Het grote oorlogsavontuur van August Vermeylen: hoe de Belgische schrijver in Montpellier belandde
De Belgische schrijver en politicus August Vermeylen was in Nederland toen het Duitse leger er in mei 1940 binnenviel. Hij pakte zijn koffers en bereikte na tal van omzwervingen het Franse Montpellier. In Stil verzet reconstrueert Hans Vandevoorde (VUB/UGent) op basis van dagboeken de oorlogsjaren van het boegbeeld van de Vlaamse Beweging.
Bij het uitbreken van de oorlog in mei 1940 vluchtte een kwart van de bevolking richting Frankrijk. Het ging om zo’n twee miljoen mensen. Vooral bang voor luchtaanvallen en uit angst dat de wreedheden uit de Eerste Wereldoorlog zich zouden herhalen, staken ze de grens met Frankrijk over. Geruchten dat als nonnen en zakenmensen verklede parachutisten en een ‘vijfde colonne’ achter de verdedigingslinies actief waren, misten hun effect niet. Ondanks haar vroegere aanbevelingen aan de bevolking om ter plaatse te blijven, vertrok ook de regering op 16 mei uit Brussel. Parlementsleden en ambtenaren hadden niet op haar voorbeeld gewacht en reisden soms in speciale treinkonvooien naar het Zuiden. Minder geprivilegieerden gingen in het Zuidstation op de vuist voor een plaatsje in de trein. Eenmaal op weg werd iedereen voortdurend geconfronteerd met problemen van mobiliteit, veiligheid, bevoorrading en logement.
De dag na het grote bal deelde zijn gastheer aan August Vermeylen mee dat het oorlog was.
De kunsthistoricus, schrijver en senator August Vermeylen bevond zich op het moment van de invasie in Nederland. Émile Langui, ambtenaar op het ministerie van Schone Kunsten, beschrijft op een amusante manier de wederwaardigheden van zijn leermeester in Het Hollandsch avontuur van Vermeylen in mei 1940. Langui vertelt hoe op de avond voor 10 mei in het Amstelhotel een groot bal plaatsvond ter gelegenheid van de expositie ‘Belgische Kunst van heden’. Vermeylen was zeer opgetogen met deze toenadering tussen België en Nederland. Het was echter hard ontwaken in Sloterdijk, waar hij logeerde bij de tekenares Annie de Meester. Haar man Eep kwam meedelen dat het oorlog was. Over Amsterdam daalden bommen en valschermspringers neer. In allerijl kwam de Belgische delegatie in het Carlton bijeen en er werd gepakt. Maar er was geen vervoer, er kon geen geld afgehaald en niet getelegrafeerd worden. Herman Teirlinck was met de socialistische minister van Openbaar Onderwijs Eugène Soudan en zijn kabinetschef per auto voor dag en dauw uit Amsterdam vertrokken. Met Langui ging Vermeylen langs bij de Belgische consul Van Haute, maar zonder veel resultaat. De ontreddering was groot.
Vermeylen keerde eerst terug naar Sloterdijk en daarna weer naar Amsterdam. Hijzelf, Langui en de kunstenaars Walter Vaes, Henri Puvrez en Ernest Wijnants vonden pas laat op de avond een auto die hen naar Den Haag wilde brengen. Dat gebeurde tegen betaling van een smak geld en in een razend tempo, onder vuur en rook bij het militair vliegveld van Leiden (Valkenburg). ‘Gaan we d’er door?’ vroeg de chauffeur. ‘Ga je gang’, antwoordde Vermeylen, en hij ‘sloot zijn kleine moede oogen met de berusting van iemand die zich met de dood sinds uren heeft verzoend’ (Langui). Bij Den Haag moesten ze echter een huis in vluchten wegens een nieuw luchtbombardement. De chauffeur maakte zich uit de voeten maar gelukkig bereikten ze toch nog voor het donker de stad, waar ze logies vonden in een klein pension.
