Met de dood voor ogen: de oorlog van het Antwerpse verzet

De leiding van het Antwerpse verzet. Als sinds 1943 bereidden ze clandestien de acties bij de bevrijding voor.
Walter Pauli

In Stad in Verzet reconstrueert een team historici de geschiedenis van het verzet in Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de grootste Vlaamse stad, tevens de feitelijke hoofdstad van de Vlaams-nationalistische collaboratie, was het gevaar van verklikking alomtegenwoordig.

Het lijkt misschien een futiliteit, en sommige van zijn tegenstrevers zullen het ongetwijfeld afdoen als een zaak van opportunisme: de Antwerpse burgemeester Bart De Wever is de auteur van het voorwoord van Stad in verzet, het eerste boek van een team academische historici over het Antwerpse verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog. Bart De Wever is immers ook voorzitter van de N-VA, en tijdens die oorlog was het georganiseerde Vlaams-nationalisme (waarvan hij en zijn partij de erfgenamen zijn) ongeveer in haar geheel betrokken bij de collaboratie met de Duitse bezetter, dus met de nazi’s.

Niet Brussel maar Antwerpen was feitelijk en zeker numeriek de hoofdstad van de (Vlaamse) collaboratie. Alleen dat gegeven heeft de werking van het verzet er niet gemakkelijker op gemaakt en de levens van heel wat verzetsmensen ingekort – meer dan elders schuilde in Antwerpen het gevaar van verklikking in elke hoek en langs elke kant. Maar hoe vanzelfsprekend dat vandaag ook lijkt: het is best significant dat de belangrijkste Vlaams-nationalistische politicus sinds de Tweede Wereldoorlog niet alleen zijn waardering uitspreekt voor deze eerste grondige geschiedenis van het Antwerpse verzet, maar ook voor het verzet an sich.

In 2007 verontschuldigde de toenmalige socialistische burgemeester Patrick Janssens zich nog voor de activistische rol van de Antwerpse politie bij de razzia’s tegen de Joden – de jonge De Wever deed daar nog schamper over. In 2015 nam Bart De Wever zelf ondubbelzinnig afstand van de collaboratie. In een toespraak noemde hij die ‘vreselijk fout op alle vlakken’. In 2019 besliste het Antwerpse schepencollege onder leiding van diezelfde Bart De Wever om het Delwaidedok te herdopen in Bevrijdingsdok. Die beslissing werd genomen nadat in de (eerste editie van) zijn boek 1942 de Antwerpse historicus en rector Herman Van Goethem verder belastend materiaal naar boven had gehaald over de rol van de christendemocratische oorlogsburgemeester Leo Delwaide sr.

De ene na de andere verzetsorganisatie riskeerde geïnfiltreerd te raken door dubbelagenten: in die oorlogsjaren stonden Antwerpse stadsgenoten elkaar naar het leven.

Het was het absolute failliet en de bijbehorende veroordeling van de collaboratie in Antwerpen, ook van ‘gematigden’ als Delwaide die zich verscholen achter allerlei vormen van feitelijke gedoogsteun. Ze noemden dat de ‘politiek van het minste kwaad’. Op die manier kozen ze ervoor om het gezag van de Duitse bezetters zogezegd ‘lijdzaam’ te ondergaan. Terwijl ze in de praktijk toelieten dat het plaatselijke overheidsapparaat werd ingeschakeld bij het opleggen van het nietsontziende naziregime aan ’t Stad en haar inwoners. Ook daardoor overleefden ongeveer tienduizend Antwerpse Joden de oorlog niet.

Historicus Herman Van Goethem: ‘De Tweede Wereldoorlog is onze collectieve neurose’

Helden en heiligen

Maar de eigen collaboratie veroordelen is nog iets anders dan respect opbrengen en zelfs enige vorm van impliciete hulde brengen aan het plaatselijke verzet. Zeker in Antwerpen zijn de meest verspreide beelden van dat ‘verzet’ nog altijd de internering van een aantal collaborateurs in de kooien van de dierentuin tijdens de chaotische bevrijdingsdagen in september 1944. Maar die korte fase was absoluut niet representatief voor het optreden van ‘het verzet’ tussen 1940 en 1944.

