De strijd voor het vrouwenstemrecht in de Verenigde Staten

In de Verenigde Staten beslisten lange tijd de staten over wie mocht stemmen en wie niet. New Jersey was de enige staat waar vrouwen naar de stembus mochten, tot dit recht hen in 1807 weer werd afgenomen.
Hannelore Vandebroek Journalist en historicus

In 1918 sprak president Wilson zich uit voor het vrouwenstemrecht. Met dit duwtje in de rug werd het negentiende amendement in 1920 een feit, ruim veertig jaar nadat het voor het eerst was ingediend.

De grondwet van de Verenigde Staten legde in 1789 niet vast wie stemrecht had. Elke staat mocht daar zelf over beslissen. Bijna overal werd het stemrecht beperkt tot blanke mannen met grondbezit. In enkele staten konden ook bevrijde slaven stemmen. Op dat moment hadden vrouwen enkel stemrecht in de staat New Jersey. Daar had de grondwet van de staat in 1776 alle volwassen inwoners – die een bepaalde hoeveelheid bezit hadden – stemrecht gegeven. Omdat er onenigheid was over hoe dit geïnterpreteerd moest worden, werd in 1797 zelfs bij wet vastgelegd dat daar ook vrouwen mee bedoeld werden. Vrouwen maakten massaal van dit recht gebruik, tot het hen in 1807 opnieuw werd afgenomen. Het parlement van New Jersey beperkte toen het stemrecht tot blanke mannen. Daarmee sloten de politici in de eerste plaats slaven en buitenlanders uit, maar verloren ook de vrouwen hun stem.

In de eerste helft van de 19de eeuw verdween in heel wat staten de vereiste om grond te bezitten. Steeds vaker konden alle blanke mannen stemmen, onafhankelijk van hun positie in de samenleving. Het stemrecht werd echter niet uitgebreid naar vrouwen. Het georganiseerde protest daartegen kwam van de grond in het midden van de eeuw. In 1848 vond in Seneca Falls de eerste vrouwenrechtenconventie plaats. Die bijeenkomst werd geleid door twee feministes, Lucretia Mott uit Philadelphia en de jongere, meer militante Elisabeth Cady Stanton uit New York. De twee belangrijkste strijdpunten waren vrouwenarbeid en stemrecht.

Susan B. Anthony en Elisabeth Cady Stanton, feministes van het eerste uur. © Library of Congress

Alles of niets?

De vrouwenrechtenbeweging schaarde zich echter niet unaniem achter de eis tot stemrecht. De onenigheid bereikte een hoogtepunt in de jaren na de Burgeroorlog. De gemoederen raakten zo verhit dat de beweging in 1869 opgesplitst geraakte in twee rivaliserende organisaties: de National Woman Suffrage Association (NWSA) en de American Woman Suffrage Association (AWSA).

Een van de oorzaken van de onenigheid binnen de beweging was het vijftiende amendement. Dit amendement zou de grondwet aanvullen met het verbod om Amerikaanse burgers stemrecht te ontzeggen op basis van ras. De AWSA was voor het amendement, samen met de zwarte burgerrechtenbeweging. De NWSA, geleid door de feministes Susan B. Anthony en Elizabeth Cady Stanton, was tegen. Anthony en Stanton wilden het amendement niet steunen als het niet gepaard zou gaan met een gelijktijdig verbod op de uitsluiting van vrouwen. Ze vreesden – terecht overigens – dat het anders nog eens tientallen jaren zou duren om voor vrouwen dezelfde rechten te verwerven. Het vijftiende amendement, dat zwarte mannelijke Amerikanen stemrecht zou geven, was volgens hen geen stap in de goede richting, maar naar het uitstellen van hun eigen rechten. Want wat hadden vrouwen eraan dat meer mannen mochten stemmen, als ze zelf onmondig bleven?

Het Anthony-amendement

In de jaren 1870 probeerden Stanton en Anthony zonder succes via de rechtbank het vrouwenstemrecht af te dwingen. Ze argumenteerden dat het veertiende amendement (universeel burgerschap) en het vijftiende amendement (stemrecht ongeacht ras) samen inhielden dat vrouwen ook mochten stemmen. Het Hooggerechtshof verwierp hun eis keer op keer. Aangezien die strategie niets opleverde, probeerden ze het vervolgens via de grondwet en dus via de introductie van een nieuw amendement. Dit zogenoemde Anthony-amendement – dat in 1920 het negentiende amendement zou worden – werd voor het eerst geïntroduceerd in januari 1878 door de Republikeinse senator Aaron Sargent. Sargent en zijn vrouw, suffragette Ellen Clark, waren bevriend met Susan Anthony. Het voorstel werd in 1887 gestemd in het Congres… en verworpen.

Gezien het amendement niet gestemd raakte, zetten de suffragettes de komende decennia de strijd voor het stemrecht verder op het niveau van de individuele staten. Vanaf 1890 ging de vrouwenbeweging ook weer als één geheel samenwerken onder de naam National American Women Suffrage Association (NAWSA). De staat-per-staataanpak kende een beperkt succes. In 1900 konden vrouwen in vier staten stemmen: Wyoming, Idaho, Colorado en Utah. In 1910 en 1911 werden daar Washington en California aan toegevoegd. De jaren daarna volgden verschillende andere staten in het westen van de Verenigde Staten.

Ondertussen ontstond binnen de NAWSA een militantere fractie geleid door Alice Paul. Dit leidde in 1916 tot de oprichting van de National Woman’s Party (NWP). Alice Paul en de NWP wilden het amendement op federaal niveau gestemd krijgen. De partij liet zich inspireren door de hardere acties van de Britse suffragettes, die tot geweld overgingen om hun eisen op de politieke en publieke agenda te zetten. De NWP voerde campagne tegen de Democratische Partij en tegen president Wilson, zolang zij het amendement niet steunden.

NAWSA-propaganda-affiche uit 1912. Per staat wordt aangeduid hoe het gesteld is met het vrouwenstemrecht.

Mr. President, what will you do…?

De vrouwenbeweging van de 19de eeuw deed weinig rechtstreeks een beroep op de president. Dit wijzigde aan het begin van de 20ste eeuw, toen duidelijk werd dat de moderne president impact kon hebben op de politieke agenda en het dus zinvol was hem te overtuigen om zijn schouders onder een thema te zetten.

In 1912 hadden de suffragettes gehoopt dat de verkiezing van een Democratische kandidaat het tij kon keren. Maar Wilsons houding ten opzichte van vrouwen was aanvankelijk zoals die van veel van zijn tijdgenoten: de ideale vrouw was vrouwelijk, in staat een huishouden te runnen, toegewijd aan haar man en zijn carrière, en een goede gastvrouw. Ze had niets te zoeken in de publieke sfeer.

Op 3 maart 1913, aan de vooravond van de inhuldiging van Wilson als president, vond in Washington D.C. de Woman Suffrage Parade plaats: de grootste betoging voor vrouwenstemrecht tot dan toe. Minstens vijfduizend in het wit geklede vrouwen marcheerden door de straten. Een van de betogers was Jeannette Rankin, die vier jaar later de eerste Congresswoman zou worden. De datum was niet toevallig gekozen. De mars viel het Amerikaanse politieke systeem aan omdat het vrouwen uitsloot. Toeschouwers gooiden stenen naar de demonstranten en lachten hen uit.

De pers berichtte positief over de mars en dat gaf de strijd voor het vrouwenstemrecht een nieuw elan. Er werd een petitie met maar liefst 200.000 handtekeningen aan het Congres bezorgd en president Wilson ontving meermaals een delegatie suffragettes. Tot concrete resultaten kwam het echter niet. In 1914 werd het amendement opnieuw voorgelegd aan het Congres, maar zonder succes. Referenda over vrouwenstemrecht in verschillende staten leverden evenmin iets op.

Tijdens de presidentiële verkiezingen van 1916 mochten vrouwen in twaalf staten stemmen. Wilsons tegenstrever, de progressieve Republikeinse presidentskandidaat Charles Evans Hughes, sprak zich uit voor het amendement. Wilson volgde niet: hij hield vol dat de individuele staten verantwoordelijk waren voor het regelen van het stemrecht. Hij stemde wel toe om op een NAWSA-conventie te spreken.

In 1917 begon een groep vrouwen, onder de paraplu van de NWP, te protesteren aan de hekken van het Witte Huis. Van januari 1917 tot juni 1919 betoogde de groep – bekend als de Silent Sentinels – bijna dagelijks in stilte voor het Witte Huis. De vrouwen droegen spandoeken en verbrandden kopieën van de redevoeringen van de president. De protesten verliepen vreedzaam, maar de situatie escaleerde. In juni 1917 werden de vrouwen een eerste maal opgepakt als ‘verstoorders van het verkeer’. In november volgde een tweede ronde arrestaties. Die liep niet goed af. In de nacht van 14 november 1917 (‘The Night of Terror’) werden 33 vrouwen fysiek mishandeld door hun bewakers. Net als de Britse suffragettes gingen de Silent Sentinels in de gevangenis in hongerstaking. De inhumane manier waarop ze behandeld werden – gebrek aan medische zorg, weigeren van bezoek, eenzame opsluiting, gedwongen voeding – bereikte de media en droeg mogelijk ook bij tot het keren van de publieke opinie en die van de president. De NAWSA-kopstukken waren niet zo blij met de acties van de NWP, want ze vreesden dat dergelijk radicalisme de zaak enkel zou vertragen.

Na oorlog komt kiesrecht

In de hele westerse wereld had de Eerste Wereldoorlog een impact op het kiesrecht. In België werd in 1919 het algemeen enkelvoudig mannenstemrecht vanaf 21 jaar ingevoerd. Oorlogsweduwen, alleenstaande moeders van gesneuvelde soldaten en vrouwen die wegens verzetsdaden door de bezetter waren gevangengezet, kregen ook stemrecht. Op algemeen vrouwenstemrecht was het wachten tot 1948. In Groot-Brittannië, Canada (maar niet Quebec), Denemarken, Oostenrijk, Nederland, Duitsland, Rusland, Zweden en de Verenigde Staten bracht de Eerste Wereldoorlog de vrouwen wel stemrecht.

De oorlog had in de Verenigde Staten de inzet en capaciteiten van vrouwen zichtbaarder gemaakt. Vrouwen hadden op het land gewerkt, in fabrieken, in de transportsector… Ze hadden taken op zich genomen die traditioneel vooral door mannen werden uitgevoerd en als ‘mannelijk’ werden gezien. Carrie Chapmann Catt, de voorzitster van de NAWSA, koos ervoor om de oorlogsinspanningen te ondersteunen, ondanks de sterke pacifistische stromingen binnen haar beweging. Meerdere NAWSA-vrouwen groeiden uit tot zichtbare en gewaardeerde symbolen van Amerikaans nationalisme en patriottisme. Dit beïnvloedde de politieke opinie over vrouwenstemrecht. Catt en haar rechterhand Helen Gardener zorgden ervoor dat Wilson zijn in vloed gebruikte om vrouwenstemrecht in 1917 opnieuw op de agenda van het Congres te zetten.

Tijdens de Eerste Wereldoorlog deden veel vrouwen werk dat vroeger meestal door mannen werd uitgevoerd. In sommige landen zoals de Verenigde Staten kregen ze daarom na de oorlog het recht om te stemmen zonder enige restrictie.

Een duwtje in de rug

In de loop van 1917 verliet Wilson de piste dat de staten het vrouwenstemrecht zelf moesten regelen en besloot hij het amendement voor vrouwenkiesrecht te steunen. Dat deed hij zelfs bijzonder actief. Hij overlegde regelmatig met de kopstukken van de vrouwenrechtenorganisaties, sprak tientallen Congresleden aan, schreef brieven, hield speeches, lobbyde bij de staten… Kortom, hij maakte van vrouwenstemrecht écht een issue en zorgde ervoor dat iedereen de mening van de president te horen kreeg. Waarom had hij zijn mening bijgesteld? Dit was wellicht te danken aan een combinatie van meerdere factoren. Politiek-electorale motieven speelden ongetwijfeld een rol. Zijn uitspraken en grote inzet voor de zaak wijzen echter ook op een gewijzigde overtuiging. Hij haalde de termen ‘democratie’ en ‘rechtvaardigheid’ meermaals boven. Telkens als hij over het thema sprak, verwees hij naar de verdiensten en offers van vrouwen tijdens de oorlog. Hij bewonderde de inzet en capaciteiten van de vrouwen van de NAWSA en was gechoqueerd door de slechte behandeling die militantere suffragettes, zoals de Silent Sentinels, ondergingen terwijl ze voor hun rechten opkwamen.

In januari 1918 werd het Anthony-amendement voor de zoveelste keer ingediend, dit keer met de uitdrukkelijke steun van de president. Wilson probeerde zijn eigen partijgenoten in het gareel te krijgen. Enkele Democraten uit het Zuiden hadden het bijvoorbeeld moeilijk met het idee dat ook zwarte vrouwen stemrecht zouden krijgen. De NAWSA liet de president weten wie hij moest overtuigen, en die congresleden mochten bij de president op gesprek. Dit keer haalde het amendement net voldoende stemmen in het Huis van Afgevaardigden. Wilson sprak voor de stemming zelf de Senaat toe – iets dat zelden gebeurde. Maar het mocht niet baten. In de Senaat haalde het voorstel opnieuw geen tweederdemeerderheid.

Bij zowel de Republikeinen als de Democraten bestond ondertussen de politieke wil om het amendement gestemd te krijgen. Na nog meer lobbywerk, door de president en de vrouwenorganisaties, raakte het amendement in de zomer van 1919 eindelijk door het Congres. Om van kracht te worden moesten 36 van de 48 staten het amendement ratificeren. Illinois, Wisconsin en Michigan waren eerst. In juni 1920 was er nog één staat te kort. Wilson telegrafeerde zelf de gouverneur van Tennessee om er werk van te maken en op 18 augustus 1920 – na felle debatten – ratificeerde Tennessee als 36ste staat het amendement.

Op 26 augustus werd het negentiende amendement na veertig jaar strijd een feit. In de presidentiële race van 1920 mocht geen enkele staat vrouwen het stemrecht nog ontzeggen. Was dit de verdienste van Wilson? Gedeeltelijk. De president maakte er pas zijn zaak van nadat hij daartoe jarenlang door de vrouwenrechtenorganisaties bestookt was.

Alice Paul ontrolt een spandoek op het balkon van het hoofdkwartier van de vrouwenbeweging in Washington. Er was reden tot feest want op 18 augustus 1920 had Tennessee als 36stestaat het amendement bekrachtigd. © Library of Congress
De inhoud op deze pagina wordt momenteel geblokkeerd om jouw cookie-keuzes te respecteren. Klik hier om jouw cookie-voorkeuren aan te passen en de inhoud te bekijken.
Je kan jouw keuzes op elk moment wijzigen door onderaan de site op "Cookie-instellingen" te klikken."

Partner Content