Vlaamse geschiedenis: was de collaboratie een mislukt emancipatorisch project?
Het Vlaams Parlement wordt 50 jaar en geeft daarom een jubileumtijdschrift uit. Achteraan in dat boekje wordt plaatsgemaakt voor veertien ‘grote historische koppen’. Daartussen prijken Staf De Clercq en August Borms, twee van de notoirste collaborateurs die Vlaanderen heeft gekend. Waarom?
Op dinsdag 7 december 1971 vond in de Kamer van Volksvertegenwoordigers de allereerste vergadering plaats van de Cultuurraad van de Nederlandse Cultuurgemeenschap, de eerste rechtstreekse voorloper van het Vlaams Parlement. Dat is straks vijftig jaar geleden, en dus bestelde het Vlaams Parlement bij het tijdschrift Newsweek een verjaardagsnummer. Zoals dat gaat bij zulke gelegenheden, biedt dat ‘huldeboek’ een mengeling van applaus voor het eigen huis – een interview met parlementsvoorzitter Liesbeth Homans (N-VA), de voorstelling van een rijtje al dan niet jonge parlementsleden – en foto’s, veel foto’s.
Gelukkig brengen enkele achtergrondstukken, met op kop een uitvoerig en bijwijlen scherp essay van historicus Bruno De Wever, de nodige historische duiding bij de Vlaamse emancipatie. Dat er in de vroege jaren zeventig een parlement kwam, was al bij al een wonder: amper een kwarteeuw eerder had de Vlaamse gedachte zowat elke legitimiteit verloren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog was duidelijk geworden dat de massale Vlaamse collaboratie met nazi-Duitsland andermaal een foute, antidemocratische keuze was. Andermaal, want tijdens de Eerste Wereldoorlog had zich dat fenomeen ook voorgedaan, met het activisme, alleen op kleinere schaal en in een tijd dat het nazisme nog niet bestond.
De geschiedenis is Staf De Clercq welgevallig geweest: in eigen land is hij nooit gerangschikt onder de grote schurken van zijn tijd.
Bij dat essay prijken ook illustraties uit die tijd. De bekende affiche ‘Met Staf De Clercq Vooruit!’ – recht de afgrond in, zo zou blijken -, bijvoorbeeld. Of ‘Proclamatie van de Leider’ (diezelfde Staf De Clercq) uit 1941 in het blad De Nationaal-Socialist. Daarin worden ‘alle weerbare mannen van 17 tot 40 jaar’ opgeroepen om mee te vechten tegen ‘ de samenwerking van de oude wereld van het Jodendom, van ploutokratie en Bolsjewisme‘ in een ‘Vlaamsch Vrijwilligers Legioen’, dat zou aantreden ‘naast onze kameraden in de Wapen-SS’. Zo begon het noodlottige hoofdstuk van de oostfronters.
Soms zit het venijn in de staart. De Standaard wees er al op dat het jubileumtijdschrift aandacht schenkt aan Staf De Clercq en August Borms. Dat waren twee kopstukken van die vermaledijde collaboratie, De Clercq in politiek en Borms in symbolisch opzicht. Hun portretjes staan, een beetje en stoemelings, op de allerlaatste journalistieke pagina van het tijdschrift. Zo kregen Staf De Clercq en August Borms hun plaats in een selectie van 14 Vlaamse koppen ‘die de emancipatie van taal en volk vanaf de Belgische onafhankelijkheid tot de Tweede Wereldoorlog hebben vorm gegeven’. Maar klopt dat wel?
Kris Hoflack is als directeur Communicatie, Externe Relaties en Informatie van het Vlaams Parlement nauw betrokken bij het door Newsweek gemaakte tijdschrift. Hij vindt de opname van Staf De Clercq en August Borms niet onlogisch, legt hij uit. ‘Ze horen bij de Vlamingen die een rol hebben gespeeld in de Vlaamse emancipatie. Zo’n beweging is nooit een succesverhaal van a tot z. Er zijn altijd mislukkingen bij, en er zijn in de loop van de geschiedenis ook ongelukkige en weinig heilzame keuzes gemaakt. We gaan dat toch niet wegmoffelen? Ik bekijk de aanwezigheid van De Clercq en Borms vanuit dat perspectief: die mannen hebben hun plaats in de geschiedenis van de Vlaamse emancipatie, alleen al omdat het in hun tijd met de Vlaamse Beweging niet de juiste kant uitging.’
Een aanlokkelijk aanbod
Hoewel August Borms (1878-1946) en Staf De Clercq (1884-1942) al sinds hun jonge jaren zogenoemde cultuurflaminganten waren, was de Eerste Wereldoorlog de echte katalysator voor hun politieke optreden. Borms was actief in Antwerpen, terwijl soldaat Staf De Clercq zich vanaf de natte herfst van 1914 achter de IJzer ingroef. Niet alleen het land raakte opgedeeld in een zone die door de Duitsers werd bezet en een Belgisch ‘stukje’ dat zich manmoedig bleef verzetten, zoals dat heet. De tweedeling trof ook de Vlaamse Beweging. Een gematigde groep rond de Vlaams-katholieke voorman Frans Van Cauwelaert vond dat, zolang de oorlog duurde, de Vlaamse eisen ondergeschikt waren aan de Belgische eenheid. Radicalere Vlamingen vonden dat niet.
Al in november 1914 hoorde Borms volgens zijn biografe Christine Van Everbroeck bij ‘kleine, aarzelende groepjes flaminganten’ die ‘geanimeerde discussies’ voerden waarbij al voorzichtig werd afgetast ‘aan welke kant de ander staat’. Al snel maakten die eerste activisten ‘een duidelijke keuze en plaatsen ze hun liefde voor Vlaanderen boven hun loyauteit voor België’. Borms’ goede vriend, de dichter René De Clercq, vatte de geest van die bijeenkomsten in verzen: ‘ Wie legt het oude België af? / Wie zal het kostbaar kisten? / Wie draagt het naar een rustig graf? / De roemrijke aktivisten!‘
De kleine groepjes konden natuurlijk nooit op eigen kracht de Belgische staatsstructuur kraken. Maar de aanwezigheid van Duitse bezetters bood hun een buitenkans. De Duitsers wisten dat, en stemden er hun beleid op af: dat was de zogenoemde Flamenpolitik voor België. August Borms maakte er zonder veel scrupules gebruik van. Omdat hij de financiële middelen niet had om zelf met een dag- of weekblad te starten, ging hij al op 18 februari 1915 (de eerste slagen om de IJzer en Ieper waren nog geen drie maanden voorbij) in op de uitnodiging van een hoge Duitse ambtenaar om na te gaan of het mogelijk was een krant te verwerven waarin hij zijn ideeën kon publiceren. Vier maanden later trok hij de Rubicon over: met financiële hulp van de Duitsers legde hij beslag op de Antwerpse krant Het Vlaamsche Nieuws. Van Everbroeck: ‘We kunnen dus zeggen dat August Borms op dat moment zijn eerste daad van collaboratie verricht.’
Germanen onder elkaar
Aan het IJzerfront worstelde een Vlaamsgezinde Belgische soldaat in februari 1915 met soortgelijke gevoelens. ‘ Sinds enige tijd woelt het mij hier in den kop‘, schreef Staf De Clercq: ‘ ’t Is een ongewilde drang die in mij twijfels opdringt. Zal in latere tijden geen stem een andere klok doen klinken? Wie weet?‘ Want ook al vocht De Clercq als Belgisch soldaat tegen de Duitse invallers, toch verzuchtte hij voor zichzelf en zijn vrienden: ‘ Gave God dat het jeugdig bloed van België’s kloeke zonen niet ten onnutte zal gestort geweest zijn.‘ Immers, ‘ Vlamingen (…) vechten niet enkel, als ieder soldaat, tegen een vijand, maar ze vechten ook als Germaan tegen stamgenoten‘. De oorlog was amper begonnen of de grote gedachte was er al uit: het is niet goed dat ‘Germanen’ elkaar bestrijden.
Ook August Borms’ vijand was niet Duitsland maar België. In 1917 stond hij mee aan de wieg van de Raad van Vlaanderen – het allereerste Vlaams parlement, onder controle van, en ook wel ten dienste van, de Duitse bezetter. Er kwam ook een eigen Commissie van Gevolmachtigden (een halfwassen Vlaamse regering), waarin Borms zelf de bevoegdheid Nationaal Verweer had. In de praktijk stelde het allemaal weinig voor, al kondigde de Raad in zijn korte bestaan wel de onafhankelijkheid van Vlaanderen af.
In Newsweek velt Bruno De Wever overigens een beknopt maar vernietigend oordeel over de activiteiten van Borms en consorten. ‘Omdat de Raad geen legitimiteit heeft en het activisme wordt uitgespuwd door de bevolking, ontbindt hij zichzelf op bevel van de bezetter. Na een zogenaamde volksraadpleging, die allesbehalve democratisch verloopt, wordt in 1918 een tweede Raad van Vlaanderen opgericht, maar ook dat blijft een machteloos praatkabinet.’