Hoe taai foute herinneringen of een verwrongen beeldvorming kunnen zijn, blijkt bijvoorbeeld uit de bijdrage van Herman Van Goethem: in 2007 ‘vierde’ het district Deurne nog hoe heldhaftig de eigen politiemensen de Duitse bevelen hadden genegeerd bij de anti-Joodse razzia’s. In werkelijkheid was het omgekeerde gebeurd. Toch werd de Deurnese politie publiek geprezen om wat ‘een verzetsdaad uniek in Europa’ heette te zijn, en werd er zelfs een minuut stilte gehouden. Niet voor de Joodse weggevoerden, maar voor de politiemannen die aan de razzia hadden deelgenomen. Hoe verknipt en verwrongen kunnen zelfs officiële herdenkingsplechtigheden niet zijn?

Tachtig jaar na de bevrijding van Antwerpen komt dit boek dus niets te vroeg. Zeker omdat er, volkomen los van de auteurs van dit boek, een pittig maar soms ook vermoeiend debat(je) uitgebroken is over de aandacht die onze historici (moeten) besteden aan het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog, en de manier waarop ze dat horen te doen. De vinger op de wonde werd gelegd door de geëngageerde historicus Dany Neudt, met zijn acties rond en communicatie over ‘Helden van het verzet’.

Nogal wat historici vonden en vinden dat een begrijpelijke maar wat ongelukkige vondst: het zou de indruk kunnen wekken dat alle verzetslieden ‘helden’ waren, en de benadering zou kritisch historisch onderzoek uitsluiten. Zeker in de huidige context worden helden al snel heiligen. Neudt en de zijnen ontkenden vorige week in een opiniestuk in De Standaard die kritiek met klem: historische nauwkeurigheid blijft het uitgangspunt. Ook gebreken, mislukkingen en verraad moeten worden genoemd en geduid.

Een gewapend lid van het Antwerpse verzet arresteert bij de bevrijding twee Duitse officieren.

Wat soms ook wringt in tijden waarin objectiviteit een hoog goed is, is de niet eens impliciete bijklank van ‘goed’ en ‘fout’ – in de jaren veertig sprak men van ‘wit’ en ‘zwart’. Natuurlijk hangt er aan de woorden ‘helden van het verzet’ een ontegensprekelijke morele beoordeling vast: namelijk dat het verzet een juiste strijd voerde. En al wordt dat niet even expliciet gezegd: dat in tegenstelling tot de collaboratie. Inderdaad, die benadering impliceert dat collaborateurs en oostfronters voor de foute zaak vochten, dat zij in het beste geval antihelden waren. Toch lijkt dat een geldig spectrum waarbinnen een loepzuivere historisch-wetenschappelijke reconstructie te maken valt.

Doodvonnis

Dat beeld van het verzet is natuurlijk anders dan het klassieke en veel te negatieve beeld dat jarenlang alomtegenwoordig was in de Vlaamse publieke opinie, en zeker in het dominante conservatief-katholieke deel ervan. Vanaf de jaren 1950 leek het soms alsof de collaboratie een zaak was geweest van ‘misleide idealisten’ en dat het verzet een hatelijke reactie daartegen was van gemeen volk: veel verzetshelden zouden pas beginnen te vechten zijn voor hun just cause toen de geallieerde legers het land al aan het bevrijden waren.

Gelukkig is dat beeld, hoe krachtig het ooit ook was, intussen definitief bijgesteld. Maar die correctie bestond er vooral in dat de collaboratie en de collaborateurs tot hun werkelijke proporties herleid werden en de mythes en vergoelijkingen in de vuilnisbak belandden. Vandaar dat het morele en politieke failliet van de collaboratie vandaag hoegenaamd geen voorwerp meer is van intellectueel en historisch debat. Maar dat maakt nog niet de zaak van het verzet.

Hoe dan ook wordt uit lectuur van Stad in verzet duidelijk dat het overgrote deel van de leden van het verzet op zijn minst moedig waren. Ze keken de dood in de ogen. Honderden weerstanders werden weggevoerd, gemarteld, geëxecuteerd, of crepeerden in nabije of verre gevangenissen of concentratiekampen, vaak in de Nacht und Nebel van die vreselijke tijd. Ongeveer 750 Antwerpse verzetsmensen overleefden de naziterreur niet.

Het onderzoek naar het verzet is in alle opzichten geen sinecure. Wie spreekt over historisch onderzoek, heeft het automatisch en onvermijdelijk over bronnen. In clandestiene organisaties als het verzet waren die er zeker in het begin vaak niet. Verslagen van vergaderingen, het aanleggen van ledenlijsten, schriftelijke uitnodigingen voor bijeenkomsten: als de Duitse bezetter die zou vinden, tekende men er zijn doodvonnis mee. Pas toen de oorlog bleef duren en de verzetsorganisaties ervaring kregen en konden terugvallen op een stevige logistiek, was er briefwisseling en werden zelfs gedetailleerde orders uitgeschreven. Maar zelfs dan ligt het niet altijd voor de hand om die juist te interpreteren.

Joodse vrouwen uit Antwerpen die tijdelijk naar Limburg werden afgevoerd. Sommigen werden nadien actieve verzetsstrijdsters.

Al was het maar omdat er niets was als ‘het’ verzet. De auteurs van Stad in verzet hebben de handen vol aan het in kaart brengen van de verscheidenheid van de verschillende verzetsgroepen en de verschillen in afkomst, opleiding en motivatie tussen de weerstanders zelf. De ‘taken’ waren ook erg divers. Er waren spionage- en inlichtingennetwerken die vaak in contact stonden met de Belgische regering in Londen. Er waren organisatoren van ontsnappingsroutes, eigenaars van onderduikadressen of van verborgen depots van wapens, geld, documenten en andere goederen. Er werd ook stevig gesaboteerd: in het geniep bij overheidsdiensten en in bedrijven die ingeschakeld werden in de oorlogseconomie, maar ook met harde sabotagedaden, waarbij onder meer infrastructuur werd geviseerd. Er waren koeriers en er bestond een clandestiene pers. Er waren militair georganiseerde groepen die de gewapende strijd aangingen. Ze liquideerden collaborateurs en belaagden ook de Duitse bezetters. Enzovoort.

Verraad

Dat het verzet een zaak was van de laatste oorlogsdagen is een taaie maar bijzonder kwaadwillige roddel. Zelfs in Antwerpen bestonden er al van in de zomer van 1940 verschillende maar vaak overlappende organisaties. Er was zelfs Joods verzet. Daarin waren opmerkelijk veel nieuwe inwijkelingen uit Polen actief. Fascinerend is ook de vaak decisieve inzet van vrouwen – zeker bij de communistische organisaties, en dat in een samenleving die naar onze normen nog uitgesproken paternalistisch was. Veel van die geheime groepen deelden dezelfde doelstellingen. Verzetsgroeperingen waren bijna allemaal per definitie anti-Duits en pro-Belgisch, maar waren daarom nog geen voorstanders van de parlementaire democratie, laat staan dat ze allemaal linkse voorlopers van de antifa’s van vandaag zouden zijn.

Toch waren de gesprekken over samenwerking en coördinatie moeizaam en hield elke groep vaak vast aan de eigen onafhankelijkheid. Historici hebben soms de neiging om de beijveraars van ‘samenwerking’ te loven en minder begrip op te brengen voor hen die zwoeren bij hun club. Maar in het geval van het verzet ging het om een existentieel dilemma: hoe groter de organisatie, hoe slechter het afliep bij verraad of ontmaskering. Ook al ging dat ten koste van de algemene slagkracht.

Honderden weerstanders werden weggevoerd, gemarteld, geëxecuteerd, of crepeerden in nabije of verre gevangenissen of concentratiekampen.

Dat werd duidelijk bij de bevrijding van Antwerpen, een fase die historicus Frank Seberechts tot in detail reconstrueert. Voor het geallieerde oppercommando was dat een zaak van eerste orde: niet dat de stad Antwerpen zo vreselijk belangrijk was, maar de Antwerpse haven was dat wel. Alleen was de samenwerking tussen de geallieerde voorhoede en allerlei verzetsbewegingen ‘suboptimaal’. De coördinatie liep vaak in het honderd, aan gemaakte plannen kon men zich niet houden, er werd intern geruzied over wie het waarover voor het zeggen had, Britse soldaten hadden weleens andere inzichten dan de Antwerpse weerstanders. En vooral: het verzet van de Duitsers bleek veel taaier dan verwacht. Tot in november 1944 bleven ze de Scheldemonding hardnekkig verdedigen. Al die tijd bleef de geblokkeerde Antwerpse haven onbruikbaar voor de geallieerde oorlogsvoering.

Maar valt het Antwerpse verzet daarom veel te verwijten? De vraag kan gesteld worden of het ‘ideale scenario’, waarbij de verwachte bevrijding volgens een strak schema zou verlopen, geen opdracht posteriori is. Lang niet alle verzetslieden hadden een militaire of politionele achtergrond. Toch kwamen ze bij de bevrijding van Antwerpen tegen de laatste Duitse soldaten in opstand – een beperkte variant op de beroemde ‘opstand van Parijs’. En dat verzetsleider Eugène Colson van de Nationale Koninklijke Beweging (NKB) zijn rol achteraf wellicht flink heeft aangedikt: fraai is het niet, menselijk helaas wel.

Zo zijn er voortdurend grijstinten, en ook erger. Veel Antwerpse politiemannen die in 1942 actief hadden deelgenomen aan de anti-Joodse razzia’s, hoofdcommissaris Jozef De Potter op kop, sloten zich tijdens de oorlog aan bij het verzet. Zij zagen daarin geen tegenstelling. Als politiemannen hadden zij slechts maatregelen uitgevoerd die hen nog opgelegd waren door Belgische instellingen. Vandaar dat hun woede zich richtte op die collega-agenten die bij die razzia’s buitensporig veel geweld hadden gebruikt. Dat laatste verraadde dat zij Duitse sympathieën hadden – en dat was dan weer hoogst laakbaar. Met antisemitisme as such werd toen nog geen rekening gehouden.

Liberaal en Franstalig

Stad in verzet brengt niet alleen veel nieuwe informatie aan, het ontkracht ook tal van clichés en kleurt de oorlogsjaren in zoals wij ons dat vandaag nog moeilijk kunnen voorstellen. Bijvoorbeeld: de eerste (semimilitaire) verzetsorganisaties in Antwerpen waren vooral liberaal en zelfs Franstalig. De voornaamste Antwerpse verzetsleider, Marcel Louette (1907-1978), was de centrale figuur van de Witte Brigade. Hijzelf stond bekend onder zijn schuilnaam ‘Fidelio’. Als onderwijzer in het stedelijk onderwijs was hij voor de oorlog al een liberaal. Dat plaatselijke blauwe netwerkje zou de basis zijn van zijn verzetsorganisatie.

Marcel Louette, leider van de Witte Brigade, werd vreselijk gemarteld.

De schoolse omgeving was zijn veiligheid: collega’s steunden hem en deden mee. Toch werden er in de loop van de oorlog steeds meer medestanders gearresteerd. De ene na de andere verzetsorganisatie riskeerde immers geïnfiltreerd te raken door dubbelagenten – in die oorlogsjaren stonden Antwerpse stadsgenoten elkaar naar het leven. Dat maakte Louette extra achterdochtig. Historica Babette Weyns stelde vast dat in niet minder veertig procent van de brieven die Louette en zijn kompanen rondstuurden in het Fidelio-netwerk, gewaarschuwd werd voor ‘verraad’. Zelfs dat belette niet dat hij in 1944 werd gearresteerd en naar Breendonk en Sint-Gillis werd afgevoerd. Tijdens ondervragingen werd hij afschuwelijk gemarteld. Vervolgens belandde hij via het Nederlandse kamp van Vught in het concentratiekamp van Sachsenhausen-Oranienburg. Louette bracht het er levend vanaf.

Maar zijn oorlogservaring had wonden geslagen. Na de bevrijding bleef hij een man van ingeslepen wantrouwen en argwaan. Dat stond hechte samenwerking met andere verzetsorganisaties in de weg. De Witte Brigade bleef een sterke organisatie van oud-weerstanders, maar het organisatorisch verdeelde verzet stond politiek al snel zwakker dan had gekund. Onder meer daardoor verloor datzelfde verzet uiteindelijk de propagandaslag in de Vlaamse publieke opinie, en dat voor ongeveer de eerste 50 naoorlogse jaren. Maar zoals de auteurs van Stad van verzet met hun historisch onderzoek zelf duidelijk hebben gemaakt: die tijd lijkt voorbij.

Nico Wouters en Frank Sebrechts (red.), Stad in verzet. Antwerpen tijdens de Tweede Wereldoorlog, Lannoo, 336 blz., 27, 99 euro.

Partner Content