‘Scheveningen’
De volgende dag, zaterdag, was Den Haag half belegerd door Duitse parachutisten, spionnen en adepten van de nationaalsocialist Anton Mussert. De Belgische gezant, baron Ruzette, kon geen Nederlands geld ter beschikking stellen, maar kunsthandelaar Kleykamp tegenover het Vredespaleis wel. Terug in de middenstad raakte het gezelschap tussen twee vuren, vluchtte een huis binnen, waar hen gesommeerd werd ‘Scheveningen’ – zonder Duitse tongval – te zeggen. Dat lukte Langui en Vermeylen, maar Puvrez verstond geen woord Nederlands, protesteerde en vloog de kelder in. Vermeylen expliceerde luid in het Frans dat die een Waal was, waarna ook hij en anderen gekerkerd werden tussen Duitsers en andere vreemdelingen. Ze bevonden zich in het Bureau van de Veiligheidspolitie, dat belegerd werd door de nazi’s. Dankzij de diplomatenpassen van Langui en Vermeylen werd een politieofficier zich bewust van het misverstand. Vanwege het geweld buiten konden ze echter pas tegen valavond het gebouw verlaten en onder begeleiding van een onderofficier naar het pension terugkeren. ‘Ik zou wel een bad willen’, verzuchtte Vermeylen.
Op zondag 12 mei klopte het vijftal aan bij het Belgische consulaat-generaal, maar ving ook daar bot. Daarom wilden Langui en twee kunstbroeders via een boot naar Walcheren, maar Vermeylen en Vaes weigerden in een drijvende doodskist te stappen. ’s Avonds kwamen Langui en co. overigens van een koude kermis thuis. Terwijl Vermeylen met de kunstcriticus keek naar de lichtbalken van de zoeklichten, stelde hij voor om via een militaire weg te proberen vluchten. Het Hollandse hoofdkwartier noch de Belgische militair attaché kon zich ’s anderendaags echter over hen ontfermen. Maar de attaché merkte wel op dat het personeel van de Franse ambassade ’s avonds nog per boot zou vertrekken. Misschien konden ze het daar eens proberen? Bij de marineattaché van Frankrijk was het snel beklonken. Per wagen ging het zonder lichten naar IJmuiden. Vlak voor aankomst kwamen ze in een geweldige luchtaanval terecht: ‘Het was volle nacht, toen men ons deed uitstappen en te voet naar de haven leidde, op een rijtje tastend langs de gevels. Maar nog was de spits van de kolonne bij de kaai niet aangeland of daar brak het mooiste luchtbombardement los, dat we tot dan toe beleefd hadden. Bommen, zoeklichten, mitrailleurvuur, vuurpijlen. […] Ik weet niet wie ergens in de buurt een schuilplaats ontdekte, maar iets is zeker, dat wij er allemaal in wouden, zoodat de achtersten er de eersten langs den uitgang uit persten.’ (Langui)
Via een sleepboot bereikten de leden van het gevolg na een kwartier twee oorlogsbodems, waarover ze werden verdeeld. Vermeylen en anderen werden naar de officiersmess gebracht en kregen daar te eten. Ze hadden er het gezelschap van onder meer barones Ruzette, de rechtse kunstcriticus Georges Marlier en zijn vrouw Alice Frey, en van de dichter René Verboom. Het duurde echter geen uur of iedereen begon zeeziek te worden van het gestamp van de destroyer, een misselijkheid die nog versterkt werd door de geur van mazout en olie, het gebrek aan verse lucht en de belabberde toestand van andere passagiers. Maar toen bracht de commandant cognac en probeerde hen af te leiden door de lof te zingen van zijn Siroco, de mooiste, snelste en sterkste van alle torpedojagers. Zo voeren ze tot Duinkerke, waar ze aan land werden gezet. Een taxi bracht hen vervolgens tot aan de Belgische grens en tegen de stroom vluchtelingen in ging het dan met een bierkar richting Adinkerke, de laatste kilometers legden ze te voet af. Vermeylen nam afscheid, want hij wilde zijn zoon in De Panne opzoeken. Hij liep gebogen onder de last van twee zware koffers, die Langui tot dan toe voor hem had meegesleept. Ze zouden elkaar niet meer terugzien.