Kepie en hoge laarzen
Na de oorlog werd August Borms voor zijn collaboratie ter dood veroordeeld. Nadat onder meer het Vaticaan tussenbeide was gekomen, werd zijn straf in 1920 omgezet in levenslang. In de gevangenis groeide Borms uit tot een mythe, een icoon van de vastberaden Vlaamse strijder die door de Belgische staat gekneveld werd. Zijn betekenis was vanaf dan louter symbolisch: hij verzinnebeeldde het anti-Belgische Vlaams-nationalisme. In 1928 werd hij zelfs vanuit de gevangenis in een tussentijdse Antwerpse verkiezing met een verpletterende meerderheid in de Kamer verkozen. Omdat hij geen politieke rechten had, kon hij er geen zitting nemen.
Zonder tot de harde kern te behoren van de Vlaamsgezinde Frontbeweging, die de confrontatie met de Belgische legertop niet schuwde, wist Staf De Clercq aan het einde van de oorlog wel wat hem te doen stond. Vanuit zijn frontervaring wilde hij de politiek in – op zijn manier: ‘ Wij weten dat er zoveel mensen zijn tussen onze vroegere politiekers aan wie de oorlog nog niets geleerd heeft. (…) Die tijd moet voor immer voorbij zijn. Uit onze rangen moet een groepering ontstaan (…) waaruit een macht moet geboren worden die in de bres zal staan om onze belangen te verdedigen en hoog te houden.‘
August Borms liet zich inzetten als uithangbord van een misdadig regime en gebruikte zijn naam om jonge Vlamingen voor het oostfront te mobiliseren.
De Clercq werd al snel een beroepspoliticus. Tussen 1919 en 1932 zat hij in de Kamer voor de Frontpartij. Vanaf 1933, het jaar van Adolf Hitlers machtsovername in Duitsland, werd hem de leiding toevertrouwd van een nieuwe, brede Vlaamse partij, het Vlaams Nationaal Verbod (VNV). Ook het VNV was ontworpen als een autoritaire partij en dat zinde Staf De Clercq wel. Hij werd voortaan aangesproken als Leider. (Bruno De Wever, in zijn biografie van De Clercq: ‘Door sommigen werd hij nog enige tijd hardnekkig “voorzitter” genoemd’.) Het had iets potsierlijks, want VNV’ers zouden uiteindelijk overschakelen van een burgertenue naar een soldatesk tenue, waarbij partijleiders een kepie en zelfs hoge laarzen droegen.
Staf De Clercq leidde van bij het begin een partij die af wilde van ‘het huidige parlementarisme’ en streefde naar een ‘organische, democratische, coöperatieve staat’ zonder ‘kleurpolitieke scheidingen’ – versta: de bestaande parlementaire democratie met haar meerpartijenstelsel mocht de vuilnisbak in. Ondanks zijn afkeer van de ‘democratische praatbarak’ deed het VNV mee aan de parlementsverkiezingen, met nogal wat succes bovendien, en werd De Clercq verkozen. De Belgische staat moest ook ‘van binnenuit’ bestookt en aangevallen worden.
In de jaren dertig bracht De Clercq het VNV onder invloed van nazi-Duitsland. Hij ontving in het geheim geld en ongetwijfeld ook richtlijnen vanuit Berlijn. Hij bleef de illusie koesteren dat hij het VNV na een Duitse inval een ‘Dietse’ in plaats van een ‘Duitse’ koers kon laten volgen. Dat brak hem tijdens de oorlog zuur op. Ook al was het VNV de grootste Vlaamse collaboratiepartij, de Duitsers lieten graag voelen wie de echte macht had. Van zelfstandigheid of zelfbestuur kwam niets terecht. Integendeel, het VNV riskeerde zich almaar verder in de collaboratie met de nazi’s, ook al omdat Vlaamse collaborateurs en Duitse bezetters objectieve bondgenoten waren in hun strijd tegen het almaar actievere verzet.
Toen nazi-Duitsland op 22 juni 1941 bekendmaakte dat Operatie Barbarossa was begonnen – de inval in de Sovjet-Unie – repte De Clercq zich om nog diezelfde dag zijn steun uit te spreken aan die antibolsjewistische strijd. Vandaar dat hij jonge Vlamingen opriep om naar het oostfront te trekken: ‘ Meer dan ooit is het geboden in het licht onzer Germaanse lotsverbondenheid, in Germaanse trouw en met al de middelen waarover wij beschikken, de zegepraal der Duitse wapens te bevorderen.‘ Meer dan 20.000 Vlamingen meldden zich in de loop van de oorlog aan, vele duizenden zouden niet terugkeren.
Na enige tijd begon het de VNV-top te dagen dat haar macht en invloed tanende was. Ook al was Staf De Clercq in Vlaanderen collaborateur nummer één, hij zou nooit een audiëntie krijgen bij de echte Duitse kopstukken, zoals Hitler of Heinrich Himmler. Op eigen bodem kreeg hij bovendien concurrentie van nog rechts-radicalere Vlaamse organisaties.
Zijn gezondheid ging ook achteruit. In het najaar van 1942 werd zijn slechte hart hem fataal: hij stierf op 22 oktober. Toen de verzamelde VNV-top de volgende ochtend zijn politieke testament opende, bleek dat geen enkele aanwijzing te bevatten over de te volgen koers. Ook de naam van een opvolger had hij niet vermeld. Wist De Clercq nog wel waarheen? Had hij nog iets te vertellen? Hij kreeg een praalgraf op de Kesterheide in Gooik. Na de bevrijding werd dat monument onteerd en verwoest. Het werd gerestaureerd, maar De Clercqs stoffelijk overschot bevindt zich elders.
Cui bono?
Wat rest er nog van Staf De Clercq? Door zijn dood heeft de Belgische staat na de Tweede Wereldoorlog natuurlijk geen proces-De Clercq georganiseerd. Er is nooit een gerechtelijk oordeel over hem uitgesproken. Maar wie nooit veroordeeld (of vrijgesproken) is, is evenmin ooit echt beoordeeld. Hij kan achteraf niet echt gerehabiliteerd worden, voor zover dat nodig of wenselijk zou zijn. Het betekent ook dat De Clercq in de geschiedenis niet echt de plaats heeft kunnen innemen die in andere landen voor soortgelijke leiders werd gereserveerd.
We hebben het niet eens over de echte protagonisten van de nieuwe orde: Führer Adolf Hitler in Duitsland, duce Benito Mussolini in Italië, caudillo Francisco Franco in Spanje. Maar in Nederland weten scholieren wel nog dat Anton Mussert de leider was van de Nationaal-Socialistische Beweging (NSB). Heel Frankrijk kan le maréchal Philippe Pétain nog altijd duiden als de nummer één van het Vichy-regime. En elke Franstalige Belg heeft wel van Rex-leider Léon Degrelle gehoord. In die zin is de geschiedenis Staf De Clercq welgevallig geweest: in eigen land is hij nooit gerangschikt onder de grote schurken van zijn tijd.
Dus dringt de vraag zich op: waarom moet het Vlaams Parlement vergeten figuren als Staf De Clercq en August Borms voor de jonge generaties uit de vergetelheid halen en op een bescheiden piëdestal plaatsen? Cui bono?
Hoe bekend Borms in zijn tijd ook was, tijdens de Tweede Wereldoorlog werden hem vooral symbolische opdrachten toevertrouwd. Hij werd voorzitter van de zogenoemde Bormscommissie, die ex-collaborateurs uit de Eerste Wereldoorlog een extra pensioen mocht toekennen. Dat was het. Borms bleef intussen genieten van zijn grote populariteit, ook omdat die hem toeliet te reizen naar Duitsland en er lezingen te houden. Op een van zijn reizen door het Duitse Rijk, in het voorjaar van 1943, bezocht hij zelfs het industriële IG Farben-complex van Auschwitz- Treblinka. Zijn dochter Anita, die hem vergezelde, deed er achteraf enthousiast verslag van in het VNV-vrouwenblad Vrouw en Volk. Het is niet zeker wat Borms van de concentratiekampen heeft gezien, maar het illustreert wel hoe hij als een toeschouwer, zonder veel geweten maar in relatief comfortabele omstandigheden, aankeek tegen de gruwelen van zijn tijd. En hoe hij zich liet inzetten als uithangbord van een misdadig regime. Hij gebruikte zijn naam ook om jonge Vlamingen voor het oostfront te blijven mobiliseren.
Na de Tweede Wereldoorlog kreeg August Borms opnieuw de doodstraf. Dit keer kon hij niet meer rekenen op genade. Op 12 april 1946 werd hij in Etterbeek geëxecuteerd. Over zijn laatste woorden bestaat discussie. Was het ‘Leve Vlaanderen! Vuurt!’ of ‘Dietsland, hoezee!’?
Feit is dat Borms na zijn executie een aantal jaren nog belangrijker is geweest dan hij ervoor was. Hij kon niet meer zelfstandig stappen toen hij op de ochtend van Goede Vrijdag aan de executiepaal werd vastgebonden – dat lichamelijk letsel was het gevolg van een banaal auto-ongeluk maar werd vertaald als ‘een kreupele Christus die naar de executiepaal werd gesleurd’. De doodstraf voor de 67-jarige Borms maakte indruk op schrijver Willem Elsschot, vandaar diens invloedrijke ‘Bormsgedicht’, dat boven op de mythe-Borms nog eens zorgde voor de mythe van de wraakzuchtige Belgische staat. De tekst was, zoals Elsschot dat kon, zakelijk en ingehouden en tegelijk toch ook heftig en pakkend: ‘ Gij zijt mij vreemd geweest, vermetele oude vriend, / maar dat gij Neerlands vaan manmoedig hebt gediend / dát weet ik niettemin zoals ’t een ieder weet / die nu, in dit ons Land, zijn brood in schaamte eet.‘
Meerdere (groot)ouder(s)
Volstaat dat voor eerherstel vandaag? Welke verdienste, van veraf of kortbij, hebben Staf De Clercq en August Borms voor het Vlaams Parlement? Kris Hoflack ontkent formeel dat er enige politieke druk is geweest. ‘Geen enkel artikel, geen enkele naam, geen enkele strekking in de berichtgeving is het resultaat van zulke druk.’
De Vlaamse regering heeft anders de schijn niet helemaal mee, na opeen-volgende officiële initiatieven om de ‘Vlaamse identiteit’ te beklemtonen: van een Vlaamse canon over een Vlaams museum tot een openbare omroep en een cultuursector die het Vlaamse karakter sterker in de verf moeten zetten, net zoals die Vlaamse eigenheid ook meer terug te vinden mag zijn in de eindtermen, enzovoort.
Maar goed, ook met een andere minister-president dan Jan Jambon (N-VA) en een andere parlementsvoorzitter dan Liesbeth Homans zou het Vlaams Parlement dit jaar natuurlijk zijn vijftigste verjaardag gevierd hebben. En het is maar de vraag of een andere meerderheid echt andere klemtonen zou hebben gelegd. Er is namelijk al lang sprake van een soort verenging in de geschiedschrijving van de Vlaamse emancipatie, alsof die maar één ouder zou hebben: de Vlaamse Beweging – en dus het geheel van Vlaams-nationale partijen en (taal)organisaties.
Worden zo de andere (groot)ouder(s) niet vergeten? Is er, in de Vlaamse context, niet te weinig aandacht voor de Vlaamse vleugel van de christendemocratie? De oprichting van de Cultuurraad van de Nederlandse Cultuurgemeenschap was toch het rechtstreekse gevolg van de eerste staatshervorming van 1970, dus die van CVP-premier Gaston Eyskens? De tweede staatshervorming (1980) en de derde (1988), waarbij de gemeenschappen en de gewesten het licht zagen, droegen toch de signatuur van Wilfried Martens en Jean-Luc Dehaene, ook CVP? En de vierde staatshervorming (1993), het zogenoemde Sint-Michielsakkoord, dat leidde tot de eerste volwaardige Vlaamse regering, een volwaardig Vlaams Parlement en voor het eerst onafhankelijke Vlaamse verkiezingen, was toch echt het project van Dehaene?
Nog zo’n vraag: waarom wordt er niet meer aandacht aan besteed dat er in dit land één politieke familie is die sinds 1970 álle staatshervormingen heeft goedgekeurd, en die dus elke stap naar meer regionale autonomie mee onderhandeld en beïnvloed heeft? We hebben het over de socialisten. Tijdens diezelfde vijftig jaar hebben de Vlaams-nationalistische partijen maar twee staatshervormingen gesteund – die van 1988 en 1993.
Was het niet nuttig geweest als het Vlaams Parlement meer aandacht had besteed aan betere beijveraars van de Vlaamse autonomie? Waarom niet Arthur Gilson gedenken, de Franstalige minister die de taalgrens vastlegde en zo ook Vlaanderen zijn grondgebied gaf – ten koste van zijn eigen carrière? Waarom dus de laatste vakjes vrijhouden voor twee radicale, antidemocratische figuren?
Als die twee mannen publieke beelden hadden gekregen, zouden die beelden vandaag worden verwijderd. Waren er straten naar hen vernoemd, dan zouden die namen veranderd worden. Gesteld dat De Clercq en Borms die eer ooit waard waren geweest, natuurlijk.
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier