Vrouwen in het scriptorium

Serendipiteit is een bijzondere tak van wetenschappelijke sport: bij toeval iets op het spoor komen waar men helemaal niet naar op zoek is. Dat overkwam Christina Warinner en haar onderzoeksteam. Deze Amerikaanse antropologe heeft naam gemaakt met baanbrekend onderzoek naar de relatie tussen omgevingsfactoren, dieet en ziekten in de Prehistorie en Vroege Middeleeuwen. Bij haar onderzoek concentreert zij zich op het tandsteen: het is het enige deel van het lichaam dat al tijdens het leven fossiliseert. Het tandplak bevat voedselresten, bacteriën en soms zelfs pollen. Bij de bestudering van het gebit van een in Dalheim (in Noordrijn-Westfalen) begraven non zagen ze onder de microscoop felblauwe stukjes. Dat bleek ultramarijn te zijn, gemaakt van fijngemalen lapis lazuli. Deze edelsteen werd in de tijd dat de non leefde – ergens tussen 997 en 1162 – alleen in Afghanistan gedolven en was uiterst kostbaar.

Vrouwen in het scriptorium

Maar hoe kwam deze ultramarijn nu toch op de voortanden van deze vrouw terecht? Enkele voor de hand liggende verklaringen (zoals een medicijn of bij het kussen van afbeeldingen in gebedenboeken waarin het pigment verwerkt was) vielen snel af. Er bleef er één over. De onderzoekers vermoeden dat de vrouw als illustrator werkte en dat ze regelmatig met getuite lippen de punt van haar penseel spitste. En dat bracht hen weer tot een verderstrekkende speculatie: het aandeel van vrouwen bij de middeleeuwse boekproductie moet veel groter zijn geweest dan tot nu toe is aangenomen. Zowel in kwantitatief als in kwalitatief opzicht. Want als deze Duitse non met deze zeldzame en dure inkt mocht werken, dan moet ze een uitzonderlijk goede vakvrouw zijn geweest.

Partner Content