Twaalf jaar na zijn overlijden blijft onderzoeksjournalist Walter De Bock fascineren en inspireren
Twaalf jaar na zijn overlijden houdt historica Klaartje Schrijvers de herinnering levendig aan Walter De Bock, de ex-studentenleider die als onderzoeksjournalist naam maakte – eerst bij Knack, later bij De Morgen. Zijn levenswerk: de Macht in kaart brengen.
Op zaterdag 1 december 2007 nam oud-journalist en ceremoniemeester Paul Huybrechts het woord voor een volle promotiezaal van de Leuvense universiteit: ‘Laten we allen opstaan: hier is Walter.’ All rise: de urne met de as van Walter De Bock werd binnengedragen en vooraan geplaatst. Familie, kennissen, strijdmakkers en collega’s haalden in hun toespraken herinneringen op aan de aflijvige, en zijn Chinese weduwe Jane speelde op haar erhu een droef klinkende melodie. De Bock was 61 jaar oud geworden. Sléchts 61 jaar: alzheimer kan ook bij vijftigers verwoestend tekeergaan. De ziekte had hem al vanaf 2002 verhinderd om nog langer te werken voor de krant De Morgen, waaraan hij bijna een kwarteeuw verbonden was.
Goossens en De Bock zijn agressieve persoonlijkheden en dynamische sprekers’, wisten ze bij de CIA.
Amper een jaar voor zijn afscheid, op 6 november 2006, was een deel van het publiek dat ook op de uitvaart was al een eerste keer samengekomen in de Leuvense Universiteitshallen. Toen vierden ze de overdracht van het beruchte archief van De Bock aan de KU Leuven. Op die manier erkende de toenmalige rector Marc Vervenne het grote belang van de generatie studentenleiders van mei ’68 voor zijn universiteit: de slogan ‘Bourgeois buiten’ ging hand in hand met ‘Leuven Vlaams’. Met vier waren ze, de historische studentenleiders. Twee van hen, Ludo Martens en Kris Merckx, hebben hun hele leven gewijd aan de uitbouw van wat ooit een marxistisch-leninistisch en intussen een aantal jaren ook een semimaoïstische of stalinistische beweging en partij is geweest – de geschiedenis van het communisme kent vele meanders: eerst Alle Macht aan de Arbeiders (Amada), dan de Partij van de Arbeid (PVDA). De andere twee, Paul Goossens en Walter De Bock, hadden de contestatie van hun studententijd voortgezet als journalisten, vooral bij de krant De Morgen.
Bekend bij de CIA
Hoewel. De Bock is altijd meer marxist gebleven dan de links-progressieve Paul Goossens. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de memoires van PVDA-arts Kris Merckx (Dokter van het Volk, EPO, 2008). Daarin beschrijft Merckx hoe hij in het voorjaar van 1970, toen hij nog als arts-assistent in het universitaire ziekenhuis Sint-Raphaël werkte, op een dag bezoek kreeg van Walter De Bock. Die was blijkbaar betrokken geraakt bij een staking van de dokwerkers van Cockerill Yards in Hoboken, die 5 frank (12 eurocent) loonsverhoging per uur eisten. Kris Merckx: ‘Op een voormiddag in april spoedde ik mij in mijn witte doktersjas naar de radiografie. In de gang botste ik onverwachts op Walter De Bock. “Merckx”, sprak hij me aan, want geen voornaam gebruiken was in die tijd voor sommige kameraden een manier om hun keiharde revolutionaire opstelling te onderstrepen: “Merckx, we hebben je nodig voor Cockerill Yards.” Merckx gehoorzaamde, en reed met zijn vrouw en een paar vrienden in een tweedehandse Peugeot 204 van de universitaire ziekenhuizen in Leuven naar de arbeiderswijken in Hoboken. Hij woont er nog altijd. Met dank aan Walter De Bock.
Deze en andere linkse en studentikoze herinneringen werden dus opgehaald tijdens de feestelijke zitting waarop de overdracht van het archief van De Bock naar de universiteit werd beklonken. Tijdens de toespraken werd ineens voorgelezen uit een oude memo die de Belgische ambassade in 1968 had opgesteld op verzoek van de Amerikaanse inlichtingendiensten – bij de CIA begreep men niets van het plotse succes van het links-revolutionaire studentenprotest in het brave Vlaanderen. De uitleg: ‘Both Goossens and De Bock are aggressive personalities and dynamic speakers.’
Hilariteit alom. De vondst was het werk van een vrouw die slechts weinig van Walters oude vrienden en ex-collega’s kenden: Klaartje Schrijvers. Schrijvers was in het leven van De Bock gekomen toen de meesten van zijn vrienden en collega’s al hadden afgehaakt. In 2005, drie jaar na zijn vertrek bij De Morgen, had ze zich aangeboden om op basis van zijn archief een doctoraat te maken aan de Universiteit Gent. In dat kader had zij in de VS onderzoek mogen verrichten in de National Archives and Records Administration (NARA) in Maryland, waar ook de archieven van de CIA bewaard worden. Daar stootte zij op de memo over Goossens en De Bock.
Nochtans botste haar doctoraat in academische kringen op scepsis: zou een journalistiek archief, hoe uitgebreid ook, wel de basis kunnen zijn voor een wetenschappelijk project? Nu was het ‘archief’ in het geval van De Bock een understatement: zijn collectie boeken en documenten was van een belachelijk grote omvang. Walter De Bock vertelde zelf met twinkeloogjes hoe de KU Leuven een bestelwagen naar zijn huis had gestuurd, bemand door twee kerels in stofjas: ‘Is het hier voor ’t archief?’ De Bock, met een knikje naar hun busje: ‘Denken jullie het daarmee te doen?’ De twee archivarissen hebben een week heen en weer mogen rijden tussen de woning van De Bock en de magazijnen van de universiteitsbibliotheek. Uiteindelijk verhuisden ze 1000 archiefdozen met de meest uiteenlopende stukken, plus nog eens 400 dozen met boeken – boeken van De Bock zelf, én van vrienden en collega’s: hij was een legendarisch slordige ontlener, ook toen hij nog bij zijn volle verstand was. Naast die ontzagwekkende papieren verzameling beschikte hij nog over zijn beruchte ‘harde schijf’, die hij niet zonder enige trots meezeulde. Vandaag lijkt het industriële archeologie uit het computertijdperk, maar in de vroege jaren negentig was het een state-of-the-art werkinstrument. Eindelijk kon hij zijn tienduizenden ooit met de hand geschreven fiches elektronisch beheren. De Bock besteedde zijn dagen en nachten aan het inventariseren van alles wat hij las en interessant vond: knipsels uit kranten- en tijdschriften, paragrafen uit boeken, met de hand genoteerde interviews van radio- en tv-zenders, uittreksels uit brochures, jaarverslagen, notulen van vergaderingen, ledenlijsten en reglementen van clubs, organisaties en eedverbonden van allerlei allooi en uiteenlopende ambitie, en natuurlijk zijn specialiteit: het hardnekkig verzamelen van overlijdensberichten, met een lichte voorkeur voor die uit Le Soir, La Libre Belgique en L’Echo de la Bourse. Het was De Bocks unieke instrument om van families uit de haute finance de banden langs ‘moederskant’ te leren kennen. Hij waakte over zijn archief en zijn gegevens als de voorzitter van een beleggersclub over zijn aandelen.
Geen heiligenleven
Ook het doctoraat van Klaartje Schrijvers – ‘L’Europe sera droite ou ne sera pas. De netwerking van een neoaristocratische elite in de korte twintigste eeuw’ (2007) – is schatplichtig aan de ijver waarmee De Bock zijn eigen archief had samengesteld. Daarover gaat trouwens haar boek Het archief van Walter. Het is geen biografie van een journalist. Het is het eigen verhaal van de academische omgang met een merkwaardige collectie journalistieke bronnen, van de persoonlijke ontmoeting ook van een onderzoekster met een journalist die op het ogenblik dat ze elkaar leren kennen al een paar jaar aan alzheimer lijdt. Dat roept natuurlijk vragen op. Wat zijn getuigenissen waard van een historicus met een steeds minder betrouwbaar geheugen? Hoe accuraat zijn de herinneringen van Klaartje Schrijvers zelf aan gesprekken van meer dan tien jaar geleden? Wellicht is het geen toeval dat de auteur een slag om de arm houdt. De ondertitel van het boek luidt : ‘De onderzoeksjournalist (De Bock), de historica (Schrijvers) en de waarheid’. Het gaat dus niet om Walter De Bock, maar om hoe Klaartje Schrijvers hem en zijn werk heeft ervaren. Het is een subjectief portret van De Bock, zijn leven en zijn werk.
Overigens leidde dat tot een mooi geschreven boek. In haar jongere jaren volgde Klaartje Schrijvers een kunstzinnige opleiding aan de Gentse Academie voor Schone Kunsten (KASK), en dat weerspiegelt zich nog altijd in haar schrijfstijl en de invalshoek die ze koos.
Gelukkig leidde die artistiekere aanpak niet tot een hoogdravend betoog, laat staan tot een hagiografie. Schrijvers gaat in op de tekortkomingen van De Bock, en besteedt ook de nodige aandacht aan de (zware) fouten die hij maakte. In zijn strijd tegen ex-premier Paul Vanden Boeynants en diens medewerker Benoît de Bonvoisin (bijgenaamd ‘de zwarte baron’) werd De Bock gemanipuleerd door de Staatsveiligheid en het kabinet van justitieminister Philippe Moureaux (PS), zo bleek achteraf. De Bock was zich bewust van de risico’s van het vak: ‘De informatie die ik zoek, krijg je niet via veilige kanalen als woordvoerders of perscommuniqués.’
Op zoek naar De Macht
De titel van het boek kan lezers op het verkeerde been zetten, maar Walter De Bock was een volbloed journalist, geen mensenschuwe archivaris. Hij had een ongewoon breed en gevarieerd netwerk, vol uitstekende contacten bij de rijkswacht, de politie, het gerecht, bij de Staatsveiligheid en andere geheime diensten, in binnen- en buitenland. Politici, privédetectives, academici, bedrijfsleiders, rechters, publicisten, gevangenisdirecteurs, actievoerders, advocaten, militairen, geheimagenten, archivarissen, huurlingen, kleine bajesklanten en grote onderwereldfiguren, edellieden, vakbondslui, taxichauffeurs, koeriers, veiligheidsagenten, zelfs winkeljuffrouwen, poetspersoneel, bardames en caissières zette hij in als het hem uitkwam. Toen hij in het najaar van 1992 hoofdredacteur ad interim werd van De Morgen, verzocht hij een jonge aspirant-journalist zijn sollicitatiebrief achter te laten bij de juffrouw van kassa 2 van het baanrestaurant in Heverlee langs de snelweg Brussel-Luik: de onderste lade diende als een discreet doorgeefluik. In het pre-internettijdperk was dat voor een onderzoeksjournalist als De Bock allemaal essentieel voor de opbouw en het in stand houden van zijn levenswerk: het in kaart brengen van De Macht.
Klaartje Schrijvers herinnert er terecht aan dat de piepjonge De Bock al als studentenjournalist-activist artikels en notities schreef waarin hij uitlegde dat de echte strijd om de splitsing van de Leuvense universiteit achter de schermen werd gevoerd, namelijk tussen de Société Générale (die het Belgique de papa vertegenwoordigde en de ‘Franstalige’ opties steunde) en de nieuwe Vlaamse rijken van de Kredietbank (KB). Piet De Somer, de legendarische eerste rector van de ‘Vlaamse’ KU Leuven, was getrouwd met Paule Legein, een dochter uit een gegoede Brugse familie die een belangrijke aandeelhoudster van de KB was – en zo haalde hij tientallen voorbeelden aan. Het is niet zo dat de tweestrijd tussen twee financiële machtsblokken de hele universitaire splitsing verklaarde, maar het gaf wel inzicht in de intensiteit van het conflict waarbij de hoogste kringen van het land betrokken waren geraakt. Zelfs in zijn studentenjaren was De Bock een van de weinige journalisten die er de aandacht op durfde te vestigen dat er achter de schermen méér meespeelde dan colleges die al dan niet in het Nederlands werden gegeven of de vraag of alle dokters in de Leuvense ziekenhuizen de taal van hun patiënten machtig waren.
Geheime diensten, bedrijfsleiders, rechters, militairen, edellieden, vakbondslui, bardames: De Bocks netwerk was gigantisch.
Foto’s uit de jaren zestig tonen ‘student’ De Bock (hij voltooide trouwens nooit zijn studie filosofie) als een lange, smalle kerel met scherpe neus en buitenmaatse bril, en zo goed als altijd met een bomvolle aktetas onder de arm. In die aktetas sleepte hij allerlei documenten mee die hij op de meest onmogelijke plaatsen had verzameld of meegegraaid. Door zijn bril keek hij met een aparte blik naar de wereld. Hij hield ervan een andere kant uit te kijken dan de meesten van zijn collega’s.
Die aanpak was vintage De Bock: uitleggen dat echte macht zich achter de schermen afspeelt, moeilijk zichtbaar is en zich alleen maar ter verantwoording laat roepen als ze daartoe gedwongen wordt. Vandaar dat een onderzoeksjournalist gedoemd is te onthullen. Er is in de jaren negentig ooit een doctoraat verschenen over onderzoeksjournalisten. Toen hij het las, was De Bock zichtbaar trots op de bevindingen van de onderzoekers: de specifieke kwaliteit van onderzoeksjournalisten is níét hun verzamelde feitenkennis, zo bleek uit die studie, wel hun gave om in die veelheid van gegevens specifieke draden te zien en verbanden te herkennen – alleen zo komen ze tot politiek relevante verhalen, en leidt hun vlijt in de archieven tot betere artikels dan ellenlange opsommingen van adellijke namen en verdachte organisaties. Onderzoeksjournalistiek heeft niets te maken met postzegels verzamelen.
Francofone machthebbers
Walter De Bock bestreek een verrassend groot aantal onderwerpen. Zijn historische kennis kwam tot uiting in artikelenreeksen over het fortuin van Leopold I (en dus van het Belgische vorstenhuis) en dossiers over uranium in Congo. Parallel met de destijds beruchte tv-reeks De Nieuwe Orde over de Tweede Wereldoorlog van BRT-journalist Maurice De Wilde schreef hij in de krant achtergrondverhalen over de Nieuwe Orde-roots van politieke kopstukken. Toen de legendarische ex-CVP-voorzitter Robert Houben had gelezen wat De Bock in De Morgen had geschreven over zijn collaboratiejaren, reageerde hij trots en zonder aarzelen: ‘Het waren de mooiste jaren van mijn leven.’ Die uitspraak kwam terug als de titel van misschien wel het beste boek van Walter De Bock: De mooiste jaren van een generatie – opstellen over het oorlogsverleden van mannen die België in de eerste naoorlogse periode als voorbeeldige democraten hadden bestuurd en geleid.
Van zulke artikels smulden de lezers van De Morgen destijds . Vanaf 1978 was Paul Goossens hoofdredacteur van de krant, nadat SP-voorzitter Karel Van Miert de oubollige, armlastige partijbladen Volksgazet en Vooruit had ingewisseld voor wat de enige onafhankelijke, links-progressieve krant van Vlaanderen moest worden: De Morgen. Als gewezen soixante-huitard zag men in Goossens de geknipte figuur om de krant (en het linkse gedachtegoed) ingang te doen vinden in heel progressief Vlaanderen. De Bock leverde de scoops en de achtergrondartikels die De Morgen in de markt hielpen zetten (al was dat toen nog een fout begrip) als de enige links-kritische tegenstem in het toen nog conservatief-katholieke Vlaanderen. In ruil daarvoor dekte Goossens De Bock in als hij weer eens weken afwezig was voor ‘onderzoek’ en ‘contacten met bronnen’, tot ongenoegen van overwerkte collega’s op de chronisch onderbemande redactie van De Morgen. Als de roep om ontslag te luid weerklonk, dook De Bock ineens op, met een vuistdik dossier of een onwaarschijnlijke primeur.
Anders dan Paul Goossens, die een politiek journalist pur sang was, hield De Bock zich ver van de politique politicienne. Niet dat politiek hem niet interesseerde, verre van. Zeker, hij besteedde aandacht aan de opkomst van het Vlaams Blok/Belang, de gewelddaden van de Vlaamse Militanten Orde en de onverkwikkelijke steun van de Vlaamse elite aan het apartheidsregime in Zuid-Afrika. Maar zijn scherpste pijlen richtte hij op de ware ‘bourgeois’ uit zijn studententijd: de francofone machthebbers. Vaak waren dat Franstalige generaals aan het hoofd van de rijkswacht, hun corrupte acolieten bij de antidrugsbrigades, hun mannetjes bij ondergrondse netwerken als Gladio (in beginsel een ultrageheim anti-Sovjetnetwerk, nvdr.) en – zo vermoedde De Bock toch – hun duistere contacten bij De Bende van Nijvel. Zijn hele loopbaan lang viseerde hij de rechts-conservatieve kringen rond de machtige Brusselse PSC’er Paul Van den Boeynants: een ex-partijvoorzitter, ex-premier, ex-minister van Landsverdediging die bij zijn uiteindelijke veroordeling in 1986 door de rechter een ‘onverbeterlijke fraudeur’ werd genoemd. Dat had De Bock al jarenlang geschreven.
Het kon ook gaan over bonzen van de Parti Socialiste die het verschil niet meer zagen tussen een politieke partij en een criminele organisatie. De Bock was de Franstalige pers te snel af met misschien wel de belangrijkste primeur van zijn leven, toen hij de namen van de moordenaars van de Luikse top-PS’er André Cools onthulde. Op 13 juni 1992 opende De Morgen met de paginabrede kop: ‘Kabinet-Van der Biest betaalde moordenaars’. Alain Van der Biest was een Luikse minister van de PS, een poulain van Cools. Kort voor zijn proces pleegde hij zelfmoord.
Een paar jaar later maakte De Bock een einde aan de loopbaan van de Schaarbeekse politiecommissaris Johan Demol toen hij diens geheime lidmaatschap blootlegde van de (inmiddels opgedoekte) extreemrechtse privémilitie Front de la Jeunesse – Demol probeerde nog te ontkennen, maar tevergeefs. De Bock realiseerde zijn laatste grote wapenfeit toen hij in 2002 tot in de Brusselse financiële salons paniek veroorzaakte met een krantenreeks over betwistbare investeringen en geheime commissies van het Frans-Belgische nutsbedrijf Tractebel in Kazachstan. De week dat die reeks in De Morgen verscheen, vernam Walter De Bock dat hij aan alzheimer leed. De hoofdredactie hield het nieuws stil, maar zijn loopbaan als journalist was voorbij.
Vijanden te over
Die carrière had zich afgespeeld tegen de achtergrond van de Koude Oorlog en de uitlopers daarvan. In West-Europa heette die periode ook ‘de jaren van lood’. Links-extremistische stadsguerrilla’s (Rote Armee Fraktion, Action Directe, Brigate Rosse, CCC) en rechts-radicale milities (VMO, Ordine Nuovo, Parti nationaliste français et européen) stonden elkaar naar het leven en probeerden ook de burgerlijke samenleving te ontwrichten. Wat vandaag vanzelfsprekend is – parlementaire democratie, en (tot voor kort) een relatief stabiel Europa – was dat toen niet. Het democratische deel van Europa leunde tot de val van de Muur in 1989 aan tegen het communistische Warschaupact in het oosten (‘oosten’ was bovendien relatief: het IJzeren Gordijn liep dwars door het huidige Duitsland) en moest in het zuiden verstandig nabuurschap onderhouden met rechts-fascistische regimes. Portugal nam pas met de Anjerrevolutie van april 1974 afscheid van de autoritaire Estado Novo van Antonio de Oliveira Salazar (1889-1970). Een paar maanden later, in juli 1974, werd in Griekenland het kolonelsregime omvergeworpen. In Spanje stierf dictator Francisco Franco pas in 1975, en was het nog wachten op de grondwet van december 1978 om definitief afscheid te nemen van het franquisme. In al die landen bleven die autoritaire tendensen ook nadien nog doorwerken, en allemaal hadden ze nog jarenlang relaties en vrienden in de hoofdstad van het nieuwe Europa, Brussel. Tegelijk was het in die tijd dikke mik tussen veel westerse regeringen en bedenkelijke staatsvormen uit het zuiden. De Belgische haute finance steunde de Zaïrese ‘president’ Mobutu Sese Seko, terwijl de Vlaamse Beweging de beste relaties onderhield met het Zuid-Afrikaanse apartheidsregime. De Koude Oorlog met het Oostblok zorgde bovendien voor hoogtijdagen voor wapenproducenten allerhande. Links-kritische journalisten zoals Walter De Bock hadden l’embarras du choix in de keuze van hun onderwerpen – hun vijanden, vooral. Hij heeft er tot het einde van zijn loopbaan en zijn leven dankbaar gebruik van gemaakt.
Walter De Bock
– 1946: geboren in Wilrijk
– 1965-1966: hoofdredacteur KVHV-blad Ons Leven
– Jaren 1970: journalist bij Vrijdag, De Krant, BRT en hoofd documentatie van Knack
– 1979-2002: journalist bij De Morgen
– 1992-1994: hoofdredacteur ad interim De Morgen
– 20 november 2007: overlijdt in Leuven
– Boeken o.a. Suikerbossie. België en Zuidelijk Afrika (1978), Extreem-rechts en de staat (1980), De mooiste jaren van een generatie (1982), Irangate (1988)
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier