Verzetsstrijder in priestertoog
In België waren de feestelijke bevrijdingsdagen van 1944 voorbij toen de oorlog er begin mei 1945 ook in Duitsland opzat. Waarop de dagen van slopende afwachting aanbraken waarin wie door de nazi’s was weggevoerd ofwel graatmager terugkeerde ofwel op een dodenlijst stond.
Eind mei kreeg de Brusselse familie Macq een telegram en een dag later een telefoontje: Clément, hun zoon, broer, vader en haar man, was in aantocht. Hij was in augustus 1942 opgepakt als voorlaatste van negen verzetslieden. Die stonden in september 1943 samen terecht voor het Volksgerichtshof van de nazi’s. Zes van de negen werden ter dood veroordeeld, drie kregen enige jaren gevangenisstraf. Maar alleen Macq dook op uit de Nacht und Nebel waarin de negen drie jaar eerder waren verdwenen. Hij kon zijn calvarie navertellen, die van de anderen valt bijeen te sprokkelen uit zijn getuigenis en die van anderen, in archieven en familiepapieren.
Er is trouwens veel over de negen te vinden, onder meer in de aanklacht waarmee hun schijnproces startte. Ze vormden, preciseerden de nazi’s, “twee zelfstandige, principieel van elkaar onafhankelijk optredende spionagegroepen, waarvan er één, onder de toonaangevende invloed van de beschuldigden Dehennin en Van Caester, met het 2de Bureau in Limoges en deels ook met de Engelse Inlichtingendienst in verbinding stond, terwijl de ander, onder leiding van beschuldigde Raskin, samenwerkte met de Engelse inlichtingenbureaus en hun gevolmachtigden. Enkel de aangeklaagde Muylaert bracht nu en dan een samenwerking van beide groepen tot stand.” Dat laatste verraadt een schadelijke zwakte van het verzet in de eerste oorlogsjaren: tóch contact tussen “van elkaar onafhankelijk optredende spiona-gegroepen”. Dat leidde tot een kettingreactie van arrestaties, in dit geval eind 1941 van de groep van politie-inspecteur Joseph Dehennin (verraden door zijn schoonbroer), inbegrepen ingenieur Maurice Muylaert, en in 1942 van de groep van pater Joseph Raskin, waarschijnlijk op grond van wat bij Muylaert was gevonden en wat hij wie weet onder welke druk had bekend.
Missionaris van Scheut
Pater Raskin was missionaris van Scheut en de oudste broer van mijn vader. Een man van bijna vijftig in priestertoog is niet het beeld dat ons voor ogen staat wanneer het over een verzetsstrijder gaat, laat staan over een spion. Maar Raskin, van wie de zintuigen altijd op scherp stonden, scheen geboren voor het inlichtingenwerk. Aan het IJzerfront had hij zich daarin geschoold door als verkenner Duitse voorposten in kaart te brengen. Als missionaris in Noord-China, dat werd geteisterd door roversbendes, had hij zich geoefend in koelbloedigheid. Nadat hij in 1933 was teruggeroepen naar België om er ‘propagandist’ te worden voor zijn congregatie, spon hij er een netwerk van vrienden en bekenden.
Dat netwerk kwam van pas toen Raskin na de Belgische capitulatie in mei 1940 inlichtingen begon te verzamelen over de Duitse bezetting. En die inlichtingen kwamen van pas toen zijn vriend Arseen Debaillie, veevoederhandelaar in het West-Vlaamse Lichtervelde, hem in juli 1941 opbelde met spannend nieuws: er was hem een gedropte Engelse duif toevertrouwd met in haar bagage een vragenlijst over de kuststreek, waaruit bleek hoe Londen een Duitse invasie via de zee vreesde. Debaillie en Raskin haalden er hun vriend Hector Joye bij, medebeheerder van de normaalschool in Brugge. Vliegensvlug verzamelde het trio antwoorden op de vragen en bracht de duif die op een flinterdun papiertje in het kokertje aan haar poot naar haar til. De Engelsen lazen ook dat de informatie van de groep ‘Leopold Vindictive’ kwam, die uitkeek naar een volgende duif.
Kille moordmachine
De groep hield immers meteen nieuwe informatie klaar: een ingekleurde plattegrond van de Belgische kust met aanduiding van al wat de Duitsers er hadden neergezet. Toen Clément Macq het zag, meende hij even dat Raskin de originele Duitse verdedigingsplannen had buitgemaakt. “Alle versterkingen en hindernissen, alle bunkers en loopgrachten, de nivellering van het terrein stonden erop, getekend op schaal in de kleuren van de militaire code.” Maar die gouden informatie geraakte nooit in Londen omdat Leopold Vindictive geen tweede duif in handen kreeg en de Duitsers na de groep Dehennin ook de groep Raskin oppakten. Dat de pater ook verbindingsagent was geweest, kwam de Gestapo niet op het spoor, de doodvonnissen voor de drie vrienden betroffen alleen de duivenhistorie. Op 18 oktober 1943 werden ze samen met Dehennin, Van Caester en Muylaert onthoofd in de gevangenis van Dortmund.
Daarover berichtten de nazi’s onderling uitvoerig, van Berlijn naar Dortmund, van het Volksgerichtshof naar de minister van Justitie en omgekeerd – een bureaucratische en pietepeuterige correspondentie als dekmantel voor een onpersoonlijke en kille moordmachine. Het rapport van de executie van de zes NN-gevan-genen gaat eraan voorbij dat ze onder de guillotine stierven, maar preciseert netjes in vier kolommen: (1) hun namen, (2) het uur van hun dood, Dehennin 18u36, Van Caester 18u39, Muylaert 18u41, Raskin 18u43, Joye 18u45 en Debaillie 18u47; (3) de seconden tussen het voorleiden van de gevangenen en de overdracht aan de beul, 2″ voor de eerste twee, 3″ voor de volgende vier; (4) de seconden tussen die overdracht en de executie, voor de eerste twee 4″, voor de volgende vier 5″. ‘Geheim!’ staat in het rood gestempeld op de brief, maar daar houdt het Bundesarchiv in Berlijn zich niet meer aan.
De zes hebben in dat archief elk een steekkaart in het Mordregister van de nazi’s, een alfabetische oplijsting van geëxecuteerden, onder wie 388 Belgen, van Gaston Aarens uit Leuven tot René van de Wyngaert uit Luik. Vooralsnog bevinden die steekkaarten zich in een oude archiefkast die niet toegankelijk is voor het publiek in de leeszaal. Een Belgische onderzoeker kreeg ze toch te zien en stuurde me er foto’s van op. Hij verzamelde informatie over een andere gevangene, maar gewaagde ook over een ‘laatste brief’ van mijn oom.
Laatste brief
Een gevangene mocht immers met de dood voor ogen naar zijn familie schrijven, waarna de nazi’s zijn brief niet opstuurden. Maar zo de laatste brief van mijn oom was bewaard, werd het hoog tijd dat zijn familie die meer dan 75 jaar later toch te lezen kreeg. En misschien kon ik ook de schoonzus van Arseen Debaillie en kleinkinderen van Hector Joye de laatste brief van hun familielid opsturen. Dus reisde ik eind 2019 naar Berlijn en kreeg ik in het Bundesarchiv te maken met zowel hoffelijke vriendelijkheid als bureaucratische traagheid. En bovendien met personeelstekort, wat de persoonlijke begeleiding van een zoektocht onmogelijk maakte. Ik vond digitaal wel enkele dunne dossiers met kopieën van zich herhalende documenten, waaronder de brief met de secondentelling.
Helaas geen laatste brieven, wel genadeverzoeken van Debaillie, Joye en Raskin, ook brieven die terdoodveroordeelden mochten schrijven, waarna de nazi’s stelselmatig het verzoek afwezen. Ik werd en word wee van de lectuur van die brieven, vooral van de aanhef van Raskin: “Zeer vereerde heer Rijksminister van Justitie, Staat U mij toe, met beleefde vrijheid, mij tot Uw grote goedheid en hoogste autoriteit te wenden.” Hoe vernederend, hoe beschamend, al onderstreepte hij terecht dat hij “hetzelfde [had] gedaan als Fransen of Engelsen mijn land hadden bezet”. De verzoeken werden waarschijnlijk niet eens gelezen, de afwijzing ervan is een voorbedrukt formuliertje dat voor alle drie, zonder dat ze bij naam worden genoemd, met eenzelfde zinnetje van niets is aangevuld.
Werd een genadeverzoek soms wél ingewilligd? Waar kwamen de twee brieven terecht die Raskin tijdens zijn gevangenschap naar Berlijn schreef en waarnaar hij verwijst in zijn genadeverzoek? Waar bevinden zich de bewijsstukken bij de aanklachten? Waarom zijn er al wel laatste brieven opgedoken in een afdeling van het Bundesarchiv in Potsdam? De nazi-archieven zijn, zoals ook de Belgische oorlogsarchieven, nog gedurende decennia verder te verzamelen, te ordenen, te digitaliseren en vlot toegankelijk te maken.
Werk voor de boeg
Maar anders dan voor families die het verhaal van hun doden nog uitzoeken, is het verhaal van mijn oom voor mij rond. Meer dan een kwarteeuw geleden was zijn leven al de rode draad door mijn boek De Eeuw van de Ekster. Louter aan de hand van familiepapieren en getuigenissen van overlevenden kon ik toen zowel over de duivenhistorie als over de Duitse calvarie vertellen. Dat de Engelse duif destijds was thuisgekomen, had Radio Londen meteen aan Leopold Vindictive bericht. Dat ze nuttige informatie bij zich had, stond in 1945 in een Engels magazine, dat het bericht van Leopold Vindictive beschreef ter illustratie van de inzet van duiven in de oorlog. Maar dat ‘message 37‘ – uitvoerig, nuttig, to the point en professioneel – het bijzonderste bericht was van het duizendtal dat door duiven werd overgevlogen, vernam ik pas een paar jaar geleden. Het verhaal van Leopold Vindictive werd toen de rode draad in Secret Pigeon Service, een boek van BBC-journalist Gordon Corera (in het Nederlands vertaald als Voor God en Vaderland).
Corera slaagde er voorbeeldig in het verhaal van Leopold Vindictive in te passen in de geschiedenis van de Britse veiligheidsdiensten en in die van het Belgisch verzet. Dankzij die verbreding van wat kleinschalig begon in Lichtervelde kon ik mijn bijdrage over Raskin aan de Wereldgeschiedenis van Vlaanderen de titel ‘Een radertje in de oorlogsmachinerie’ meegeven. En kon ik wat doorgaans abstract ‘heldhaftigheid’ wordt genoemd nog meer dan voordien herleiden tot daadkracht, inzet van talenten, gebruik van kansen, kortom, spontaan verzet tegen de dwingeland die België had bezet.
Het wordt trouwens tijd dat alle verzetsdaden en -groepen ingepast worden in het grote verhaal. Historici, journalisten of andere onderzoekers hebben inzake oorlogsgeschiedenis nog werk voor de boeg: het Mordregister van Aarens tot Van de Wyngaert uitvlooien, álle NN’s laten opduiken uit de nevel waarin ze verdwenen en de verhalen waarnaar families van verzetsstrijders zelf zochten of nog zoeken verbreden tot een Belgian Resistance Epic.
Knack Historia
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier