‘Ach, dat evenwicht, ik blijf er wel naar zoeken’
Amper acht jaar oud en alles nieuw, de boekentas, de school, de tocht naar de hoofdstad. Op één september op spoor één in Merchtem klautert kleine Maggie op de trein, nieuwsgierig, onzeker en vooral: alleen. Ruim veertig jaar later doet staatssecretaris De Block die eerste rit naar Laken over, richting kindertijd. 100 jaar geleden verscheen het eerste deel van A la recherche du temps perdu, de magistrale roman van Marcel Proust (1871-1922). Vier weken lang gaat Knack met een gast terug in de tijd, naar de plek waar het voor hem of haar allemaal begon.
‘Maggie!’ Niet excellentie, niet mevrouw, niet een beleefd knikken. Als de staatssecretaris zich op perrons, in treinen, op straten en pleinen, in scholen vertoont, worden duimen opgestoken en wordt haar voornaam gescandeerd. Het klopt wat recente cijfers uitwezen. ‘Maggie!’ is hot.
Die vaststelling zullen we pas later op de dag doen. De staatssecretaris wou ons in alle vroegte op het appel, om samen met haar van thuis naar het station te trekken. De hele tijd kijkt ze op haar horloge (‘we zullen ‘m toch niet missen, hè?’), terwijl er elk uur twee treinen richting Laken sporen. Het moet echter correct gebeuren, op díé trein wil ze zitten. De Block houdt zich graag aan planningen en tijdschema’s. Haar woordvoerster fluistert: ‘Typisch Maggie. Het is puur vanuit beleefdheid. Op bijna elke meeting of afspraak staat ze er te vroeg.’
Maggie De Block schuift ons over de tafel een verschoten klasfoto toe, wijst naar het grote kind op de eerste rij. ‘Omdat ik een babbelaar was, moest ik steevast vooraan zitten.’ We zien een kachel achterin, een ruim assortiment Merchtemse klasgenoten en vooraan meester Schoofs, met wie het allemaal begon.
‘Mijnheer Schoofs moest zijn aandacht verdelen tussen twee leerjaren. Het rijksschooltje waar hij les gaf, zou niet lang meer bestaan. De meester zei dat ik een jaar mocht skippen, omdat ik in het eerste leerjaar al met het tweede had meegedaan. “Je gaat Maggie toch niet bij mij laten zitten”, had hij tegen mijn moeder gezegd. Hij stelde “een grote school” voor, waar ik iets meer moeite zou moeten doen. Het werd het Koninklijk Lyceum van Laken. Mijn moeder besliste en bestudeerde daarop de treinverbindingen. Tijdens de zomervakantie hebben mijn mama en ik één keer de trip naar Brussel ondernomen, we stapten ook die vijfentwintig minuten tussen het station van Laken en de school. Mijn mama schreef me in, en op de terugweg zei ze: “Vanaf één september doe je dit helemaal zelf, je kan dat.” Ik was acht jaar oud.’
Opstaan en wegwezen, Merchtem door, waar zich amper een mens op straat vertoont. Merchtem bleef tot op vandaag De Blocks vertrouwde omgeving. De staatssecretaris huwde er, startte er een huisdokterspraktijk op, werd van daaruit in de Kamer verkozen. Broer Eddie De Block is er al jaren burgemeester. Dat precies vanuit die veilige plek een kind zo vroeg moest vertrekken naar die vreemde, grote stad? De Block haalt de schouders op. ‘Het moest gewoon. Natuurlijk was het even aanpassen, weg vanonder de kerktoren om ineens door de chique rue Marie-Christine te stappen, waar ik de eerste Leonidas- en de eerste Veritaswinkel zag. In Merchtem had je de bakker en de slager. Toch had ik er geen moeite mee. Het omgekeerde was eerder het geval. Toen ik later op woensdagmiddag vriendinnetjes uit de hoofdstad mee naar huis nam, keken ze hun ogen uit. Ze stapten van de trein af en het eerste wat ze zagen, was een boerenkar met paard ervoor.’
Merchtem station. ‘Kaartje kopen’, ordonneert de staatssecretaris. Ze stapt naar het gebouw, botst op een gesloten deur. ‘Verdorie, het is nog waar ook. (leest voor van een pancarte aan de muur:) ‘Vanaf heden is het station gesloten.’ Uitgerekend vandaag onbemand, volgende week zal het gemeentepersoneel de taken overnemen, dat heeft mijn broer met de NMBS afgesproken.’
Ze loopt door naar het perron, staart in de verte. Voelt ze opnieuw die onzekerheid, eventueel angst van toen ze hier als kind stond? Ze kijkt ons fronsend aan.
‘Welnee. Die eerste keer was ik eerder nieuwsgierig dan bang. Nadien bleek ik niet het enige kind te zijn dat van buiten Brussel naar Laken trok. De school had een internaat, de kinderen kwamen van overal. Er waren er ook bij die ik helemaal niet verstond.’
Uit Marokko?
‘Nee, uit Roeselare. Pas later, toen ik in de humaniora zat, kwamen er Italianen en Marokkanen bij. Intussen is het een multiculturele school geworden. Weet je wat ik wel vreemd vond die eerste dag? Dat de klasleraar vroeg ons aan elkaar voor te stellen. Me voorstellen, ik had dat nog nooit gedaan. In het schooltje van Merchtem kende iedereen elkaar.’
Ze stapt verder over het perron en houdt dan halt.
‘Voilà. Bij dit kotteke stond ik vaak te wachten om halfacht. De eerste keer kende ik hier niemand, mijn moeder had me wel een ouder meisje aangewezen dat ook de trein naar Laken nam. In haar voetsporen heb ik toen het traject gelopen. Later sprak ik af met vriendinnen die in Jette, Zellik of Asse opstapten. En zoals dat toen ging, kozen we een vaste plaats op de trein. Voorlaatste wagon, laatste deur. Zullen we dat nu ook maar doen?’
Er komt een trein uit tegengestelde richting aan. Hij rijdt voorbij zonder te stoppen. Ze zet een stap naar achteren. Mijn mama heeft me altijd gezegd ‘niet te dicht tegen de sporen staan’, het was een van de zevenhonderd tips die ze constant herhaalde. Toch was ze niet ongerust. Ook ik was het niet. Ik ben er pas over gaan nadenken toen mijn dochter Julie acht jaar werd. Tiens, dacht ik, op die leeftijd trok ik alleen naar Brussel. Nu zouden we dat niet meer doen, natuurlijk, omdat de tijden zijn veranderd.’
Alweer een trein uit de andere richting. Hij stopt. De conducteur schuift het raampje open, roept: ‘Maggie, goe werk dadde gij levert. Proficiat hé, geweldig!‘, schuift het raam weer dicht en wuift terwijl de trein vertrekt. Ze lacht en wuift terug, zegt tussen haar tanden: ‘Dat overkomt me wel meer. Maar bon, voor hetzelfde geld zeggen mensen iets anders. Of doen ze iets anders, met taarten gooien of zo. Zolang het geen kogels of messen zijn, is het nog te doen. Al was het wel schrikken natuurlijk, een paar weken terug. Je weet van niets en krijgt ineens die smurrie in je gezicht. Ik had gezien dat iemand alles stond te filmen met de gsm, ik belde mijn woordvoerster en zei: “Els, hou YouTube maar in de gaten.” Twee dagen duurde het voor het filmpje erop stond. Ze hebben blijkbaar hun werk gehad met die 54 seconden beeld. Jawel, ik heb gekeken. Bon, die bewuste middag heb ik mijn gezicht gewassen op het toilet en daarna mijn lezing gegeven. Komaan, ik ga me toch niet laten kennen door een lik crème fraîche zeker?’
Belsignaal, ‘onze’ trein vanuit Dendermonde. Voorlaatste wagon, laatste deur. Opstappen en veel bekijks krijgen wanneer de staatssecretaris achterin op de bank gaat zitten.
”s Ochtends zaten hier steeds dezelfde mannen een kaartje te leggen. Een van hen kocht de krant en las de hoofdartikels voor. Daardoor wist ik wat in de wereld gebeurd was, toen ik de schoolpoort binnenstapte. (kijkt rond). Wij bekeken hier onze les, of babbelden met elkaar. Ik was niet bepaald eenzelvig.’
Was de populaire politica een populaire medeleerling?
‘Ik had veel vriendinnen, lag redelijk in de groep, tenzij wanneer men tijdens het turnen groepjes moest samenstellen. Voor zo’n volleyteam bijvoorbeeld koos men eerst de goede eruit, daarna de populaire en dan had je de rest. Ik zat in die middelste groep.’
Onze treinconducteur komt langs. ‘Mevrouw De Block, alles goed?’ Ja, zegt ze vriendelijk, en vervolgt: ‘Ik had een abonnement vroeger. Ook dat was een advies van mijn moeder: abonnement niet verliezen! Anders moesten we tijdelijk met coupons rijden. We hadden coupons omdat mijn vader bij de Spoorwegen had gewerkt, in het Arsenaal van Mechelen. Hij is vroeg gestorven.’
Ze zwijgt weer even, terwijl de trein geruisloos verder glijdt door het groene Vlaams Brabant. Treinen hebben altijd een rol gespeeld in het leven van De Block, ook later in haar parlementaire werk.
‘Mijn vader werkte aan de treinstellen. Hij sprak er vaak over thuis. Die elektrische treinen, zo hoorde ik hem zeggen, zijn de treinen van de toekomst. Het boeide me ergens wel.’
‘Moeilijk om iets te vinden wat haar niet boeit’, lacht woordvoerster Els Cleemput. ‘Geef de staatssecretaris een dossier, over welk thema ook, ze leest het geboeid en onthoudt de inhoud. Zelfs haar kennis over de remsystemen van de trein benaderde de specialisatie.’
De Block: ‘(lacht) In de Kamer volgde ik eerst de dossiers rond gezondheidszorg, pensioenen, armoede en gelijke kansen. Op een dag kwam het voorzitterschap van de commissie Infrastructuur naar me toe. Dat ging behalve over de Spoorwegen ook over de Post, Belgocontrol, telecommunicatie, noem maar op. Heel boeiend. Op een dag was er die vreselijke treinramp in Buizingen. In de commissie kregen we toen pakken dossiers over remsystemen ter lezing. Ik heb die inderdaad met grote interesse doorgenomen. Inge Vervotte, toen de bevoegde minister, en ik lachten er vaak om. Als wij ooit een andere job moeten zoeken, kunnen we direct bij de technische dienst van de NMBS aan de slag, zeiden we.’
Van de trein af in Bockstael, want het station Laken, waar Maggie De Block een decennium lang dagelijks uitstapte, is niet meer. ‘Bij Bockstael zag ik als kind de werken aan de metro opstarten. Tja, tien jaar pendelen, het is een stuk van je leven. Neem hier de boulevard waar we doorlopen. Ook die veranderde met de tijd. Ik vind het nu minder levendig dan toen. Via deze straat liep ik naar school, iets verderop zelfs langs de kerkhofmuur van Laken. Mijn oom werkte toen bij de stad Brussel als grafdelver. Toen ik in het middelbaar zat, kwam hij me af en toe groeten. Hij wist hoe laat ik voorbijkwam en stak dan ineens zijn hoofd boven de kerkhofmuur. Een heel grappig gezicht was dat. En nee, ook hier was ik niet bang. Geen veiliger plek, lijkt me, dan een begraafplaats. Ik ben van weinig dingen bang. Het enige waar ik min of meer voor gruw zijn muizen en ratten, en bij uitbreiding alle kruipende vieze beesten.’
Laken-station als halte is weg, het gebouw werd beschermd en doet nu dienst als wijkhuis en cultureel centrum. Binnen zijn de wachtbankjes uitgebroken, net zoals de telefoons die De Block gebruikte als haar trein was uitgevallen. ‘Dan kwam mama helemaal uit Merchtem aangetuft in haar Volvo, in tweede vitesse. Na de dood van mijn vader heeft ze een auto gekocht en leerde ze rijden. Ik zie die auto nog voor me, een lichtgrijze Volvo met rode lederen zetels. Mijn grootmoeder was in shock wegens de kleur. Voor een weduwe, weet je wel. Zestien jaar heeft die wagen gediend, ik heb ermee leren autorijden.’
We zoeken een toegang tot de Lakense treinsporen. Geen sinecure, want de trap en de perrons werden afgebroken. Alles beneden ligt in puin. De Block kijkt even rond, schudt van nee en vertrekt weer. Wat weg is, is verdwenen. Dan maar naar de kerkmuur waar de oom ooit bovenuit kwam piepen. ‘Kijk eens aan, Grafzerken Drabs is er nog’, zegt ze. De werknemers bij Drabs komen van hun werkplaats naar de straat gelopen, een paar duimen gaan de hoogte in. ‘Maggie!’ weerkaatst het tegen de kerkhofmuren. Dat populair zijn, het houdt niet op.
‘Ik noem het toegankelijk, in plaats van populair. Ik denk dat de mensen zien dat ik geen rol speel. Ik weiger me anders te gedragen omdat ik toevallig een functie heb waardoor ik meer in de kijker loop. Trouwens, wat betekent dat, populair? En hoelang duurt dat? Vandaag ben je bekend of kampioen en morgen weer vergeten. De uitzondering zal altijd Eddy Merckx zijn, naar wie mijn broer trouwens is vernoemd. Alles is nu veel vergankelijker, ook in de politiek is het easy come, easy go.’
We zijn aan het laatste stuk van de trip gekomen, dat we afleggen in de dienstwagen van De Block. Indraaien op de parking. ‘Vroeger had je hier zowel de kleuter- als lagere school, een humaniora en een normaalschool. Het was mijn moeders droom dat ik naar het regentaat zou gaan. Lesgeven leek haar het uitgelezen beroep voor een vrouw. Dat het iets met wetenschappen zou worden, stond vast. Dat het geen regentaat werd maar geneeskunde, was minder evident. Weet je, ik zou straks heel graag het lab zien, waar ik de mooiste uren van mijn schooltijd heb beleefd.’
We stappen over de intacte oude vloer van toen, door brede gangen met muntgroen geglazuurde muurtegels. Ze stopt en kijkt naar rechts, huivert. ‘Oh nee, de toiletten, nog altijd open vanboven.’
Ze loopt verder naar de speelzaal (‘hier kwam ik graag’), wijst naar de overkant buiten (‘De turnzaal van de lagere school. Nee, niet bepaald de plek waar ik het liefste kwam.’), trekt naar de eetzaal (‘Met z’n achten aan tafel, ik zie het ineens weer voor me’) en dan is daar op de tweede etage: het lab.
‘Ik deed Latijn-wetenschappen, de laatste twee jaar enkel wetenschappen, dat was een betere voorbereiding op geneeskunde. In het laatste jaar was er een maturiteitsexamen. Ik was de enige die voor chemie gekozen had. We hadden ook een algemeen examen waarin we moesten uitleggen wat yin en yang betekende. Ik vertelde iets over evenwicht zoeken in het leven. Ach, dat evenwicht, ik zeg niet dat ik het altijd vind, maar ik blijf er wel naar zoeken, de balans tussen werken en genieten, tussen verbonden zijn met je dierbaren én voor jezelf zorgen. Maar goed, op naar het lab. Eens kijken wat daarvan overblijft.’
Ze stapt naar binnen, trekt de ogen wijd open en loopt meteen naar achteren, wrijft over de witte tegeltjes van een hoge tafel. ‘Hier zat ik, met witte schort aan. Kijk, nog altijd dezelfde gastoevoer voor de bunsenbranders, en daar de afzuigkast en hier de tabel van Mendeljev, die intrigeerde me enorm. Ik herinner me ineens weer de geur van alles, van de bunsenbranders, of van wat uit die kast daar werd gehaald, een schedel gefixeerd met een spul dat heel sterk rook’. Ze stapt naar voren, naar een uitstalkast. ‘De pipetten, ai, ik heb er veel gebroken, dat was te merken aan de schoolrekeningen. Nee, ik was niet de meest handige.’
Leerkrachten, directieleden druppelen binnen in het lab, drukken ‘Maggie’ de hand, willen met de oud-leerling op de foto. Eentje vraagt schoorvoetend naar steun voor een armoedeproject. Maggie luistert welwillend, stelt vragen en glimlacht minzaam tijdens een nieuwe sessie poseren. Daarna gaat het richting kabinet.
Terwijl we naar buiten rijden, kijkt ze nog één keer om en ademt diep. ‘Die schooltijd, het is toch een hele hap uit je leven. Ik zie me hier nog binnenstappen als kind en als meisje van achttien buitenkomen. De groei die zich intussen stilletjes tussen die muren daar voltrok.’
Wat was de grootste verandering in haar jonge leven?
‘Ik denk dat ik als kind snel zelfstandig ben geworden, omdat ik als oudste mee de verantwoordelijkheid opnam. Het heeft me niet belet mijn jeugd te beleven. Ik heb wel vroeg beseft dat in je leven iets kan gebeuren waardoor de wereld wentelt. Ik herinner me helder het moment waarop vriendinnen van mijn moeder kwamen zeggen dat er iets met mijn papa was gebeurd. Mijn moeder was toen vier maanden zwanger. Mijn vader verongelukte in november 1969, mijn jongste broer werd geboren in april 1970. In de zomer van 1970 werd beslist dat ik van school zou veranderen. Het betekende ook een welkome anonimiteit. In het lyceum zaten nog kinderen uit eenoudergezinnen. Je werd er minder op jouw situatie aangesproken. In Merchtem was dat anders. Ik heb in dat jaar 1970 wel veel achtergelaten: vader, school, kameraden. Dat moet de cesuur zijn geweest in mijn kindertijd. Op mijn achtste had ik al een ‘ervoor’ en een ‘erna’. Niet evident.’
Ze zwijgt langere tijd, kijkt naar het Brussel van nu terwijl haar dienstwagen door het drukke verkeer laveert.
‘Het is wel vroeg om je eigen sterfelijkheid te beseffen terwijl er tegelijk nieuw leven binnenkomt. Vader dood, kersverse baby, dat is heel dubbel, maar we gingen door en het is ons gelukt. Mijn moeder praat niet meer zo vaak over die periode. Het feit dat we er samen zo onze schouders onder hebben gezet, vindt ze iets om trots op te zijn. We hadden ook onze familie, mijn grootouders, vrienden, buren. Een sociaal weefsel waarop je kon rekenen. Ik herinner me wel het moment dat de zekeringen sprongen ’s nachts en mijn mama en ik met een kaars voor dat kastje stonden, naar elkaar keken en onze schouders ophaalden. Wat nu? Papa deed dat altijd. Een buur heeft toen geholpen. Voor de rest hebben we zelf veel geleerd en doorgezet. Voor lang piekeren hadden we geen tijd.’
Uitstappen voor het kabinet, op de plek waar een paar weken eerder asielkinderen met brieven zwaaiden, vroegen om hun kindertijd in dit land verder te mogen beleven. Heeft dat haar, precies vanwege wat ze zelf heeft meegemaakt, niet diep geraakt?
(zucht) ‘Kinderen kunnen hun toekomst niet bepalen, het zijn de ouders die dat doen. Kijk, op een dag hebben sommige ouders, vaak om niet terechte redenen, de vlucht genomen met hun kroost. Ze startten een avontuur waarvan ze wisten dat het verkeerd kon aflopen. Aan het eind van de rit komen ze de schuld van hun acties bij de overheid leggen en schuiven ze hun kinderen naar voren. Sorry hoor, maar dat is de wereld op z’n kop. Je hoort natuurlijk schrijnende verhalen, je ziet kinderen om asiel vragen, maar je denkt ook, ik kan geen uitzondering op de wet maken. Geen enkel land doet dat. Ik heb écht geluisterd naar die kinderen, hoor, ik ben heus geen hardvochtig mens. Ik hoorde een jongen een gedicht voorlezen, waarvan hij sommige woorden amper kon uitspreken. Verdorie, dacht ik, hij heeft dat niet zelf geschreven, naar wiens verzuchtingen zit ik te luisteren? De kinderen worden gebruikt om de doelen van de volwassenen te bereiken. Dat raakt me. Een paar welbespraakte kinderen erkennen zou pure willekeur zijn, want wat met die vele anderen die een stuk minder mondig zijn? Maar wie is de boeman? Tja. Ik kan doorgaans goed om met kritiek, maar de voorbije weken is het hard gespeeld. Ik las “ze heeft geen hart voor kinderen”. Daarover was mijn moeder gechoqueerd. Ze zei: “Je hebt al zo veel voor kinderen betekend, je eigen kinderen, je broers, je patiënten.” “Mama,” heb ik gezegd, “er is maar één remedie: stop met het lezen van dit soort artikels.”‘
Welke vragen hoort ze liever niet meer stellen de laatste tijd?
‘De steeds terugkerende vragen’, zegt ze snel. Over het uiterlijk?
‘Onder andere. Kijk, je hebt alle maten en kleuren mensen, ik heb meer maten.’ (lacht)
Is humor vaak een schild geweest?
‘Ik heb die humor altijd gehad, ook toen ik kleiner en slanker was. Mijn broers en mijn kinderen hebben dat ook. Mijn zoon Jan zei vorig weekend nog: “Mama, als jij met zo veel gemak negentig miljoen kan teruggeven, zou je dat systeem ook privé willen doorvoeren, met mijn zakgeld?” Dat is De Block-humor. Lachen is onze tweede natuur. Mijn moeder zei ooit: “Stop ermee, je lacht je nog dik.” Echt waar. Toen mijn man mij leerde kennen, ik was zestien en we hadden toen nog geen relatie, was ik slanker dan nu, maar niettemin de zwaarste van de groep. We deden volleybal met de jong-VLD, en ik dacht, nu is het genoeg, ik doe een crash-dieet. Ik begon eraan, maar zo fanatiek dat mijn moeder boeken over anorexia begon te lezen. Na de schoolvakantie vielen mijn klasgenoten bijna van hun stoel, zo opvallend was het. Mijn man, toen nog mijn vriend, wou in die periode altijd maar met mij gaan eten. Hij vond dat gezellig, een hapje, wat babbelen. Op een keer zei ik dat ik weer aan zo’n dieet ging. Zijn reactie was: “Oh nee, dat is écht niet gezellig. Stop daarmee, je bent zoals je bent. Trouwens, ik vind je veel leuker en veel zachter zo.” Voilà. Ik knoopte dat voor altijd in mijn oren. Ik stopte met diëten. Ik ben wie ik ben.’
Volgende keer: Sam Dillemans
DOOR MARIJKE LIBERT, FOTO’S STEPHAN VANFLETEREN
‘De school had een internaat, de kinderen kwamen van overal. Er waren er ook bij die ik helemaal niet verstond.’ Uit Marokko? ‘Nee, uit Roeselare.’
‘Wat betekent dat, populair? En hoelang duurt dat? Vandaag ben je bekend of kampioen en morgen weer vergeten. De uitzondering zal altijd Eddy Merckx zijn.’
‘Ik heb die humor altijd gehad, ook toen ik kleiner en slanker was.’