Naar Frankrijk
In Vermeylens agenda lezen we een beknopte weergave van dat avontuur en ook van het vervolg ervan. In De Panne, waar hij een villa had, trof hij op maandag 13 mei zijn dochter Jo en haar kinderen aan. Hij vertrok de volgende dag voor even naar Brussel om het broodnodige te halen en lunchte er met schoonzoon Simon. Een trein met parlementsleden en hun familie was al op 13 mei vertrokken en zou na lange omzwervingen pas op 26 mei in Limoges arriveren. Vermeylen keerde echter via Diksmuide, waar hij dankzij zijn diplomatieke pas de brug over de IJzer kon oversteken, naar De Panne terug. Hij bleef er nog een drietal dagen, waarin hij op zoek ging naar een auto om naar het Zuiden te vluchten. Toen de grens op vrijdag gesloten bleek, nam hij in Villa Jo twaalf vluchtelingen op uit het Gentse Guislaingesticht, een psychiatrische instelling voor mannen.
Vermeylen moet getuige geweest zijn van de menselijke bijenkorf die het badplaatsje, dat deel uitmaakte van de Britse sector, geworden was. Er verbleven ook heel wat Joodse vluchtelingen in de kustgemeente. Volgens de Brussels-Amerikaanse journaliste Anne Somerhausen was het ‘mad chaos’ toen zij er na 16 mei aankwam.
Jammermadam
Waarom verliet Vermeylen De Panne dan weer op zaterdag 18 mei? In een latere nota ten behoeve van het ministerie van Openbaar Onderwijs verklaarde hij zijn trek naar het Zuiden door de situatie thuis: ‘Te Brussel heb ik niet mijn eigen huis, maar woon bij mijn getrouwde dochter in, mevr. Paternotte, die voor mij zorgt; nu zou zij met haar kinderen haar man vergezellen, die als secretaris van een koloniale maatschappij naar Bordeaux gezonden werd; ik bevond me dus geheel alleen, en toen zij met haar gezin op 18 Mei De Panne verliet, ging ik weer de grens over.’ Mogelijk speelde ook angst hem parten en wist hij van de vlucht van andere parlementsleden.
In een konvooi kon hij meerijden naar Duinkerke. Hij lunchte er met de Mussches in Hôtel des Arcades. Een ‘betrekkelijk gevoel v. rust’ kwam over hem, omdat hij de kinderen niet meer zag. In Duinkerke vond hij een chauffeur: zijn vriend en discipel Franz De Backer, die hem verder landinwaarts naar Saint-Omer bracht. Daar sliep hij op zijn overjas in een verlaten kamer, ‘naast Paul Mussche op een matras. / De onuitstaanbare mevr. Mussche als jammermadam.’ Hij was net op tijd uit Duinkerke weggevlucht, want dat werd fel beschoten.
De zondagochtend reden ze in de vroegte via Montreuil naar Abbeville, waar zich enkele dagen later het drama met Verdinasoleider Joris van Severen zou afspelen. Zoals bekend werd Van Severen, gedeporteerd door de Belgen, in Abbeville zonder vorm van proces geëxecuteerd door Franse soldaten. Dat gebeurde op 20 mei 1940. Vermeylen veroverde er een bewijs voor de aankoop van benzine en kon meerijden naar Dieppe. ‘Bommen en mitraille. In den auto geslapen’, noteerde hij in telegramstijl. De volgende dag vertrok hij vroeg naar Rouen, waar hij Kamervoorzitter Frans van Cauwelaert, Senaatsvoorzitter Robert Gillon, de Kortrijkse meubelfabrikant en kunstmecenas Jozef De Coene en de tuinarchitect en collectioneur Max Janlet aantrof. Met deze laatste reisde hij dan nog verder zuidwaarts, naar Limoges. Er werd gegeten in Conches-en-Ouche, ‘Grand’Mare, een prijzig etablissement, dat nog steeds bestaat. Via Le Mans belandden ze in Guécelard in het ‘rustiek’ Hôtel de la Croix d’Or. Onderweg zagen ze veel Belgische soldaten. Meer heeft Vermeylen niet geschreven over de onwaarschijnlijke taferelen die hij langs de weg gezien moet hebben: dode of dodelijk vermoeide paarden, kapotte voertuigen of voertuigen met de sporen van beschietingen, geïmproviseerde kampen, half of geheel vernielde huizen en zo meer.
Toerist
Vermeylen maakte zich zorgen om zijn dochter, die in Rouen was gesignaleerd. Toch maakte hij van de gelegenheid gebruik om als een echte toerist kerken en kathedralen te bezichtigen. In Angers bezocht hij de burcht, maar niets wijst erop dat hij het enorme, wonderlijke wandtapijt van de Apocalyps heeft gezien, dat toen in het bisschoppelijk paleis werd bewaard. Hij heeft er in het goedburgerlijke Vert d’Eau geluncht. In Angers kocht Vermeylen zelfs een Guide bleu en met de gids in de hand ging de tocht verder. Helaas was het kasteel van Montreuil-Bellay voor onze gedreven kunsthistoricus gesloten, net als enkele kerken in Parthenay. ’s Avonds vond hij onderdak in Hôtel de la Place in Ayron vlak bij Poitiers, waar hij logeerde bij de eigenaar van het kasteel.
De volgende dag ging het dan naar Limoges, waar de parlementsleden verwacht werden, maar niet zonder een ‘toertje’ in Poitiers met bezichtiging van de toren van Maubergeon en Sainte Radegonde. In het triestige en stoffige Limoges ontmoette hij heel wat bekenden. Van Cauwelaert en Gillon was Vermeylen kwijtgeraakt. De dag daarop werd er met een zestal katholieke en socialistische parlementsleden vergaderd. Waarover is niet bekend.
Dankzij een transport van Binnenlandse Zaken kon hij op 25 mei naar Poitiers, dat door de Fransen was aangewezen als nieuwe zetel voor de Belgische regering. Het werd een verzamelpunt van al wat er rond zo’n bestuur hing: ‘Journalisten, werkzoekenden, mensen van allerlei slag en soort die om een gunst vroegen, bankroete financiers, officiers die hun regiment kwijt waren, soldaten op zoek naar hun officieren, ambtenaren uit alle rangen, telefonistes, typistes, chauffeurs (…)’, zoals de toenmalige minister van Volksgezondheid Marcel-Henri Jaspar in zijn – als weinig betrouwbaar bekend staande – memoires schreef. Heel België vond er elkaar terug in de hal van het Hôtel France: ‘De zakenlui smeedden plannen, de economisten putten zich uit in adviezen, de parlementairen bekritiseerden het regeringsbeleid, de politieagenten waren op zoek naar parachutisten, de ambtenaren kloegen over hun slecht onderkomen, de kinderen liepen al schreeuwend tussen ieders benen door, de vrouwen roddelden en kraakten alles en iedereen af.’ (Jaspar)
Tegen de stroom vluchtelingen in ging het met een bierkar richting Adinkerke.
In Poitiers lunchte Vermeylen met zijn vrienden Teirlinck, Julien Kuypers en Hector Gooris, die een hoge ambtenaar was op het ministerie van Openbaar Onderwijs, en de volgende dag weer met Teirlinck. De logeermogelijkheden waren beperkt in de hoofdstad van het departement van de Vienne. Door de goede zorgen van Kuypers, toen kabinetschef van Soudan, raakte Vermeylen goed onder dak bij mejuffrouw Lea Monnet in de rue Gambetta 50. ‘Heerlijk!’ smakte de lekkerbek in zijn agenda.
Anti-Belgische oprispingen
Op 27 mei, ’s morgens vroeg, vertrok de karavaan van vier auto’s uit Poitiers via Ruffec en Périgueux over Villeneuve naar Valence d’Agen, waar Vermeylen logeerde in het Hôtel de France. Die dag rookte hij zijn laatste pijp, want de tabak was op. ’s Anderendaags vernamen ze onderweg de capitulatie van het Belgische leger, die de Franse bevolking aanzette tot talrijke anti-Belgische oprispingen en beschimpingen. Na een picknick in Saint-Pons trok de stoet naar Béziers. Op weg daarheen wist Vermeylen ondanks de omstandigheden toch van het landschap te genieten: de platanendreven en een bergbeek vielen hem op. Een paar keer werd het gezelschap tegengehouden, maar zijn diplomatenpas bracht redding. Toen zag hij de Middellandse Zee, en Montpellier, waar hij onvoorzien twee maanden zou blijven. Diezelfde dag nog hoorde hij de rede van eerste minister Pierlot op de radio, waarin deze schande sprak over de capitulatie en de onmogelijkheid om te regeren van Leopold III vaststelde. Zoals zovelen weende onze Belg van emotie.
Hans Vandevoorde, Stil verzet. De oorlogsjaren van August Vermeylen, 1939-1945, Lannoo, 34,99 euro
Geschiedenisboeken
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier