Wat links anno 2019 van de Nederlandse seventiespremier Joop den Uyl kan leren
Hij zou onlangs honderd zijn geworden. Meer dan dertig jaar na zijn dood roept de naam van de voormalige Nederlandse premier Joop den Uyl nog altijd tegenstrijdige gevoelens op: als leider van ‘de meest linkse regering die Nederland ooit heeft gekend’ (1973-1977) wordt hij zowel bejubeld als verguisd. Een portret.
Er was weinig dat erop wees dat de jonge Johannes – ‘Joop’ – Marten den Uyl voorbestemd was om een idealistisch en bevlogen sociaaldemocraat te worden. Hij groeide op in een streng gereformeerd gezin in Hilversum, als zoon van een mandenmaker. In het vooroorlogse Nederland stonden de zuilen nog stevig overeind: tussen de goddeloze socialisten en de diverse christelijke gemeenschappen gaapte een kloof die, in het geval van Den Uyl, pas tijdens de Tweede Wereldoorlog zou worden overbrugd. Zijn biografe Anet Bleich achterhaalde dat hij in zijn jeugd een tijdlang heeft geflirt met antidemocratische denkbeelden. Als adolescent voelde hij zich aangetrokken door een ‘christelijk nationalisme’. In 1939 studeerde hij zelfs nog enkele maanden in Duitsland, maar de schok van de oorlog, de bezetting en zeker de deportatie van een Joodse vriendin zouden hem definitief van iedere sympathie voor nazi-Duitsland genezen. Hij viel toen ook van zijn geloof. Maar hoezeer hij zich ook afzette tegen het steile calvinisme van zijn voorvaderen, hij bleef er wel van doordrongen. Politiek zou voor hem nooit een vak zijn, maar een roeping. Zoals hij later zelf zou vertellen: ‘Als ik praat, hoor je altijd nog de kerkklokken op de achtergrond.’
Hoe kleiner de koek, hoe eerlijker die verdeeld moet worden’, vond Den Uyl. Dat waren ideeën waar de sociaaldemocratie toen nog verder mee kon.
Na een korte journalistieke carrière als adjunct-hoofdredacteur van het weekblad Vrij Nederland werd hij in 1949, met een diploma economie op zak, directeur van de Wiardi Beckman Stichting, het wetenschappelijk bureau van de sociaaldemocratische Partij van de Arbeid (PvdA). Daar liet hij zich al snel opmerken met enkele spraakmakende essays, zoals De weg naar vrijheid (1951), waarin hij de nadruk legde op het belang van gelijke kansen voor iedereen, een meer gelijke inkomensverdeling en een brede toegang tot onderwijs.
Hij ontdekte in de jaren vijftig ook de ideeën van de Amerikaanse econoom John Kenneth Galbraith, die in zijn boek The Affluent Society poneerde dat een stabiele economische groei een meer rechtvaardige samenleving nodig heeft en gebaat is bij een beter evenwicht tussen de publieke en de private sector. Dat bracht Den Uyl tot de slogan die de kern zou worden van zijn politieke actie: ‘spreiding van kennis, macht en inkomen’. Hoe kleiner de koek, voegde hij eraan toe, hoe eerlijker die verdeeld moet worden. Dat waren ideeën waar de sociaaldemocratie toen nog verder mee kon.
Den Uyl was misschien geen oorspronkelijk denker, maar hij wist als geen ander ideeën – zoals die van Galbraith – politiek te vertalen en in de praktijk te brengen. Het leverde hem de bijnaam ‘professor Uylbraith’ op. Hij was daarnaast ook een pleitbezorger van wat soms een beetje smalend biefstukkensocialisme werd genoemd. Hij vond namelijk dat als materiële welvaart rechtvaardig werd gespreid, iedere arbeider ook recht had op een autootje, een televisietoestel en een stuk vlees op tafel.
In de olie
Hij bleef tot 1963 directeur van de Wiardi Beckman Stichting, maar werd in de jaren vijftig al vlug ook in de Tweede Kamer verkozen. In 1963 werd hij ook wethouder in Amsterdam. Het is voor de negentiende-eeuwse volkswijken in de oude binnenstad wellicht goed dat hij dat niet te lang gebleven is. Als wethouder van Publieke Werken en Stadsontwikkeling was hij, geheel in de geest van de tijd, voorstander van grootschalige projecten met ‘wolkenkrabbers’ en brede boulevards voor het autoverkeer, die Amsterdam tot ‘een soort Manhattan aan de Amstel’ moesten transformeren. Maar voor hij die plannen kon realiseren, verkaste hij terug naar Den Haag en de landelijke politiek. In 1965 werd hij minister van Economische Zaken, in 1966 de onbetwiste leider van de Partij van de Arbeid.
Het was voor de PvdA een woelige tijd. In Amsterdam zetten de provo’s (‘liever langharig dan kortzichtig’) de stad op stelten, en leidden de rookbommen die bij het huwelijk van kroonprinses Beatrix naar haar Gouden Koets werden gegooid tot het ontslag van PvdA-burgemeester Gijs van Hall. De roep om democratisering en de jeugdcultuur van de jaren zestig kregen een verlengstuk binnen de PvdA, waar een aantal hemelbestormers zich verenigde in Nieuw Links, een dissidente beweging die op het partijestablishment inbeukte. De partij lag zo met zichzelf overhoop dat ze nauwelijks aan oppositie voeren toekwam. Maar Den Uyl kon goed luisteren en bleek bereid sommige ideeën van Nieuw Links te omarmen. Hij zag het als zijn eerste opdracht ‘de boel bij elkaar te houden’.
De interne strijd in de PvdA was nog niet gestreden toen Den Uyl in 1973 premier werd van een regering die een coalitie was van drie progressieve partijen, met de gedoogsteun van een aantal christendemocratische parlementsleden: ‘een rood kabinet met een wit randje’. De nieuwe regering wilde, onder meer, werknemers meer zeggenschap geven in ondernemingsraden en hen laten participeren in de winst van de bedrijven. Ze beloofde hogere uitkeringen, de invoering van een minimumjeugdloon en forse investeringen in onderwijs, welzijn en volkshuisvesting om zo ’tot een betere spreiding van kennis, macht en inkomen te komen’. Het waren al bij al bescheiden en allerminst revolutionaire doelstellingen, maar wel voldoende om niet alleen het Nederlandse ondernemersdom, maar ook de Nederlandse legertop de stuipen op het lijf te jagen. ‘Den Uyl komt, berg je!’ kopte het conservatieve weekblad Elsevier. Het gonsde in die dagen zelfs van de geruchten over een mogelijke coup tegen Den Uyl. De katholieke politicus Joseph Luns – NAVO-secretaris-generaal van 1971 tot 1984 – zou later tegenover zijn biograaf bevestigen dat hoge Nederlandse militairen hem medio jaren zeventig in zijn hoofdkwartier in Brussel waren komen smeken om de leiding te nemen van een militaire junta in Den Haag.
Hoge Nederlandse militairen kwamen op het NAVO-hoofdkwartier in Brussel smeken om de leiding te nemen van een militaire junta in Den Haag.
Om zijn regeringsprogramma te kunnen uitvoeren, had Den Uyl het economische tij een beetje mee moeten hebben. Maar op dat punt had hij brute pech: al vlak na zijn aantreden van zijn kabinet in 1973 rammelde er een economische crisis aan de deur. Na de Jom Kipoeroorlog tussen Israël en enkele Arabische landen besloot de OPEC, de organisatie van olie-exporterende landen, in 1973 tot een olieboycot van het Westen. Omdat Nederland tijdens de oorlog pal achter Israël bleef staan, en dat land zelfs wapens leverde, kreeg het helemaal geen olie meer uit het Arabisch schiereiland. Dat leidde tot schaarste, de benzinepompen kwamen droog te staan en Den Uyl zag zich verplicht om autoloze zondagen in te voeren. In een legendarische toespraak op televisie zei hij dat ‘het nooit meer zou worden zoals het is geweest’. En: ‘We moeten ons blijvend instellen op een levensgedrag met een zuiniger gebruik van grondstoffen.’ Woorden die vandaag bijna profetisch klinken. Niet iedereen werd overigens slechter van de oliecrisis. Vader Abraham sleepte er met zijn protestsong Den Uyl zit in de olie zelfs een tophit en een gouden plaat uit, mede dankzij de backing vocals van boer Koekoek van de rechtse Boerenpartij, die het refrein – ‘Koekoek, koekoek, ja Joop krijgt voor zijn broek’ – uit volle borst meebrulde.
Joop den Uyl zag er tegen die tijd uit als het beeld dat van hem in de herinnering is blijven leven. Een wat morsige man, met een gladde schedel en slordig wit haar in de nek, een verkreukelde regenjas en een sigaartje tussen de lippen, waarvan de as nog weleens op zijn papieren wilde belanden. Iets tussen een zwerver en een verstrooide professor in. Maar tegelijk de premier van Gidsland Nederland. Tijdens een demonstratie in Amsterdam tegen het fascistische regime van de Spaanse dictator Francisco Franco, die in 1975 op zijn sterfbed nog vijf leden van de Baskische afscheidsbeweging ETA naar de wurgpaal stuurde, klom hij op een geparkeerde Volkswagen om de menigte toe te spreken: ‘Wij staan hier om te strijden tegen de tirannie die ons hert doorwondt. Wij zijn één. Hun strijd, Internationale Solidariteit!’
In 1976 raakte het Gidsland in de greep van het Lockheedschandaal. Tijdens een hoorzitting in de Amerikaanse Senaat naar aanleiding van smeergeld dat door vliegtuigbouwer Lockheed was betaald, was gebleken dat de Nederlandse prins Bernhard, de echtgenoot van koningin Juliana, voor meer dan een miljoen dollar aan steekpenningen had opgestreken. Dat bracht zijn positie als prins-gemaal in het gedrang en dreigde Nederland met een echte konings- dan wel koninginnekwestie op te zadelen: koningin Juliana dreigde ermee af te treden als haar man voor de rechter werd gedaagd, en haar dochter Beatrix piekerde er niet over om in die omstandigheden haar moeder op te volgen. Het huis van Oranje kapseisde. Premier Den Uyl installeerde een commissie van wijze mannen om de zaak te onderzoeken en besloot na afloop om de prins niet strafrechtelijk te laten vervolgen. De commissie was tot de conclusie gekomen dat Bernhard ‘zich in transacties had begeven waarin hij zich gevoelig toonde voor gunsten en giften’. De prins moest zijn fouten erkennen, zijn functie als inspecteur-generaal van de Nederlandse krijgsmacht neerleggen, en kreeg verbod om zich nog in het openbaar in zijn uniform te vertonen. Dat zou hem leren! Verder: spons erover.
Praatpaal Juliana
Een enkeling noemde dat klassenjustitie, maar voorts oogstte Den Uyl toch vooral lof voor de manier waarop hij de affaire had aangepakt en de monarchie voor erger had behoed. Pas jaren later zou blijken dat hij een deel van het onderzoeksrapport, waaruit bleek dat Bernhard niet alleen Lockheed maar ook een andere vliegtuigfabrikant, Northrop, goed betaalde diensten had geleverd, onder de mat had geveegd. Het leverde Den Uyl de eeuwige dankbaarheid van koningin Juliana op. Vlak voor zijn dood werd hem nog een boodschap van de (intussen voormalige) vorstin bezorgd: ‘Ik ben u intens dankbaar voor de zware “operatie” die u indertijd op mijn man hebt uitgevoerd en die uiteindelijk tot zijn herstel geleid heeft. Uw oude “praatpaal”, Juliana.’
Het kabinet-Den Uyl veranderde gaandeweg in een vechtkabinet. Den Uyl en zijn vicepremier, de katholieke minister van Justitie Dries van Agt, konden elkaar behoorlijk op de zenuwen werken. Met zijn bevlogenheid wekte Den Uyl vaak een indruk van morele superioriteit, die zijn tegenstanders tegen de borst stuitte. Hij vond Van Agt maar een ‘mislukte koorknaap’, terwijl die hem treiterig ‘ome Joop’ pleegde te noemen. De twee lagen voortdurend met elkaar in de clinch: over de abortuskliniek Bloemenhove, die Van Agt wilde sluiten, over de afsluiting van de Oosterschelde, over het lot van de oorlogsmisdadiger Pieter Menten en ten slotte, in volle verkiezingscampagne, over de aanpak van een treinkaping door Molukkers.
Inwoners van de Zuid-Molukken, een eilandengroep bij Indonesië, die tijdens de Indonesische onafhankelijkheidsoorlog aan de kant van het Nederlandse koloniale leger hadden gevochten, kwamen na de onafhankelijkheid van Indonesië begin jaren vijftig massaal naar Nederland. Ze hadden de belofte gekregen dat Den Haag hen op hun beurt aan een onafhankelijke staat zou helpen. Daar kwam niets van in huis, de Molukkers woonden in kampen in vaak erbarmelijke omstandigheden en midden jaren zeventig kwamen jonge Molukkers daartegen in opstand. Na een eerste treinkaping in 1975 was het in 1977 weer raak. In Drenthe kaapten ze een trein en gijzelden ze de reizigers. Den Uyl pleitte voor overleg. Geweld was voor hem een nederlaag van de democratie. Van Agt, die als minister van Justitie het crisiskabinet voorzat, drong daarentegen aan op actie. Uiteindelijk bestormde het Nederlandse leger de trein, waarbij zes kapers en twee gijzelaars omkwamen.
We moeten ons blijvend instellen op een levensgedrag met een zuiniger gebruik van grondstoffen’, waarschuwde Den Uyl in 1973. Woorden die vandaag bijna profetisch klinken.
Vlak voor de eindstreep struikelde zijn kabinet nog, maar Den Uyl won in 1977 wel met glans de verkiezingen. De PvdA ging er maar liefst tien zetels op vooruit, een tweede kabinet-Den Uyl leek het logische vervolg. Na maanden overleg liepen de onderhandelingen evenwel op niets uit. Den Uyl onderschatte de schade die zijn conflict met Van Agt had aangericht en gaf de leider van de christendemocraten de kans om naar de liberalen te switchen. Wat zijn finest hour had moeten worden – verder besturen na een verkiezingsoverwinning – werd zijn grootste echec. Het begrip ‘overwinningsnederlaag’ is toen gemunt.
Den Uyl voerde bitter oppositie. Tegen alle adviezen in bleef hij nog tot 1986 partijleider. Hij was zelfs nog enkele maanden vicepremier in een tweede regering-Van Agt, maar dat werd, voorspelbaar genoeg, geen succes. Eigenlijk zat zijn tijd er in 1977 al op. Joop den Uyl stierf in 1987, nauwelijks een jaar nadat hij het estafettestokje had doorgegeven aan zijn kroonprins, Wim Kok, en kort nadat bij hem een hersentumor was vastgesteld. Hij werd maar 68 jaar.
Was Den Uyl een visionair of een brokkenpiloot? Meer dan dertig jaar na zijn dood is de controverse nog altijd niet geluwd. De liberale voormalige Eurocommissaris Frits Bolkestein is vernietigend in zijn oordeel: ‘Het kabinet-Den Uyl was het slechtste ooit. Nederland heeft twintig jaar nodig gehad om ervan te herstellen. Intellectuelen in de politiek – daar komt altijd ellende van.’ Ter linkerzijde wordt Den Uyl intussen tot op de dag van vandaag gemist. Zoals bijna overal in Europa ligt ook in Nederland de sociaaldemocratie op apegapen: van de 52 zetels die de Partij van de Arbeid, met Den Uyl als lijsttrekker, in 1986 behaalde, houdt ze er nu nog amper 9 over. Het zou het heimwee naar Den Uyl kunnen verklaren. Iemand als Frans Timmermans, de Nederlandse vicevoorzitter van de Europese Commissie, claimt nu nadrukkelijk zijn politieke erfenis.
Zondige reformist
De neergang van de Nederlandse sociaaldemocratie begon pas goed toen PvdA-leider Wim Kok in 1995 zijn partijgenoten opriep ‘onze ideologische veren af te schudden’ en te kiezen voor ‘de Derde Weg’ – een middenweg tussen kapitalisme en socialisme: ‘Een werkelijke vernieuwing van de PvdA begint met een definitief afscheid van de socialistische ideologie.’ Den Uyl moet zich in zijn graf hebben omgedraaid: Kok maakte van zijn voorganger, met terugwerkende kracht, een ideologische scherpslijper. Dat is Den Uyl nooit geweest; als het erop aankwam was hij toch meer een doener dan een dromer. Geen man van ideologische vergezichten, maar van kleine stapjes. Hij noemde zichzelf, niet zonder ironie, ‘een zondige reformist’, maar dan wel een reformist die bleef geloven in de maakbaarheid van de samenleving en de emancipatorische kracht van cultuur. ‘Volksverheffing’ heette dat toen nog – een van de oude socialistische begrippen die, om in het marxistische jargon te blijven, door de opvolgers van Den Uyl op de mestvaalt van de geschiedenis zouden worden gekieperd.
In 1961 al – in tijden van uitbundige economische groei – schreef hij in zijn manifest Om de kwaliteit van het bestaan: ‘In de geduldige cijfers van het nationaal inkomen en het nationaal product telt de elektrische tandenborstel evenzeer als verpleeghulp, de reclame-uitgaven voor het definitieve kalmeringsmiddel evenzeer als de entreeprijzen voor de schouwburg. Groei van het reële nationale inkomen per hoofd van de bevolking is op zichzelf geen waarborg voor de psychische welvaart en de verbetering van de kwaliteit van het bestaan. (…) Alleen wanneer in de komende jaren de gemeenschapsvoorzieningen tijdig en in voldoende mate worden uitgebreid, kan de stijgende welvaart tot een kleuriger en zinvoller bestaan voor allen leiden.’
Het klinkt verrassend actueel. Misschien kunnen sociaaldemocraten zich toch ook vandaag nog laven aan het gedachtegoed van Joop den Uyl. De toekomstige voorzitter van de SP.A, bijvoorbeeld, die dit najaar moet worden verkozen, zou zich daarvoor kunnen wenden tot de Vlaamse econoom die in 2011 als eerste aan de universiteit van Amsterdam de Joop den Uyl-leerstoel mocht bekleden. Frank Vandenbroucke is de naam.
Joop den Uyl
– 1919: geboren in Hilversum
– 1956-1963: lid Tweede Kamer
– 1962-1965: wethouder in Amsterdam
– 1965-1966: minister van Economische Zaken
– 1967-1973: lid Tweede Kamer
– 1966-1986: politiek leider PvdA
– 1973-1977: minister-president
– 1977-1981: lid Tweede Kamer
– 1981-1982: minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
– 1982-1987: lid Tweede Kamer
– 1987: overlijdt in Amsterdam
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier