Riddertoernooien in de Lage Landen
Net als in de rest van Europa wilden ridders in de Lage Landen zich ook buiten militaire campagnes op bevel van hun leenheer oefenen in het krijgsambacht. Schermutselingen onder elkaar werden door de landsheer niet meer gedoogd. Vanaf de 11de eeuw werd dat opgelost door de organisatie van toernooien.
Op een niet afgebakend terrein stelden twee ongeveer even grote groepen zich tegenover elkaar op. Naar best vermogen reden ze op elkaar in tot het uiteindelijk tot duels tussen twee ridders uitmondde, de befaamde melée. Er werd ‘voor echt’ gevochten, en dus geraakte bij dit spel menigeen gewond, een ledemaat of zijn leven kwijt. Aangezien ook hogere edelen hun opwachting maakten en duchtig meededen, was het voor sommige ridders een lucratieve oefening om een rijke tegenstander uit te kiezen en deze tot overgave te dwingen. Naast de extra uitgaven voor een fraai uitgedost harnas en strijdros, dat men als losgeld zeker al kwijt was, kon daarbovenop ook nog een stevig geldbedrag geëist worden. Een geroutineerde toernooiridder kon hiermee een aardig bedrag verdienen. En sommige ridders die gevangen werden genomen, verloren niet alleen hun eer maar ook hun vermogen.
Religieus protest
Het risico van doelloos sneuvelen op een toernooiveld werd door de hogere clerus niet gesmaakt. Op kruistocht gaan was belangrijker. Een misdienst bijwonen voor het spel kon misschien wel de gemoedsrust van de spelers verzekeren, maar gold voor de kerk niet als vrijgeleide. Een eerste veroordeling werd uitgesproken op het concilie van 1130 en zou regelmatig herhaald worden. De monnik Caesarius leefde begin 13de eeuw in de cistercienzerabdij Heisterbach nabij Bonn en was goed op de hoogte van religieuze en adellijke gebeurtenissen in de grenszone van het huidige Duitsland, Nederland en België. Als novicemeester gebruikte hij graag wereldlijke voorbeeldverhalen of exempla om zijn spirituele boodschap gemakkelijker over te brengen, zonder zware theologische of filosoische theorie te moeten gebruiken. Zijn exempla werden uitgegeven en bleven populair. Enkele gaan over toernooien met geesten, zoals een in 1223 tussen Maastricht en Pietersheim waar naast de net overleden Loonse graven de in toernooien gesneuvelde ridders Dirk Heiger en Hendrik van Limbach opdoken en een spooktoernooi hielden. Ook Walter van Millen, eveneens een befaamd toernooideelnemer, werd in een ander verhaal als dolende spookridder opgevoerd om te waarschuwen tegen een onrein leven. Caesarius waarschuwde zijn lezers dat deze ridders als spoken zouden blijven ronddolen of gewoon naar de hel gaan omdat het een dood door zinloos geweld geweest was. Naast het kerkelijk verbod was het eveneens een teken van hoogmoed en bovenal een dood zonder berouwvolle biecht. Slechts berouw kon helpen, zoals de roemruchte toernooiridder Wouter van Bierbeek had gedaan. Deze Brabantse ridder, verwant van hertog Hendrik I van Brabant, kwam tot inkeer en werd begin 13de eeuw monnik in de abdij van Himmerod.
Maar de ridders bleven verder spelen. Karel de Goede, graaf van Vlaanderen, was een groot amateur en trok voor zijn overlijden in 1127 geregeld met tweehonderd ruiters naar toernooien in Frankrijk. Naast oefening voor zijn ridders wilde hij zo het getaande aanzien van zijn graafschap herstellen. Als vroom vorst – in 1883 zaligverklaard – werd hij nog niet gehinderd door de eerste veroordeling van het toernooispel door een concilie. Maar ook de volgende vrome graven waren gretige toernooideelnemers. Graaf Filips van de Elzas nam omstreeks 1180 deel aan een toernooi in het Franse Dreux. Na afloop liet de graaf een karper als geschenk naar de Engelse ridder William Marshal brengen. Deze professionele toernooiridder was berucht voor wat hij had verdiend aan buit en losgeld (zie blz. 28 e.v.). Misschien had hij in dit toernooi deel uitgemaakt van het winnende Vlaams kamp?
Grafelijk prestige
Niet alleen de graaf van Vlaanderen nam enthousiast deel aan toernooien. Andere vorsten zoals graaf Floris IV van Holland waren eveneens fervente liefhebbers. In 1234 sneuvelde Floris op een toernooi in Corbie, in de slagschaduw van de benedictijnenabdij aan de Somme. De graaf van Clermont nam hem op het toernooiveld te grazen omdat hij te goed in de smaak zou gevallen zijn bij diens echtgenote. De graven van Holland waren wel pechvogels, want na Floris IV sneuvelde ook zijn broer Willem in een toernooi. In 1258 volgde ook Floris de Voogd in de voetsporen van zijn vader en verliet een toernooi in Antwerpen niet levend.
Zelfs veel ervaring in het toernooispel was geen garantie om zonder breuken of dood van het veld gedragen te worden. Hertog Jan I van Brabant was een doorgewinterde jager en vechtjas die aan meer dan zeventig toernooien had deelgenomen. Zijn toernooideelname in 1294 in Bar-le-Duc betaalde hij met zijn leven.
Troubadours bezingen dezelfde avond de heldendaden
Na een toernooi konden jongere edelen de ridderslag ontvangen. Dat gebeurde bij graaf Floris V na een toernooi in ‘s-Hertogenbosch in 1277 door hertog Jan I van Brabant. Dat zal aanleiding gegeven hebben tot een groots banket. Vanaf dat moment verving Floris V zijn jachtzegel door een ridderzegel. Nochtans was zijn deelname op het veld niet bijster geslaagd, want hij diende graaf Henri V van Luxemburg 600 pond te betalen, allicht losgeld.
Middeleeuwse toernooien evolueerden van wilde en onstuimige groepsgevechten tot meer gestileerde evenementen die pasten bij hoofse of stedelijke feesten en waar de kerk vanaf 1279 niet meer tegen ageerde. De woeste melée werd minder belangrijk, goed zichtbare duels wonnen aan belang. Naast de gewone man tot man gevechten met allerlei wapens, de tjost, won het steekspel aan belang. Hierbij dienden de ruiters met hun lansen na een charge te draaien (tourner). Op enige afstand konden adellijke dames en troubadours toekijken. ’s Avonds werd samen gegeten en gedronken en bezongen de troubadours de heldendaden van de dag en van andere toernooien. Het vereffenen van oude of recente rekeningen, jaloezie en na-ijver, waren extra motieven om in een toernooi een moord uit te (laten) voeren. Een niet verkropte nederlaag bij een tjost kon op het einde van het toernooi bij de melée eventueel rechtgezet worden door de rivaal gevangen te nemen, of te laten sneuvelen.
Steeds meer pracht en praal
De verspreiding van de Arthurlegende zorgde langzaamaan voor een omkeer (zie blz. 38 e.v.). Fraai uitgedoste ruiters met verwijzingen naar de beschrijvingen van de ridders van de ronde tafel werden modieus. Het geweld van de melée en het azen op gevangenen en losgeld werd vervangen door ridderlijke grootmoedigheid. Dat stond allicht goed bij de dames en bij de troubadours. Herauten legden steeds meer regels over organisatie, verloop en toegelaten bewapening vast in toernooiboeken. Gevangenen nemen was er niet meer bij, het behalen van de meeste punten was het doel. Bij het toernooi moesten zoveel lansen als mogelijk versplinterd worden. Om door de schok niet uit het zadel te vallen, waren toernooizadels speciaal gemaakt om extra steun te geven en waren toernooiharnassen van betere kwaliteit dan oorlogsharnassen. Bij gelijke stand was de winnaar diegene die het langste stuk had weten af te breken. Het groter belang aan etiquette zorgde er ook voor dat de pracht en praal van de wapenrustingen nog belangrijker werden. Niet alleen de herkenbaarheid, maar de weelde van helmversiering, kleed, harnas van zowel ruiter als paard werden belangrijke tekens om zich te onderscheiden. In 1479 waren in Brugge alle paarden uitgedost in dekkleden van blauw fluweel en de ruiters in zwart fluweel met paarse wambuizen.
Zwaartepunt verschuift van Brugge naar Brussel
Bij de Bourgondische hertogen werd in de 15de eeuw onder Filips de Goede de hofetiquette dusdanig dat toernooien nog ‘hoofser’ werden, ingebed in ruimere feestelijkheden. Het toernooi moest voor verstrooiing en amusement zorgen, en uiteraard de praal en pracht van de vorst (of diens zoon) uitstralen, zowel naar de onderdanen als naar buitenlandse gasten. Organisatie en deelname kostte dan ook steeds meer geld. In Brugge zijn er financiële bewijzen dat sinds 1285 bijna jaarlijks toernooien werden georganiseerd door de gilde van Sint-Joris, nadien door het gespecialiseerde toernooigenootschap van de Witte Beer tot 1487. Het deelnemersveld breidde in de loop der jaren uit van zuiver Brugs tot Bourgondisch. Leden van het genootschap namen ook deel aan toernooien in Gent, Binche, Doornik, Rijsel, Mechelen en Brussel. In 1457 bracht hertog Filips de Goede naast zijn zoon Karel (de Stoute) ook kroonprins Lodewijk, de Franse dauphin, mee. Het grootste toernooi in Brugge werd in juli 1468 op de markt georganiseerd door Antoon van Bourgondië ter ere van het huwelijk van zijn halfbroer Karel de Stoute met Margaretha van York.
Brussel claimde, als bestuurlijke zetel, steeds meer toernooien. Er was keuze uit de toernooivelden van de (huidige) Grote Markt, het Baliënplein in de onmiddellijke buurt van het hertogelijk paleis op de Coudenberg, het Warandepark en net buiten de stadswallen. Binnen in het hertogelijk paleis konden in de Aula Magna, de grote zaal, kleinere toernooien doorgaan. Het stadhuis was met zijn opengewerkte galerijen een ideale plaats om veel volk te ontvangen. Naast tribunes werden ook de andere huizen gebruikt om het spektakel te volgen. Elke gelegenheid was goed om een toernooi te organiseren, zoals toen in 1444 Karel als tienjarige zoon van hertog Filips de Goede de eerste steen legde bij de bouw van het stadhuis van Brussel. Omstreeks Allerheiligen 1451 nam de jongeman zelf voor de eerste keer deel aan een toernooi. In aanwezigheid van de hoge adel en een grote mensenmassa brak de graaf achttien lansen en werd daarmee tot winnaar uitgeroepen. Op de druk van dat toernooi werd hij enkele dagen voordien voorbereid door een oefenwedstrijd onder het toeziend oog van zijn leermeester Jacques de Lalaing, militair met veel toernooi-ervaring. Het zou voor Karel de Stoute steeds een leuke ontspanning blijven.
De laatste toernooien
Ook keizer Karel V gebruikte grootse toernooien om de hofhouding bezig te houden. In Evere, nabij Brussel, werd op 1 april 1549 een imitatieveldslag georganiseerd met enkele honderden deelnemers, onder wie zo’n negentig edelen afkomstig uit zowel de Nederlanden als uit andere Bourgondische landen. Ze moesten de militaire overwinningen van de keizer verheerlijken. Niet alleen ridders te paard namen deel aan deze show maar ook infanterie- en artillerie-eenheden. Het spektakel werd geleid door Maria van Hongarije, regentes van de Nederlanden, en gevolgd door kroonprins Filips met zijn gevolg en vele genodigden vanuit een speciaal opgetrokken galerij. Op 5 mei 1549 werd er op de Grote Markt nog een gewoon toernooi georganiseerd in aanwezigheid van keizer Karel waarbij vier tenants of verdedigers, waaronder Filips van Montorency, graaf van Horn, een voor een werden uitgedaagd door veertig andere ridders, waaronder kroonprins Filips. Drie scheidsrechters, o.a. de hertog van Alva en Reinoud van Brederode, dienden toe te zien dat alles volgens de regels gebeurde. Na het toernooi per twee tegenstanders volgde er nog een apotheose van alle deelnemers die in twee groepen tegen elkaars lansen in reden.
Relatiebeheer en statusbehoud
De grandeur van een toernooi was een ideale gelegenheid van keizer Karel V om zijn zoon Filips II kennis te laten maken met zijn Bourgondische erflanden en met oude en nieuwe hovelingen. Ook bij andere belangrijke edelen was het toernooi een mooie manier om de status aan het hof hoog te houden, zoals op 4 december 1565 toen het huwelijksfeest van Alexander Farnese met Maria van Portugal in Brussel werd besloten met dit spel.
De godsdienstoorlogen maakten een eind aan het toernooi als adellijk militair en diplomatiek spel. Begin juni 1569 werd op de Grote Markt in Brussel een verjaardagstoernooi gehouden. Het toernooi, te voet met speer en degen en twee tegen twee, diende de Spaanse macht van hertog Alva een jaar na de onthoofding van de Egmont en Horn te demonstreren. Het toernooi eindigde zoals het begon, als dwingend militair machtsvertoon.
MEER WETEN? p>
J. van Moolenbroek, De exempels van Caesarius van Heisterbach over Nederland en Nederlanders. Hilversum, 1999 p>
A. Van den Abeele, Het ridderlijk gezelschap van de Witte Beer. Steekspelen in Brugge tijdens de Late Middeleeuwen. Brugge, 2000 p>
S. Demeter en C. Paredes, Uiterlijk vertoon in Brussel. Hofstad in de 15de en 16de eeuw. Brussel, 2013 p>
V. Heymans, Het Coudenbergpaleis te Brussel. Van middeleeuws kasteel tot archeologische site. Kortrijk, 2014 p>
BRUSSEL p>
BEZOEKTIP p>
Koninklijk Legermuseum (verzameling oude wapens) p>
Jubelpark 3 p>
1000 Brussel p>
https://www.klm-mra.be p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier