voor mijn vakgebied.’
Jerome Kagan kan op een grote carrière als researcher terugblikken. En toch wordt hij door droefheid en onbe- hagen bevangen als hij nu zijn vak, de psychologie, bekijkt. Hij vergelijkt zijn wetenschap met een mooie oude houten kist: ooit nam hij zich als student voor om dat meubel samen met zijn collega’s te restaureren. Kagan zegt dat hijzelf een lade mee naar huis heeft genomen en er zijn hele leven aan gesneden, gedraaid en geschaafd heeft. ‘Toen ze me eindelijk beviel, wilde ik ze naar haar plaats terugbrengen. Maar toen moest ik constateren dat de kist intussen verrot was.’
De psychologie – een verrot meubelstuk? Als er een vakman is die de morele autoriteit heeft om zo’n oordeel te vellen, dan is het wel Kagan. Op een lijst waarop een groep Amerikaanse vorsers de 100 belangrijkste psychologen van de twintigste eeuw rangschikte, staat de 83-jarige Kagan op de 22e plaats, nog vóór Carl Gustav Jung, de grondlegger van de analytische psychologie, en Ivan Pavlov, de ontdekker van de pavlovreflex.
Zijn hele beroepsleven heeft de ontwikkelingspsycholoog van Harvard University geobserveerd hoe baby’s en kleine kinderen groot worden. Hij heeft ze gemeten, hun reacties getest en ze later, toen ze hadden leren spreken, ondervraagd. Altijd opnieuw, gedurende tientallen jaren. Het is de psycholoog om grote vragen te doen. Hoe ontstaat de persoonlijkheid? Welke eigenschappen zijn aangeboren en hoe ontwikkelen ze zich in de loop van de tijd? Waarvan hangt het af of iemand tijdens zijn leven gelukkig wordt of aan een psychische ziekte gaat lijden?
Kagan ontdekte dat de indrukken in de vroege kinderjaren niet zo onherroepelijk bepalend zijn als lang aangenomen werd. Zelfs kinderen die hun eerste levensmaanden in de grootste ontbering doorbrengen, kunnen zich normaal ontwikkelen als ze later in een gunstiger milieu terechtkomen. En hij bestudeerde hoe in het tweede levensjaar een soort programma van de menswording verloopt: de woordenschat neemt met grote sprongen toe, het kind ontwikkelt invoelingsvermogen, een zin voor moraal en een bewustzijn van het ik.
Maar Kagans belangrijkste bijdrage aan de ontwikkelingsresearch is het onderzoek van aangeboren temperamenten. Ongeveer 20 procent van alle baby’s die vier maanden oud zijn, reageert al angstig op nieuwe situaties, voorwerpen en personen. Die baby’s – Kagan noemt ze ‘high reactives’ – vertonen de tendens om zich tot vreesachtige kinderen en volwassenen te ontwikkelen. 40 procent van de zuigelingen – de ‘low reactives’ – gedraagt zich precies omgekeerd: ze zijn ontspannen, niet veeleisend, nieuwsgierig. Ook in het latere leven zijn ze niet makkelijk van hun stuk te brengen.
Op zijn leeftijd zou Kagan achterover kunnen leunen en zich laten bewieroken. In plaats daarvan heeft hij een boek geschreven waarin hij de fouten van de psychologie aan de kaak stelt. Voor miljoenen mensen heeft de crisis van zijn vak catastrofale gevolgen, waarschuwt Kagan: ze werden ten onrechte psychisch ziek verklaard.
Professor, sinds meer dan 50 jaar bestudeert u de ontwikkeling van kinderen. Is hun psychische gezondheid in de loop van de tijd verbeterd of verslechterd?
Kagan: Laten we zeggen dat ze veranderd is. Vooral in arme gezinnen, bij immigranten en minderheden zijn de psychische problemen toegenomen. Weliswaar hebben de jongeren in die groepen nu objectief bekeken meer mogelijkheden dan 50 jaar geleden, maar desondanks zijn ze angstig en gefrustreerd. Want de ongelijkheid in de maatschappij is groter geworden. Bij de armen is het aantal diagnoses van ADHD en depressies toegenomen.
Om niet te zeggen: geëxplodeerd. In de jaren zestig waren psychische stoornissen bij kinderen zogoed als onbekend. Volgens officiële gegevens is nu één Amerikaans kind op de acht psychisch ziek.
Kagan: Juist, maar dat ligt vooral aan de wazige diagnosepraktijk. Laten we eens 50 jaar terugkeren, en naar een zevenjarige jongen kijken die zich op school verveelt en de lessen stoort. Destijds had men zo’n kind lui genoemd. Nu wordt gezegd dat het aan ADHD lijdt. Daardoor zijn de cijfers pijlsnel de hoogte ingegaan.
Experts beweren dat 5,4 miljoen Amerikaanse kinderen symptomen vertonen die typisch zijn voor het woelwatersyndroom ADHD. En nu wilt u ons zeggen dat die psychische ziekte maar een verzinsel is?
Kagan: Juist, het is een verzinsel. Elk kind dat op school slecht presteert, wordt nu naar de kinderarts gestuurd en die zegt: ‘Het is ADHD, en hier is Rilatine.’ Terwijl 90 procent van die 5,4 miljoen helemaal geen gestoorde dopaminestofwisseling hééft. Het probleem is: als artsen over een medicijn beschikken, maken ze ook de diagnose die daarmee strookt.
Is de vermeende gezondheidscrisis van die kinderen dan niet meer dan een schrikbeeld?
Kagan: We zouden nu de filosofische toer kunnen opgaan en ons afvragen wat een psychische ziekte is. Als je kinderen en jongeren tussen de 12 en de 19 jaar interviewt, kun je tot 40 procent als angstig of depressief classificeren. Maar als je preciezer toekijkt en je je afvraagt hoeveel van hen daar in het dagelijkse leven serieus onder te lijden hebben, krimpt dat cijfer tot 8 procent. Het is belachelijk om elk kind dat een neerslachtige of angstige indruk maakt, meteen psychisch ziek te verklaren. Jongeren zijn angstig, dat is normaal. Ze weten nog niet voor welke opleiding ze moeten kiezen. Hun vriend of vriendin heeft hen juist verlaten. Droefheid en angst behoren evengoed tot het leven als woede of seksuele frustratie.
Miljoenen Amerikaanse kinderen worden ten onrechte psychisch ziek verklaard. Welke gevolgen heeft dat zoal?
Kagan: Nu, in elk geval betekent dat meer geld voor de farmaceutische industrie en meer geld voor psychiaters en vorsers.
En wat betekent het voor de betrokken kinderen?
Kagan: Voor hen is het een signaal dat er met hen iets niet in orde is – en dat kan verlammend werken. Ik ben niet de enige psycholoog die zo argumenteert. Maar tegenover ons staat een machtig bondgenootschap: farmaceutische concerns die miljardenzaken doen en een beroepsgroep die zijn eigen belangen op het oog heeft.
U hebt ooit geschreven dat uzelf als kind vaak door innerlijke onrust werd gekweld. Had u met de huidige diagnostiek tot de 13 procent kinderen behoord die als psychisch ziek beschouwd worden?
Kagan: Waarschijnlijk. Toen ik vijf jaar was, begon ik te stotteren. Maar mijn moeder zei: ‘Dat is niet erg, je geest werkt nu eenmaal sneller dan je tong.’ En ik dacht: ‘Wow, dat is super, ik stotter alleen maar omdat ik zo slim ben.’
Behalve ADHD woedt nog een tweede epidemie onder de kinderen: depressie. In 1987 werd 1 op de 400 Amerikaanse jongeren met antidepressiva behandeld, in 2002 al 1 op de 40. Vanaf welke leeftijd kun je bij kinderen van een ‘depressie’ spreken?
Kagan: Dat valt niet makkelijk te beantwoorden. Bij volwassenen neemt een depressie vorm aan door een groot verlies, door schuldgevoelens of door het gevoel te falen in iets wat men absoluut wilde bereiken. Tot die gevoelens zijn kleine kinderen blijkbaar nog niet in staat. Maar een kind van drie, vier jaar kan zoiets als schuldgevoelens ontwikkelen en als het op die leeftijd zijn moeder verliest, zal het een tijdlang treuren. Vanaf dan kunnen dus milde depressies optreden. Het gevoel een levensbelangrijk doel niet te kunnen bereiken en geen alternatief te zien, speelt pas vanaf de puberteit een rol. Dat is precies de leeftijd waarop de frequentie van depressies dramatisch stijgt.
Maar het is een feit dat ook jongere kinderen in toenemende mate met antidepressiva behandeld worden.
Kagan: Ja, omdat de pillen nu eenmaal ter beschikking zijn.
Pleit u ervoor om de diagnose van depressie bij kinderen helemaal af te schaffen?
Kagan: Nee, zo ver zou ik niet gaan. Maar als een moeder met haar dochtertje naar de arts gaat en zegt dat het meisje vroeger veel opgewekter was, dan zou de arts op de eerste plaats moeten proberen te achterhalen wat het probleem is. Hij zou het meisje alleen moeten ondervragen. Misschien zou hij een paar tests moeten doorvoeren voor hij medicijnen voorschrijft, in elk geval zou hij een EEG moeten maken. Uit studies weten we dat mensen die een hogere activiteit in de rechtervoorhoofdskwab vertonen slecht op antidepressiva reageren.
Misschien is het beter bij een depressie gewoon te wachten tot ze vanzelf voorbijgaat?
Kagan: Dat hangt af van de omstandigheden. Neem nu mijn geval. Ongeveer 35 jaar geleden werkte ik aan een boek, een resumé van een groot onderzoeksproject. Ik wilde werkelijk iets van betekenis schrijven – maar dat wilde niet echt lukken. En zo belandde ik in een depressie zoals ze in de leerboeken beschreven staat. Ik kon niet meer slapen en beantwoordde ook voor de rest aan alle klinische criteria. Maar ik kende de reden. Daarom ging ik niet naar een psychiater. En kijk: na zes maanden was de depressie verdwenen.
Heeft het in zo’n geval wel nog zin om van een psychische aandoening te spreken?
Kagan: Psychiaters zouden zeggen dat ik psychisch ziek was. Maar wat was er gebeurd? Ik had te hoge verwachtingen aan mezelf gesteld en ik had gefaald. Dus reageerde ik zoals de meeste mensen in zo’n situatie reageren: ik was een tijd depressief. De meeste soortgelijke depressies gaan voorbij. Maar er zijn natuurlijk ook mensen met een genetisch geconditioneerde vatbaarheid voor depressies bij wie de symptomen niet vanzelf verdwijnen. Die mensen zijn chronisch depressief, ze zijn psychisch ziek. Daarom is het belangrijk niet alleen de symptomen maar ook de oorzaken te bekijken. De psychiatrie is de enige medische leer die ziektes alleen volgens symptomen definieert…
… en ze lijkt daarbij voortdurend nieuwe aandoeningen te ontdekken. De ‘bipolaire stoornis’, ook de manisch-depressieve stoornis genoemd, kwam vroeger bijvoorbeeld nagenoeg niet voor bij kinderen. Vandaag zouden 1 miljoen Amerikanen onder de 19 jaar eraan lijden.
Kagan: Hopelijk ligt het hoogtepunt van die golf achter ons. Een groep medici van het Massachusetts General Hospital begon ermee kinderen die woedeaanvallen hadden resoluut bipolair te noemen. Dat hadden ze beter niet gedaan. Maar de farmaceutische producenten waren enthousiast, want medicijnen tegen bipolaire stoornissen zijn duur. Zo is die trend ontstaan. Het is een beetje zoals in de vijftiende eeuw, toen de mensen nog geloofden dat iemand door de duivel bezeten of behekst kon zijn.
Wilt u de moderne psychiatrie met middeleeuwse heksenvervolgingen vergelijken?
Kagan: Artsen maken toch voortdurend fouten, ook al hebben ze de beste bedoelingen. Ze zijn niet boosaardig, maar ze zijn feilbaar. Denk maar aan Egas Moniz, die de zenuwbanen in de voorhoofdskwab van schizofrenen doorknipte omdat hij dacht dat die zogenaamde lobotomie hen zou genezen.
Hij heeft er de Nobelprijs voor gekregen.
Kagan: Zeker. In enkele jaren werd de voorhoofdskwab van duizenden mensen die aan schizofrenie leden beschadigd, tot bleek dat die ingreep een vreselijke fout was. Als je je realiseert dat bij al die mensen de hersens verknipt werden, is het in verhouding onschuldig om iemand bipolair te noemen.
Maar ook niet helemaal onschuldig. Want al die kinderen die psychopillen toegediend krijgen, ondergaan een systematische wijziging van de chemie in hun hersenen.
Kagan: Ik deel uw onbehagen. Maar dat is de geschiedenis van de mensheid: wie aan de macht is, gelooft dat hij juist handelt en berokkent schade aan wie geen macht heeft.
Nu klinkt u wel erg cynisch. Bestaat er dan geen alternatief voor de middelen die aan kinderen met afwijkend gedrag toegediend worden?
Kagan: Maar natuurlijk. Ruggensteun, bijvoorbeeld. Want bij welke kinderen wordt ADHD gediagnosticeerd? Bij kinderen die het slecht doen op school. Goede scholieren overkomt zoiets niet. Wat zou je dus denken van een steuntje in de rug in plaats van pillen?
Wie u hoort praten, zou de indruk kunnen krijgen dat psychische ziektes gewoon een uitvinding van de farmaceutische industrie zijn.
Kagan: Nee, dat zou een krankzinnige bewering zijn. Natuurlijk zijn er mensen die aan schizofrenie lijden, die bijvoorbeeld de stem van hun grootvader horen of die geloven dat de Russen laserstralen in hun ogen schieten. Dat zijn psychisch zieke mensen die hulp nodig hebben. Een persoon die in één dag tijd twee auto’s koopt en de volgende dag niet uit zijn bed komt, heeft een bipolaire stoornis. En iemand die in een restaurant geen hap naar binnen krijgt omdat vreemde mensen zouden kunnen toekijken, heeft een sociale fobie. Er zijn mensen die op basis van hun genen of prenatale invloeden een gevoelig zenuwsysteem hebben dat hen vatbaar maakt voor schizofrenie, bipolaire stoornissen, een sociale fobie of een dwangneurose. Die mensen mag je niet over één kam scheren met mensen die door armoede, afwijzing, verlies of falen angstig of depressief zijn. De symptomen mogen op elkaar lijken, maar de oorzaken zijn totaal anders.
Maar hoe kunt u dat in een concreet geval uit elkaar houden?
Kagan: Psychiaters zouden moeten beginnen diagnoses te maken zoals alle andere artsen. Ze moeten de oorzaken achterhalen.
De problemen die u beschrijft zijn niet nieuw. Waarom diagnosticeert u precies nu een crisis van de psychiatrie?
Kagan: Dat is de vraag naar de dimensies. Epidemiologische studies komen tot de conclusie dat vandaag de dag 1 mens op de 4 psychisch ziek is. Recent deelden de Centers for Disease in Atlanta mee dat 1 op de 88 Amerikaanse kinderen aan autisme lijdt. Dat is absurd. Dat betekent dat psychiaters elk kind dat een beetje eenzelvig is autistisch noemen. Als u zegt dat iedereen die er niet in slaagt om in tien minuten een mijl te lopen aan een zware motorische handicap lijdt, dan lokt u daarmee een epidemie van zware motorische handicaps bij oudere mensen uit. Dat klinkt misschien komisch, maar precies dat gebeurt vandaag de dag in de psychiatrie.
Schaamt u er zich soms voor dat u tot een beroepsgroep behoort waarvan u toch zegt dat hij grote delen van de bevolking ten onrechte psychisch ziek verklaart?
Kagan: Ik ben treurig, niet beschaamd. Of toch, een beetje schaam ik me toch ook wel.
Toen u 60 jaar geleden besliste psycholoog te worden, wilde u ervoor zorgen ‘dat minder mensen de schande van het falen op school of de psychische pijn van een depressie moeten beleven’. Zo hebt u het ooit geformuleerd. In hoeverre bent u daarin geslaagd?
Kagan: Helaas niet zeer ver, omdat ik een verkeerd denkbeeld had. Ik dacht dat vooral het gezinsmilieu beslissend was voor het succes in het leven. Ik dacht dat we al die problemen zouden kunnen oplossen als we de ouders konden helpen om hun taak beter te vervullen. Om die reden ben ik kinderpsycholoog geworden. Maar ik heb de grotere krachten niet erkend: de cultuur, de sociale positie, maar ook de neurobiologie. Ik dacht werkelijk dat alles in het gezin werd beslist en dat de biologie irrelevant was.
Intussen bent u tot het inzicht gekomen dat de moeder-kindbinding helemaal niet zo belangrijk is.
Kagan: Precies. Waarbij je niet mag vergeten dat de moederrol in verhouding pas laat aan betekenis heeft gewonnen. In de zestiende eeuw schreven sommige commentatoren zelfs dat moeders niet geschikt zijn om hun kinderen op te voeden omdat ze te emotioneel zijn en te veel de klokhen spelen. Maar in de negentiende eeuw, toen de burgerij opkwam, hoefden vrouwen niet meer te werken. Ze hadden veel vrije tijd. Daarom gaf de maatschappij hun een taak, en die luidde: ze moesten de vormgevers van hun kinderen worden. Tegelijk hoefden de kinderen van de burgerij niet bij te dragen aan het gezinsinkomen, wat de kinderen van boeren wel moesten doen. Men had die burgerkinderen niet nodig. Daardoor liepen ze het gevaar zich waardeloos te voelen. En als een kind het gevoel heeft dat men het niet nodig heeft, krijgt het behoefte aan een ander signaal. Daarom werd de liefde plots belangrijk. En wie geeft liefde? Vrouwen. En op een bepaald ogenblik verscheen dan ten slotte John Bowlby op het toneel, die de moeder-kindbinding verheerlijkte.
Bowlby is een van de vaders van de bindingstheorie. U vindt dat zijn stellingen verkeerd zijn?
Kagan: De mensen wilden eenvoudige antwoorden, ze hunkerden naar een milder mensbeeld, zeker na de horror van de Tweede Wereldoorlog. Daarbij paste het beeld dat alleen kinderen die hun moeders vanaf de geboorte vertrouwen een gelukkig leven zouden kunnen leiden.
Er zijn nog altijd mensen die geloven dat een opvoeding in de crèche hun kinderen zou beschadigen.
Kagan: Helaas wel. En dat terwijl we het tegendeel al in de jaren zeventig hebben aangetoond. Destijds was Richard Nixon president, en het Congres speelde met de gedachte om crèches van staatswege te organiseren. Samen met twee collega’s kreeg ik subsidies om het effect van de verzorging in de crèche op een groep zuigelingen te bestuderen. In een van de controlegroepen werden de kinderen door hun moeders thuis verzorgd. Na 30 maanden constateerden we dat er geen verschillen tussen beide groepen bestonden. Toch zijn er nu, 40 jaar later, nog altijd mensen die beweren dat crèches principieel slecht zijn voor kinderen. En dat in het jaar 2012.
JEROME KAGAN, PSYCHOLOGY’S GHOST – THE CRISIS IN THE PROFESSION AND THE WAY BACK, YALE UNIVERSITY PRESS, 416 BLZ., 32 DOLLAR.
DOOR JOHANN GROLLE EN SAMIHA SHAFY
‘Het is belachelijk om elk kind dat een neerslachtige of angstige indruk maakt meteen psychisch ziek te verklaren.’
‘Plots leek iedereen die woedeaanvallen had bipolair. Een beetje zoals in de 15e eeuw, toen de mensen nog geloofden dat iemand behekst kon zijn.’