Ridders in duel
Een toernooi was voor de middeleeuwse mens wat voetbal in Barcelona en tennis op Wimbledon voor ons zijn.
Met duizenden stroomden de mensen naar het toernooiveld en verstopten de straten, waar ook de deelnemers en hun gevolg door probeerden te komen. Muzikanten, kunstenmakers, bedelaars en de zakkenrollers mengden zich tussen de schare ‘fans’. Welgestelden of zij die tot de entourage van een beroemde toernooiridder behoorden, mochten rekenen op een weliswaar geïmproviseerd, maar toch fatsoenlijk onderkomen: ‘Ik gaf opdracht ver buiten de stad tien hutten te bouwen en een tent te plaatsen. Daarvoor plantte men vier banieren en vijfh onderd speren en zesendertig ridders sloegen er hun kamp op,’ bericht Ulrich von Liechtenstein trots over het toernooi in Friesach. Het gewone volk moest maar zien waar het bleef. Wie slim was, had z’n eigen mondvoorraad meegenomen, want menig waard en gaarkok buitte de situatie uit: ‘Het eten is hier veel te duur,’ laat ridder Ulrich een hoge geestelijke in Friesach klagen.
Het uur van de waarheid: roem en rijkdom of bedelstaf en schande
Ook moest er gezorgd worden voor de paarden, die op hun bonte sjabrakken de kleuren van de verschillende ‘ridderteams’ droegen, wanneer die het middeleeuwse toernooi in zijn hoogtijdagen met tweegevechten openden. Daarbij reden de deelnemers in volle galop op elkaar in om hun lans op het schild van de tegenstander te planten, in een poging deze uit het zadel te lichten en dan te overmeesteren. De teams waren regionaal van samenstelling of aan een adelsgeslacht verbonden, wat hun ’trainers’ er echter niet van weerhield, de meest geduchte vechtersbazen, als waren het de sterren van de Champions League, bij andere teams weg te kapen.
Aan ‘jong talent’ was geen gebrek: voor jongere zonen uit de verarmde adel was een carrière op het toernooiveld zo’n beetje het enige beroep dat met hun stand te rijmen viel. Hun startkapitaal bestond uit wapenrusting en paard, waarmee ze van toernooi naar toernooi trokken, in de hoop met het losgeld voor de wapenrusting van overwonnen tegenstanders genoeg geld bij elkaar te krijgen om een eigen landgoed te kopen. Omgekeerd verloren heel wat kleine leenmannen kasteel en grond als ze het onderspit dolven. Raakte je verminkt of dodelijk gewond, dan kon je hele familie aan de bedelstaf raken.
‘Op springen speren twintig voeten hoge, Zwaarden, als zilver blank, worden getogen, Helmen in twee gekorven en geblutst, Wijl ’t rode bloed in dichte stromen gutst. Met zware knotsen brijzlen zij de knoken, Hier heeft één door door ’t dichtst gedrang gebroken, daar tuimlen er met sterk genet* en al, Deze rolt onder voet net als een bal.’ (Chaucer) * Spaans rijpaard
Het kwam vaak genoeg tot zware verwondingen, vooral als je in een mêlee (zie blz. 23) uit het zadel viel en onder de paardenhoeven vertrapt werd. Bij het toernooi van Neuss in 1241 lieten zestig ridders het leven.
Toch was blessureleed niet de voornaamste oorzaak dat het woeste handgemeen tussen twee groepen in de Middeleeuwen steeds meer plaats maakte voor het tweegevecht van man tegen man. Zo’n tjost bood de enkeling een betere gelegenheid zich te onderscheiden en het publiek was verzot op de goed geregisseerde spanningsopbouw, als het twee gepantserde vedetten hun strijdros de sporen zag geven, in daverende galop op elkaar afstormen. Dan het adembenemende moment van hard tegen hard, de menigte steunt – wie zit er nog in het zadel? Wiens lans is versplinterd? Net als op Wimbledon waren er voorrondes, leidend naar een grote finale, en net als daar waren en strikte spelregels.
Deelname aan een toernooi is een privilege dat angstvallig gehoed wordt
Die betroffen vooral de toelating tot het toernooi: alleen voor wie van adel is en dat ook kan bewijzen. Deze bewijsplicht vormde een krachtige stimulans voor de heraldiek. De wapens van de verschillende adelsgeslachten te kennen en te duiden, werd de taak van de herauten, die voorafgaand aan elk toernooi een wapenschouw hielden. Wee degene die er dan op betrapt werd een stamboom bij elkaar gefantaseerd te hebben, of de misstap begaan te hebben met een burgerdochter in het huwelijk te treden. Die kreeg een geduchte aframmeling (in de Late Middeleeuwen vervangen door een boete). Doorgaans stond het bewijs dat een voorouder toernooiwaardig bevonden was gelijk aan een adelsbrief. Voor ambitieuze patriciërs zat er niets anders op dan eigen toernooien te organiseren en eigen familiewapens te ontwerpen – voor ridders een aanleiding om hun wapen met een helm en helmversiering uit te breiden, waardoor de wapenschouw in een helmschouw veranderde.
Nu probeerde men bij de tjost vooral de helmversiering van de tegenstander te treffen. Voor een losgeslagen helmversiering kreeg je punten, evenals voor het raken van de ‘vier nagels’ op het kleine borstschild. Dubbele punten stonden er op het uit het zadel werpen van de tegenstander. Winnaar was wie als eerste een voorgeschreven aantal punten behaalde – als de tegenstander daarvoor niet al opgegeven of het leven gelaten had. De prijzen, meestal eretekens, werden uitgereikt door de beschermheer van het toernooi, of door de ‘edele vrouwe’ voor wie de galante winnaar in het strijdperk getreden was.
Door het plaatsen van een barrière tussen de rijbanen verloor het tweegevecht veel van de bloeddorst die het in vroeger tijden los kon maken, getuige de beschrijving in Segher Dieregotgafs Historie van Troyen: ‘Dan hoofde, voete ende hande, Sloech men daer af, soo dat bloet / Hem toten voeten overwoet. Dat heet ghemaect root dat gras, Dat daer te voren groene was.’ Ook nadere bepalingen als deze, uit Chaucers Vertelling van de Ridder, waren bedoeld om dodelijke slachtoffers te voorkomen: ‘En geen mag op zijn weerman innerijden / Vaker dan eens met scherp geslepen speer. Maar schermen mag, te voet, tot eigen weer. Wie in het zand bijt doe men dood noch letsel, Maar worde als gevangene naar het staketsel / Gebracht …’
Zegswijze geworden: ‘een lans voor iets of iemand breken’
In de klassieke tweekamp, die van de 14de tot aan de 16de eeuw zijn bloeitijd beleefde, draaide het om evenwicht bewaren, het paard in toom houden en bij dat al een geplaatste lansstoot uit te voeren. Bij het ‘rennen’ gebruikte men daarvoor scherpe lansen, bij het ‘steken’ had de lans een stompe spits, versierd met een kroontje.
Voor deze duels werden nu speciale, zware en meestal rijk versierde toernooiharnassen ontwikkeld, die nog altijd de sier van menig historisch museum vormen. Ze werden zo gemaakt, dat de lans zich aan borstpantser en armplaat liet vastmaken, wat de stootkracht, maar ook het blessuregevaar vergrootte. Ridders die desondanks erg vast in het zadel zaten, werden er wel eens van beticht dat ze zich in het zadel vast hadden laten schroeven. Zware harnassen en hoogzomerse temperaturen vormden een extra beproeving – menig ridder stortte zonder slag of stoot, door hitte bevangen, ter aarde.
Toernooien trokken tot in de vroege Nieuwe Tijd een enorm publiek, vaak als spectaculaire omlijsting van representatieve gebeurtenissen als landdagen, vorstenhuwelijken en staatsiebezoeken, waarbij zelfs koningen zich de gelegenheid niet lieten ontgaan om in de tjost hun krachten te meten.
Dat het toernooiwezen diepe indruk op de mensen van die tijd maakte, valt tot op heden af te lezen aan onze omgangstaal: daar worden nog altijd lansen gebroken voor iets en onwelgevallige personen uit het zadel gewipt.
MEER WETEN? p>
Geoffrey Chaucer, De vertellingen van de pelgrims naar Kantelberg. Vertaald door A.J. Barnouw. Spectrum 1968 p>
Segher Dieregotgaf, Historie van Troyen, in licht gemoderniseerde spelling geciteerd naar S.P. Uri, Het tournooi in de 12e en 13e eeuw. Tijdschrift voor Geschiedenis, jaargang 73 (1960) p>
Van witte lelies en gouden leeuwen p>
Je wapen toont uit welk geslacht je stamt en waarin je eer ligt. p>
In de 12de en 13de eeuw ontwikkelden families die er trots op waren aan toernooien mee te mogen doen geslachtswapens. Een heraut van de leenheer keurde de wapens en hield er een administratie van bij. Toegestaan waren slechts vier kleuren (zwart, rood, groen, blauw) en twee metalen (goud/geel en zilver/wit), die in verschillende patronen (herautsstukken) gebracht en van wapenbeelden voorzien konden worden. p>
Tot die beelden behoorden dieren, fabelwezens, planten, maar ook wapens en gebruiksvoorwerpen. Kleuren of metalen mochten niet tegen elkaar aan of op elkaar liggen. Een leeuw op een blauw vlak moest dus óf goud, óf zilver zijn. Voor de beschrijving van de wapens ontwikkelden de herauten een eigen terminologie. ‘Rechts’ is bij hen ‘links’ en omgekeerd, ze dachten namelijk niet vanuit de beschouwer, maar vanuit de drager. p>
Geen helden zonder helpers p>
Ridders stalen de show, maar wie vormden het raderwerk daarachter? p>
Een toernooi was een groot evenement waar veel bij kwam kijken. De organisatie was in handen van de wapenkoning. Deze ‘wedstrijdcommissaris’ zag toe op de helmschouw door de herauten, was scheidsrechter en wees de winnaar aan, die door de omroeper bekend gemaakt werd. Zeker in een mêlee had hij extra ogen en handen nodig voor de naleving van de regels. Dat waren de helpers, potige en onverschrokken kerels die bij vals spelende kempen tussenbeide moesten komen. Achter de schermen waren talloze anders helpers actief. Naast badknechten en wonddokters hadden vooral smeden veel te doen, met nieuwe hoefijzers voor de paarden en het repareren van harnassen. Op de straten en pleinen rondom deden kunstenmakers en muzikanten goede zaken. ’s Avonds trokken dansmeesters volle zalen. p>
G/Geschiedenis
Fout opgemerkt of meer nieuws? Meld het hier