Philip Roth is al meer dan veertig jaar een succesrijk auteur. Nu hij de zeventig nadert is hij creatiever dan ooit en blijft hij een van de scherpste waarnemers van de Amerikaanse samenleving.
Uw roman ‘De menselijke smet’ schetst de zeden van het moderne Amerika. In een van de aangrijpendste scènes vertelt u over een Vietnamveteraan die met zijn zelfhulpgroep in een Chinees restaurant gaat eten om zijn rassenhaat te overwinnen. Waar haalt u zulke scènes?
Philip Roth: Naar mensen die in Vietnam hebben gevochten, hoef je in de Verenigde Staten niet lang te zoeken. Zelfs in mijn dorpje in Connecticut lopen er een paar rond, maar dat vond ik niet genoeg. Daarom ben ik een paar dagen naar het Vietnam-monument in Washington gegaan. Zelfs dertig jaar na de oorlog zijn die veteranen nog behoorlijk in de war en niemand wil naar hen luisteren. En dus zijn die erg blij als daar iemand rondloopt die een paar uur tijd voor hen heeft.
Hoe gedetailleerd wilt u hun ervaringen kennen?
Roth: Het is mij voldoende dat ik een idee krijg van wat ze hebben meegemaakt. Dat soort onderzoek is voor mij de vonk die mijn fantasie op gang brengt. Meestal komt zo’n scène vanzelf bij me op, zomaar uit het niets. Dan schrijf ik die op zoals ik ze zie.
De tragische held in uw boek is een man die zwarte ouders heeft, maar zelf zo’n lichte huidskleur heeft dat hij kan doorgaan voor een blanke. Hij beweert dat hij jood is en wordt een heel populaire en bekende hoogleraar. En dan vernietigt een intrige, in gang gezet door politieke correctheid, eerst zijn goede naam en dan zijn hele bestaan. Waren er echt zulke mensen?
Roth: Er zullen er wel geen miljoenen geweest zijn, maar in de jaren dertig en veertig was zo’n identiteitsverwisseling voor enkele zwarten de enige mogelijkheid om uit hun getto weg te komen. Ze moesten een lichte huid hebben, hun middle-class-afkomst kwijtraken en vooral zorgen dat ze hun ‘black talk’ camoufleerden. Dat soort existentiële leugens was voor veel zwarten de voorwaarde voor een beetje normaal bestaan.
De protagonist, Coleman Silk, gaat zelfs zo ver dat hij zijn eigen moeder verloochent. Hij duldt zelfs niet dat ze haar kleinkinderen ziet.
Roth: Coleman Silk is zeer radicaal in de opbouw van zijn eigen identiteit. Hij is het voorbeeld van de oude vraag die Sophocles stelt naar vrijheid en lotsbestemming. Hoe vrij kunnen we onze eigen identiteit bepalen? Het hele probleem van Silk is dat hij lange tijd succesvol in zijn eigen leugen leeft. Daarom probeert hij die leugen met alle middelen te beschermen. En juist daardoor wordt hij blind voor alle andere gevaren. Met de intriges van de politiek correcten houdt hij geen moment rekening. Hij lijkt op een footballspeler die met de bal onder de arm naar voren rent en ineens wordt aangevallen. Terwijl hij zijn aanvallers ontwijkt, wordt hij door de anderen getackeld.
In het land van de zoektocht naar het geluk klinkt dat wel erg fatalistisch.
Roth: Kijk dan naar John Kennedy. Die werd niet door het lot gestraft omdat hij rijk of knap was. Hij werd niet bestraft omdat hij een wild seksueel leven had of omdat hij intelligent was. Tot vandaag weten we niet waarvoor Kennedy bestraft is. Dat is de verklaring van al die nieuwe complottheorieën die steeds weer opduiken. De vraag blijft: waarom is die man vermoord?
Zijn dood was toch geen onverklaarbare lotsbestemming. Kennedy was rijk, knap, slim. Die eigenschappen brachten hem aan de macht. Zijn vijanden gingen die macht te lijf. Dat is hetzelfde bij Coleman Silk. Hij wordt decaan, daardoor worden de andere hoogleraren zijn vijanden. En die gebruiken elk wapen om hem ten val te brengen.
Roth: Silk kijkt op een dag een aanwezigheidslijst in en hij ziet daar twee namen van studenten die nog nooit naar de les kwamen. En dan vraagt hij of die twee wel echt bestaan of ‘spooks’ zijn. In het Amerikaans betekent dat ‘geesten’, maar het woord was ook heel lang een denigrerende term voor Afro-Amerikanen. En die nevenbetekenis word Silk fataal.
Omdat hij niet weet dat die twee zwart zijn. Kan politieke correctheid aan Amerikaanse universiteiten echt zo consequent en absurd zijn?
Roth: Lang geleden was er misschien een goede reden om political correctness te eisen, lang geleden toen er nog echt zware discriminatie bestond. Maar wat vandaag aan veel universiteiten aan de gang is, heeft een onverdraaglijk niveau van domheid bereikt. Aan al die instellingen wordt politieke correctheid doelbewust ingezet als wapen van het opportunisme.
Bent u daarom gestopt met doceren?
Roth: Drie jaar geleden ben ik nog even naar de universiteit teruggekeerd. Ik was gewoon ontzet over de vooroordelen en de intellectuele bekrompenheid waartegen de studenten moesten opboksen. Vooral jonge vrouwen krijgen de laatste jaren met zoveel nonsens te maken dat ze nauwelijks vrij kunnen denken.
Mijn beste tijd als docent was op het einde van de jaren zestig, begin van de jaren zeventig. Dat was het moment van de emancipatie. Vrouwen waren toen allesbehalve bang en gediscrimineerd. Ze waren slim, knap, alert. Een leraar is altijd blij als iemand bij de pinken is, of dat nu een aap, een man, een vrouw of een vijfjarige is. Elke vorm van intelligentie is de moeite waard.
Is politieke correctheid een moderne samenzwering?
Roth: Studenten worden vandaag op gruwelijke wijze geïndoctrineerd. En dat komt vooral omdat ze jong zijn en zich niet echt tegen ideologische dictatuur kunnen verweren. Een vriend van me is docent aan een universiteit waar studenten 30.000 dollar (34.500 euro) per jaar betalen om te leren. Maar hij mag de Ilias van Homerus niet meer lezen, omdat de held Achilles een viriel personage is, en dus door de commissarissen van de politieke correctheid als vijand is aangewezen. De Griekse held Achilles heet nu een male chauvinist pig.
Mijn vriend die een schitterend docent is, begint zijn eerste les elk jaar met twee zinnen. Eén: ‘Ik haat vrouwen.’ Twee: ‘Iedereen die hier zit om gelijk welke politiek correcte wijsheden op te steken, verlaat beter de zaal.’
Politieke correctheid is te vergelijken met links puritanisme. Maar ‘De menselijke smet’ speelt in 1998 en gaat over rechts puritanisme. Het soort dat Bill Clinton wegens een seksaffaire wilde afzetten. Hoe komt het in de VS tot zulke heksenjachten?
Roth: Aan veel universiteiten heerst een cynisch talibanisme, maar de jacht op Clinton was daarvan de kroon op het werk. De conservatieven in het Congres wilden Clinton als president afmaken en de seksaffaire was gewoon een voorwendsel om dat voor elkaar te krijgen. De media gooiden zich daarop omdat smeerlapperij van dat soort gegarandeerd enorme kijkcijfers oplevert. En toch heeft Clinton gewonnen, omdat de mensen wisten en zagen hoe oneerlijk de hele zaak was. Hij werd dus niet afgezet en hij haalde heel hoge populariteitscijfers op het einde van zijn ambtstermijn.
De Verenigde Staten zijn in wezen geen puriteins land. Iedereen die hier een dagbladwinkel binnenstapt, naar de bioscoop gaat, tv kijkt, een gesprek tussen een paar tieners afluistert of gewoon door de straten loopt, weet dat.
En toch hebben de laatste verkiezingen een kandidaat aan de macht gebracht die godsvruchtig en vroom beloofde om het Witte Huis te reinigen van de vuiligheid die de Clintons daar binnenbrachten. Wat denkt u van Bush junior?
Roth: Het is nu middag. Waarschijnlijk slaapt hij nog. Nadat hij is gaan joggen, slaapt hij graag een beetje.
Tachtig procent van de Amerikanen vindt Bush geweldig, vooral na de successen in Afghanistan. Zelfs veel critici vinden dat hij na de crisis van 11 september van een marionet een overtuigend staatsman is geworden.
Roth: Dat is allemaal schijn. De oorlog is gevoerd door Donald Rumsfeld, Paul Wolfowitz, Dick Cheney, Colin Powell en een paar heel talentrijke en knappe Pentagongeneraals. Bush krijgt nog geen normale zin voor elkaar, laat staan dat die man een oorlog kan voeren.
Nochtans klonk hij heel overtuigend in de oorlog. De ernst van de situatie speelde misschien in op zijn wellicht niet heel ingewikkelde persoonlijkheid.
Roth: De oorlog hielp hem om zijn retoriek te vinden. Hij praat nu net als een Amerikaanse vrachtautochauffeur. We zullen ze vinden! We zullen ze uitroken! We krijgen ze! Dood of levend! Dat is de manier waarop een geprivilegieerd rijkeluiszoontje de stoere uithangt, om te laten zien dat hij net zo sterk is als de arbeiders.
Uw laatste boek, ‘Een stervend dier’, werd voor 11 september geschreven. De oudejaarsfeesten bij het begin van de 21ste eeuw beschrijft u als: ‘Er waren massa’s ontploffingen, maar geen enkele was het werk van Osama Bin Laden’.
Roth: Profetisch? Ach neen. Het bewijst alleen maar dat zelfs ik niet zonder enig talent ben.
Serieus: was u verrast dat anderhalf jaar later die aanslag plaatsvond?
Roth: Even verbaasd als elke andere Amerikaan.
Veel mensen die het kapitalisme verachten, en dat geldt ook voor Europeanen, vinden dat de Verenigde Staten deze straf hebben verdiend.
Roth: Als je die logica volgt, dan waren ze nu Duitsland nog aan het bombarderen en hielden ze dat vol tot pakweg 2076.
Waar was u op 11 september? Thuis, aan uw schrijftafel in Connecticut? In uw studio waar u geen enkel elektronisch medium wilt: geen tv, geen radio, geen telefoon?
Roth: Ik was – gelukkig maar – in New York. Ik was in mijn club aan het zwemmen en ik zag plotseling alle mensen naar het raam rennen. Het tweede vliegtuig knalde de toren in, net toen ik daar aankwam. Ik deed niets, ik dacht niets, ik stond daar maar. Ik was zelfs niet slim genoeg om bang te zijn. Alle bruggen en tunnels werden gesloten en Manhattan was weer een eiland. De mensen begonnen te voet naar huis te stappen, enkelen moesten zelfs naar de Bronx en dat is een heel eind weg. Ik ben gewoon door de straten gelopen. Waar groepen mensen samenstonden, bleef ik staan. Gewoon om te horen wat ze tegen elkaar zeiden.
En wat viel u op?
Roth: De rust, de omzichtigheid waarmee mensen de ramp bekeken. Ik was in Midtown, maar ik zag niemand huilen, niemand rennen, niemand schreeuwen. Een verbijsterde treurigheid overheerste. Iedereen wou naar huis, ik bleef in de stad. Tot vandaag. Ik wou niet naar mijn huis, ik wou geen honderdvijftig kilometer van de stad weg. De ramp heeft voor mij de stad haar belang teruggegeven.
U was tegen de oorlog in Vietnam. En Afghanistan?
Roth: Ik vind dat onze regering juist gehandeld heeft. Welk land zou zo’n aanslag gewoon laten passeren zonder terug te slaan?
In 1998 kreeg u in het Witte Huis de ‘National Medal of Arts’. Vindt u zo’n onderscheiding belangrijk?
Roth: Onder deze regering zou ik alleszins geen kans maken op zo’n onderscheiding. Daarom ben ik blij dat ik die toen heb gekregen.
U bent sinds meer dan veertig jaar een succesrijk auteur. En toch zijn de jaren negentig uw productiefste en meest succesrijke jaren. U kreeg heel belangrijke onderscheidingen: de Pen-Faulkner Award, de Pulitzerprijs voor fictie. Waar haalt u op uw leeftijd die indrukwekkende scheppingskracht vandaan?
Roth: Oudere mensen worden niet noodzakelijk trager. Ik ben nu 68 jaar – wat ik me absoluut niet kan voorstellen -, maar ik werk nu niet minder dan vroeger. Zonder moderne geneeskunde was ik al lang dood, maar dat is een ander verhaal.
Ik ben fit, ik voel me goed. Sinds 1993 leef ik alleen in mijn huis in Connecticut. Daar heb ik zonder ophouden geschreven, eigenlijk tot 11 september. Ik kwam – in het beste geval – twee, drie keer per maand naar New York. Om naar de kapper te gaan en eens lekker Chinees te eten. Ik had geen sociaal leven. Ik schreef de hele dag. Na het avondeten ging ik terug naar mijn studio om nog wat te werken.
Dat klinkt toch wat eenzaam. U lijkt een eenmanslegertje. Familie, vrienden: mist u dat dan niet?
Roth: Ik heb vrienden, de boeken die ik las, de teksten die ik schreef. Als je bedenkt dat ik eigenlijk mijn dagen vul met schrijven, ben ik niet eens zo productief. Zeven boeken in acht jaar. Ik moet me schamen.
De vrienden die u nog binnenlaat, zeggen over u: ‘Hij is net als Charlie Parker. Wat hij hoort, kan hij spelen.’
Roth: Ik was kalm en rustig, omdat ik tijd heb. Natuurlijk heb ik problemen als ik aan het schrijven ben, maar die raakten me niet zo erg. Gewoon omdat ik wist dat ik tijd had en die problemen zou oplossen. Ik wist heel zeker dat ik de tijd aan mijn kant had.
Ook als u zeventig bent?
Roth: Zeventig. Wat een getal, wat een getal! Toen ik 67 was, voelde ik me 19. Maar zeventig is zeventig.
Jaagt dat u angst aan?
Roth: Het probleem voor een oude schrijver is niet dat hij zijn talent of zijn verstand of zijn humor kwijtraakt. Hij raakt zijn geheugen kwijt. En dat is een heel groot probleem.
Copyright Knack/Der Spiegel.
Bewerking en vertaling: Misjoe Verleyen.
‘Bush krijgt nog geen normale zin voor elkaar, laat staan dat die man een oorlog kan voeren.’