Van luxe naar noodzaak De koelkast
De koelkast heeft de manier waarop wij met ons voedsel omgaan grondig veranderd. De directe beschikbaarheid van verse etenswaren in ons huis was vroeger beslist niet zo vanzelfsprekend.
Om voedsel te kunnen bewaren werd het gedroogd, gerookt of bijvoorbeeld gezouten. Omdat etenswaren langer houdbaar zijn bij lagere temperaturen, werden ze bij voorkeur in koele, donkere ruimtes opgeborgen. Op de landgoederen van de welgestelde elite werden vanaf 1500 speciale kelders gebouwd waarin ijs, in de winter uit schoon oppervlaktewater geoogst, met slim ventileren een jaar voor koelte zorgde. Naar behoefte werd het ’s zomers naar de keuken gehaald voor het koelen van spijzen en dranken. Ook in steden werd soms een ijskelder aangelegd. Zo is in de stadsrekeningen van Leuven over de jaren 1673/74 de post ‘Oncosten int maeken vanden ijsput in St-Joris hoff’ terug te vinden.
IJskelders als kathedralen
In 1755 lukte het de Schotse wetenschapper William Cullen als eerste op kunstmatige manier een kleine hoeveelheid water te laten bevriezen. Tussen 1800 en 1850 waren verschillende pioniers druk doende met de ontwikkeling van een praktische machine om ijs te maken.
In 1851 kreeg de Schot James Harrison in Australië als eerste het voor elkaar om een goed werkende ijsfabriek op te zetten. Het ijs werd afgenomen door brouwerijen en vleesverwerkende bedrijven. Industrialisatie en verstedelijking lagen aan de basis van de opkomst van de ijsfabricage. Steeds vaker werd voedsel eerst in fabrieken verwerkt voordat het bij de gebruikers terechtkwam. Koeling werd een noodzaak. Het door de ijsfabrieken geproduceerde ijs werd als vanouds in ijskelders opgeslagen. Maar nu op een schaal zoals nog nooit vertoond. De jaren omstreeks 1850 zijn de hoogtijdagen van de industriële ijskelder. In het Brusselse Oudergem getuigen de in 1874 door de firma Les Glacières Royales gebouwde enorme ijskelders daar nog van. Het zijn ondergrondse bouwwerken met de allure van een kathedraal.
Meeste mensen bleven wecken, drogen en zouten
Tegen het einde van de 19de eeuw kwam voor huishoudelijk gebruik de ijskast op de markt. De ijskast was niet meer dan een goed geïsoleerd kabinet waarin met behulp van een groot blok ijs de inhoud kon worden gekoeld. Het ijs werd aangeleverd door een ijsman die het in de winter zelf had geoogst of betrokken van ijsfabrieken zoals die in Oudergem.
Elektrische koelkasten kwamen vanaf 1918 beschikbaar, niet verwonderlijk op een moment dat de levering van elektriciteit aan particulieren langzaam op gang kwam. Die eerste koelkasten waren extreem duur.
Belastingdienst beschouwt koelkast als weelde
Je moest er bovendien ook de ruimte voor hebben. Het omvangrijke en luidruchtige koelmechaniek werd in de kelder of een aangrenzende kamer geplaatst en was met leidingen verbonden met de eigenlijke koelkast in de keuken. De prijs was bijna twee keer die van een gemiddelde T-Ford, in die tijd de eerste in massa gemaakte personenauto. De koelkast werd dan ook gezien als een luxeproduct pur sang. En hoewel hij als snel compacter werd, bleef de aanschaf ervan nog lang voor de meeste mensen ondenkbaar. Zij bleven trouw hun voedsel wecken, drogen en zouten. Een poging in Nazi-Duistland daar met de ontwikkeling van de Volkskühlschrank verandering in te brengen, liep op niets uit.
In onze streken kwam de doorbraak in de jaren zestig. Nog aan het begin van dat decennium was de koelkast in Nederland in de meeste huishoudens afwezig. De behoefte aan koeling werd wel steeds meer gevoeld, want de moderne (flat)woningen hadden vaak geen kelders meer. Maar ondanks de stijgende welvaart was de koelkast voor veel gezinnen nog steeds te duur. In Nederland bijvoorbeeld moest in 1962 voor een koelkast zo’n 500 gulden worden afgetikt, een bedrag vergelijkbaar met zo’n ? 3.500 nu. Een deel van die prijs werd bepaald door toepassing van de zogenoemde weeldebelasting, een toeslag op luxeproducten. Daar werd steeds meer over geklaagd. Een koelkast, zo was het betoog, kon al lang niet meer als luxe worden gezien.
De grote doorbraak in Nederland kwam in 1962. In dat jaar ontketende Albert Heijn een ware koelkastenoorlog. Het kruideniersbedrijf bood in ruil voor een vol koopzegelboekje (‘elke vrouw haar eigen chequeboek’) en bijbetaling een koelkast aan voor de ongekend lage prijs van 250 gulden. Daarvoor waren in Duitsland bij de firma Liebherr 20.000 koelkasten besteld, geleverd onder het merk PMC. Die afkorting stond voor Premie van de Maand Club, de vlag waaronder AH toen zijn speciale aanbiedingen deed. De koelkastenhandel stond op zijn achterste benen.
Massale aanschaf
Albert Heijn werd prijsdumping verweten, bovendien zonder enige vorm van service. Daarvoor moest de gewone leverancier dan opdraven ‘Natuurlijk zijn wij niet bereid dit te doen’, zo stelde een boze verkoper in een krant, ‘Op die manier zouden wij de slaven worden van een groot kruideniersbedrijf, dat alleen maar koelkasten verkoopt, om zijn eigen kruideniersomzet te stimuleren en in het voorbijgaan onze omzet in koelkasten om hals brengt’. Er werd door sommigen geopperd met gelijke munt terug te betalen en pakketten met gratis kruidenierswaren bij de koelkasten weg te geven. Er was een winkel in Almelo die bij aanschaf van een koelkast als bonus een televisie voor één gulden beloofde. Het was vechten tegen de bierkaai. De actie van Albert Heijn werd een daverend succes, de koelkasten waren niet aan te slepen. En ondanks al het gesputter bleef de prijs van een koelkast ook na de actie een stuk lager dan daarvoor. Daar stond tegenover dat de koelkast voor dat geld massaal in huis werd gehaald.
En zo is de koelkast vandaag de dag niet meer weg te denken. Niemand die er nog bij stilstaat. Toch blijft één vraag prangen: gaat het lampje in de koelkast nu echt wel uit wanneer de deur dicht gaat?
MEER WETEN?
Willem Schreire, Geschiedschrijving van het evidente. In: Volkskunde. Tijdschrift over de cultuur van het dagelijks leven. 2012, nr. 2. Online te lezen op https://issuu.com/paulcatteeuw/docs/volkskunde_113_-_2012_2
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier